Toelichting bij SEC(2004)625 - Bestaan van een buitensporig tekort in Nederland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier SEC(2004)625 - Bestaan van een buitensporig tekort in Nederland.
bron SEC(2004)625 NLEN
datum 19-05-2004
Op 7 april 2004 heeft de Commissie haar voorjaarsprognoses 2004 i gepubliceerd. Volgens deze prognoses, waarin rekening is gehouden met de gegevens die op 31 maart 2004 door de Nederlandse autoriteiten zijn verstrekt, bedroeg het Nederlandse overheidstekort in 2003 3,2% van het BBP, waardoor het hoger is uitgekomen dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3% van het BBP en fors is gestegen ten opzichte van het in 2002 geboekte tekort van 1,9% van het BBP. Op grond van dit bewijsmateriaal heeft de Commissie op 28 april 2004 de buitensporigtekortprocedure ten aanzien van Nederland ingeleid met de goedkeuring van het verslag als bedoeld in artikel 104, lid 3, van het Verdrag i.



De toepassing van de buitensporigtekortprocedure (BTP) is geregeld bij artikel 104 van het Verdrag en bij Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad 'over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten', die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact i.


In het Commissieverslag op grond van artikel 104, lid 3, van het Verdrag werd geconcludeerd dat het feit dat het tekort in 2003 met 3,2% van het BBP de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3% van het BBP overschreed, niet werd veroorzaakt door een buiten de macht van de Nederlandse autoriteiten vallende ongewone gebeurtenis in de zin van het stabiliteits- en groeipact, en evenmin het gevolg was van een ernstige economische neergang, die in het pact wordt omschreven als een daling van het reële BBP met ten minste 2% op jaarbasis. Wel vond de overschrijding plaats in een klimaat dat gekenmerkt werd door een sterk negatieve groei: de reële BBP-groei beliep in 2003 immers -0,7%, terwijl een negatieve output gap van ongeveer 2% van het BBP ontstond. Dit verklaart grotendeels de verslechtering van het begrotingssaldo, die nog werd verergerd door een grotere dan verwachte verzwakking van de ontvangsten en hogere dan voorspelde tekorten bij de lagere overheid. Daar staat tegenover dat de uitgavendoelstellingen grotendeels zijn gehaald. Wat de ontwikkelingen in 2004 betreft, werd in de voorjaarsprognoses van de Commissie uitgegaan van een overheidstekort van 3,5% van het BBP. Na de bekendmaking van de voorjaarsprognoses van de Commissie heeft de regering op 16 april 2004 haar goedkeuring gehecht aan extra bezuinigingsmaatregelen ten belope van 0,6 % van het BBP met de bedoeling het tekort in 2004 wederom terug te dringen tot minder dan 3% van het BBP in overeenstemming met de in de voorgaande jaren geboekte resultaten. Volgens het Commissieverslag zal deze doelstelling echter alleen worden gehaald als de maatregelen de verwachte uitkomsten opleveren en geen tweede-ronde-effecten hebben op de economische activiteit en de begrotingsresultaten. De kans bestaat dan ook dat het tekort in 2004 op of iets boven de referentiewaarde van 3% van het BBP uitkomt.

In het Commissieverslag, dat op de voorjaarsprognoses van de Commissie is gebaseerd, wordt ook geconcludeerd dat de verhouding van de schuld tot het BBP in 2003 op 54,8% van het BBP is uitgekomen en daarmee onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60% is gebleven. Voorts wordt in het verslag opgemerkt dat de Commissie verwacht dat de schuldquote in 2004 56,3% van het BBP zal bedragen. Dat percentage is weliswaar hoger dan de 54,5% van het BBP die door de Nederlandse autoriteiten in het stabiliteitsprogramma van 2003 wordt voorspeld, maar lager dan de referentiewaarde van 60% van het BBP.

In artikel 104, lid 4, van het Verdrag wordt bepaald dat 'het in artikel 114 bedoelde Comité (d.i. het Economisch en Financieel Comité) advies uitbrengt over het verslag van de Commissie'. Het Comité bracht advies uit op 12 mei 2004 en sloot zich daarin aan bij de beoordeling van het Commissieverslag. Het EFC kwam meer in het bijzonder tot de conclusie dat Nederland in 2003 wat het overheidstekort betreft niet de hand heeft gehouden aan de begrotingsdiscipline zoals omschreven in artikel 104 van het Verdrag, hetgeen erop duidt dat in Nederland een buitensporig tekort bestaat.

