Toelichting bij SEC(2008)574 - Intrekking van Beschikking 2005/694/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Italië

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Achtergrond

Artikel 104 van het Verdrag bepaalt dat de lidstaten buitensporige tekorten dienen te vermijden, en voorziet in een procedure voor de vaststelling en correctie van dergelijke tekorten. Deze buitensporigtekortprocedure (BTP) wordt nader gepreciseerd in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad 'over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten'1, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact. Overeenkomstig artikel 104, lid 2, van het Verdrag dient de Commissie op basis van de volgende twee criteria na te gaan of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline: a) of het voorziene of feitelijke overheidstekort de referentiewaarde van 3% van het bbp overschrijdt (tenzij hetzij het tekortcijfer in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert, hetzij de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft); en b) of de overheidsschuld de referentiewaarde van 60% van het bbp overschrijdt (tenzij de schuldquote in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert).

Overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten worden de voor de toepassing van de BTP benodigde gegevens door de Commissie verstrekt. In het kader van de toepassing van dit protocol dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad2 de Commissie tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, in kennis te stellen van gegevens over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsook over andere, daarmee samenhangende variabelen3.

Vanwege een overheidstekort van 3,1% van het bbp en een overheidsschuld van zo´n 106 à 107% van het bbp in 2003 en 2004 heeft de Commissie op 7 juni 2005 de BTP ten aanzien van Italië ingeleid met de goedkeuring van een verslag als bedoeld in artikel 104, lid 3, van het Verdrag4. Op 28 juli 2005 besloot de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, op aanbeveling van de Commissie dat er in Italië een buitensporig tekort bestond5. Tegelijkertijd richtte de Raad, eveneens op aanbeveling van de Commissie, krachtens artikel 104, lid 7, aanbevelingen tot Italië om de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2007 te corrigeren6. Daartoe is de Italiaanse autoriteiten met name aanbevolen om: de begroting voor 2005 strikt uit te voeren en de nodige maatregelen te nemen om in de jaren 2006 en 2007 een cumulatieve reductie van het conjunctuurgezuiverde tekort, zonder eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, met minimaal 1,6% van het bbp ten opzichte van 2005 te bewerkstelligen, waarbij ten minste de helft van deze correctie in 2006 plaatsvindt. Daarnaast is de Italiaanse autoriteiten aanbevolen erop toe te zien dat de bruto schuldquote van de overheid in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert, in overeenstemming met de correctie van het buitensporige tekort, door op middellange termijn opnieuw een adequaat primair overschot te realiseren. Voorts zouden zij bijzondere aandacht moeten besteden aan de factoren die, naast het netto financieringstekort, tot de verandering in het schuldniveau bijdragen, zoals operaties onder de lijn. Bovendien heeft de Raad de Italiaanse autoriteiten verzocht de begrotingsconsolidatie voort te zetten om te bereiken dat de overheidsfinanciën op middellange termijn vrijwel in evenwicht zijn of een overschot vertonen, door middel van een vermindering van het conjunctuurgezuiverde tekort ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen met ten minste 0,5% van het bbp per jaar nadat het buitensporige tekort is gecorrigeerd.

Tot slot heeft de Raad er bij de Italiaanse autoriteiten op aangedrongen om het verzamelen en verwerken van algemene gegevens over de overheidssector verder te verbeteren.

Tabel 1: Aanpassing die op 28 juli 2005 door de Raad is onderschreven

Als percentage van het bbp, tenzij anders aangegeven200520062007
Overheidssaldo

tijdelijke maatregelen
-4,3

0,4
Tekort duidelijk < 4

-
Tekort duidelijk < 3

-
mutatie in structureel saldo+1,6 in 2006-2007 t.o.v. 2005 (minimum)

waarvan ten minste de helft in 2006
p.m.: Reële bbp-groei (%)01,51,5

Noot: structureel saldo = conjunctuurgezuiverd saldo ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

Bronnen: Aanbeveling van de Raad op grond van artikel 104, lid 7, waarin van de voorjaarsprognoses 2005 van de diensten van de Commissie is uitgegaan en met latere evaluaties rekening is gehouden.

Op 22 februari 2006, d.w.z. na het verstrijken van de in de aanbeveling van de Raad vastgestelde termijn om maatregelen te treffen, heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een mededeling aan de Raad waarin werd geconcludeerd dat de tot dat tijdstip door Italië ondernomen actie leek te stroken met de aanbeveling van de Raad en dat er op dat moment ondanks de nog kwetsbare begrotingssituatie geen verdere stappen in het kader van de BTP nodig waren7. Tijdens zijn vergadering van 14 maart 2006 sloot de Raad zich bij deze beoordeling aan.

Artikel 104, lid 12, van het Verdrag bepaalt dat een besluit van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort op aanbeveling van de Commissie moet worden ingetrokken indien de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.
2.Recente tekortontwikkelingen

Na de opeenvolgende bijstellingen van de oorspronkelijke 3,1% van het bbp, die de Commissie ertoe aanzette om in 2005 de BTP ten aanzien van Italië in te leiden, komt het overheidstekort in de door het nationale bureau voor de statistiek op 29 februari 2008 gepubliceerde gegevens opnieuw uit op 3,5% van het bbp over zowel 2003 als 2004. Zonder eenmalige maatregelen in de orde van grootte van 1¾% in 2003 en 1¼% in 2004 zou het tekort over deze twee jaren zelfs nog hoger zijn uitgevallen. Het primaire overschot was snel teruggelopen van 5% van het bbp eind jaren negentig tot 1,2% van het bbp in 2004. Met de stagnatie van het bbp in 2005 kwam het overheidstekort in dat jaar uit op 4,2% van het bbp, dit ondanks tekortverlagende eenmalige maatregelen van ½% van het bbp. Tegelijk was het primaire overschot bijna volledig weggesmolten.

Uit de gegevens die Italië vóór april 2008 heeft ingediend, blijkt dat in 2006 een duidelijke budgettaire aanpassing heeft plaatsgevonden. Het overheidstekort is in dat jaar uitgekomen op 3,4% van het bbp8. Dit komt vrijwel overeen met het tekort van 3,5% van het bbp waarop in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van december 2005 was gemikt9. Het nominale tekort is negatief beïnvloed door het besluit van de regering om de schuld van de spoorwegen in verband met het hogesnelheidsproject kwijt te schelden. Dit had een tekortverhogend effect van 0,9% van het bbp. De nominale aanpassing van bijna 0,9% van het bbp tussen 2005 en 2006 was te danken aan een forse stijging van de ontvangsten en aan een geringe daling van de primaire-uitgavenquote die weer het gevolg was van een bijna stagnerend intermediair verbruik. Dit woog op tegen de genoemde kwijtschelding van de schuld van de spoorwegen. De forse stijging in een groot aantal ontvangstenrubrieken hield verband met een reeks maatregelen in de begrotingswet 2006 en met de aanvullende begrotingsmaatregelen die halverwege dat jaar zijn getroffen. De btw-ontvangsten en de personen- en vennootschapsbelasting stegen elk met 0,3% van het bbp op jaarbasis.

In 2006 lagen de ontvangsten ongerekend eenmalige maatregelen 1½ procentpunt van het bbp hoger dan in 2005, terwijl de uitgaven ongerekend eenmalige maatregelen met meer dan ¼ procentpunt van het bbp waren gedaald. Zonder eenmalige en tijdelijke maatregelen10 is het tekort teruggelopen van 4,8% in 2005 naar 3% in 2006.

Het structurele saldo, ofwel het conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo ongerekend eenmalige effecten, verbeterde in 2006 met 1,7% van het bbp ten opzichte van 2005. Dit is fors meer dan de minimumwaarde van 0,8% die vereist is op grond van de aanbeveling ingevolge artikel 104, lid 7, die de Raad in juli 2005 heeft gedaan.