Het EFC achtte het tevens waarschijnlijk dat het overheidstekort ondanks extra maatregelen van de Nederlandse autoriteiten in 2004 wederom op of iets boven de referentiewaarde van het Verdrag zal uitkomen, terwijl de bruto schuldquote in 2004 onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60% van het BBP zal blijven.

Na onderzoek van alle in haar verslag in aanmerking genomen relevante factoren en gezien het advies van het EFC is de Commissie van mening dat er in Nederland een buitensporig tekort bestaat. Dit advies, dat op 19 mei 2004 door de Commissie werd goedgekeurd, is aan de Raad uitgebracht overeenkomstig artikel 104, lid 5, van het Verdrag. De Commissie beveelt de Raad aan dienovereenkomstig te besluiten conform artikel 104, lid 6, en richt hierbij een aanbeveling voor een beschikking in die zin tot de Raad. Bovendien dient de Commissie overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het Verdrag bij de Raad een aanbeveling in voor een tot Nederland te richten aanbeveling van de Raad om te bereiken dat het buitensporige tekort wordt verholpen.


1.

Aanbeveling voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Nederland



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 6,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien de opmerkingen van Nederland,

Overwegende hetgeen volgt:

Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten buitensporige tekorten te vermijden.

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende krachtige duurzame groei te verbeteren.

De buitensporigtekortprocedure van artikel 104 voorziet in een beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de buitensporigtekortprocedure. Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad i, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 475/2000 van de Raad i en Verordening (EG) nr. 351/2002 van de Commissie i, bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van de bepalingen van genoemd protocol.




Krachtens artikel 104, lid 5, van het Verdrag moet de Commissie advies uitbrengen aan de Raad indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan. De Commissie heeft op 19 mei 2004 een dergelijk advies over Nederland aan de Raad uitgebracht. Na onderzoek van alle relevante factoren waarmee in haar verslag op grond van artikel 104, lid 3, rekening is gehouden en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 104, lid 4, kwam de Commissie in haar advies van 19 mei 2004 tot de conclusie dat er in Nederland een buitensporig tekort bestaat.

In artikel 104, lid 6, van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat.

De algehele evaluatie leidt tot de volgende conclusies. In 2003 bedroeg het overheidstekort in Nederland 3,2% van het BBP. De overschrijding van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3% van het BBP vond plaats ondanks ingrijpende bezuinigingsmaatregelen van de autoriteiten. Volgens de Commissie is de overschrijding van de drempelwaarde van 3% van het BBP in 2003 vooral te wijten aan het effect van de economische verzwakking. Het feit dat het overheidstekort de referentiewaarde van 3% van het BBP overschreed, werd echter niet veroorzaakt door een ongewone gebeurtenis die buiten de macht van de Nederlandse autoriteiten viel en was evenmin het gevolg van een ernstige economische neergang in de zin van het stabiliteits- en groeipact, welke wordt omschreven als een daling van het reële BBP met ten minste 2% op jaarbasis. Zelfs indien rekening wordt gehouden met de extra maatregelen waartoe de autoriteiten op 16 april 2004 hebben besloten en die niet in aanmerking zijn genomen in de voorjaarsprognoses 2004 van de Commissie, is het niet uitgesloten dat het overheidstekort in 2004 wederom hoger uitkomt dan 3% van het BBP. Dit laat vermoeden dat de overschrijding van de in het Verdrag voor het tekort vastgelegde referentiewaarde van 3% van het BBP wellicht niet van tijdelijke aard is. Ten slotte zal de schuldquote, die volgens de voorjaarsprognoses van de Commissie in 2004 56,3% van het BBP zal bedragen, dat jaar onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60% van het BBP blijven,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

2.

Artikel 1


Uit een algehele evaluatie volgt dat er in Nederland een buitensporig tekort bestaat.

3.

Artikel 2


Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2004.

4.

Voor de Raad


De Voorzitter

[...]