Op basis van de Italiaanse informatie van voor april 2008 is de Commissie (Eurostat) met gegevens gekomen11 waaruit een overheidstekort over 2007 van 1,9% van het bbp blijkt. De kans is zeer gering dat het tekort van 2007 bij eventuele toekomstige bijstellingen van de overheidsrekeningen uitstijgt boven de 3% van het bbp12.

Het voor 2007 gemelde tekort van 1,9% van het bbp, inclusief het tekortverhogende effect van 0,2% van het bbp van alle eenmalige maatregelen tezamen13, is veel lager dan de 2,8% van het bbp waarop gemikt was in het stabiliteitsprogramma van 2006, dat tekortverlagende eenmalige maatregelen van 0,1% van het bbp omvatte. Dit meevallende resultaat is te danken aan het gunstige basiseffect van het tekort over 2006 ongerekend eenmalige maatregelen, dat uiteindelijk 1,5 procentpunt van het bbp lager uitviel dan waarop in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van 2006 was gerekend. Ook hebben de corrigerende maatregelen in de begrotingswet 2007 effect gesorteerd. De betere uitgangspositie is echter deels tenietgedaan door extra uitgaven, en met name sociale overdrachten en kapitaaluitgaven, waartoe in de loop van 2007 was besloten.

De nominale aanpassing in 2007 van 1½% van het bbp ten opzichte van 2006 was grotendeels te danken aan een onverminderd forse stijging van de ontvangstenquote van 1,2 procentpunt. De hogere personen- en vennootschapsbelasting viel grotendeels weg tegen lagere tijdelijke ontvangsten als gevolg van de herwaardering van bedrijfsactiva en tegen lagere indirecte belastingen als percentage van het bbp, die hoofdzakelijk het gevolg waren van een verlaging van de accijnzen op olieproducten. De stijging van de sociale premies is voor bijna 0,4% van het bbp toe te schrijven aan de opname van TFR, het stelsel van ontslagvergoedingen, in het Italiaans instituut voor sociale zekerheid14. Aan de uitgavenzijde wordt de forse daling van (eenmalige) kapitaaluitgaven ten opzichte van 2006 deels tenietgedaan door een stijging van de rente-uitgaven. De lopende primaire uitgaven zijn als percentage van het bbp tussen 2006 en 2007 slechts licht gedaald: weliswaar is de stijging van de beloning van werknemers binnen de perken gebleven doordat anders dan in 2006 geen forse achterstallige betalingen zijn verricht, maar dit is grotendeels tenietgedaan door een stijging in de rubriek andere sociale overdrachten dan die in natura. Al met al zijn in 2007 de primaire uitgaven met bijna ¾ procentpunt van het bbp, maar de totale uitgaven met circa ¼ procentpunt van het bbp gedaald.

In 2007 lagen de ontvangsten ongerekend eenmalige maatregelen 1½ procentpunt van het bbp hoger dan in 2006 en zijn de uitgaven ongerekend eenmalige maatregelen met meer dan ¼ procentpunt van het bbp gestegen. Zonder deze en andere eenmalige en tijdelijke maatregelen bedroeg het tekort over 2007 1,7% van het bbp.

Het structurele saldo, ofwel het conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo ongerekend eenmalige maatregelen, is volgens de ramingen in 2007 met circa 1¼ procentpunt verbeterd. In de periode 2006-2007 bedroeg de correctie van 3 procentpunt van het bbp, ruimschoots meer dan de minimaal 1,6 procentpunt die de Raad in zijn aanbeveling van juli 2005 krachtens artikel 104, lid 7, had genoemd.

Overeenkomstig het verzoek in de aanbeveling van de Raad krachtens artikel 104, lid 7, om het verzamelen en verwerken van algemene gegevens over de overheidssector verder te verbeteren, heeft Italië iets gedaan aan bepaalde statistische ongerijmdheden. Door de ontwikkeling van een e-overheid wordt informatie over begrotingstransacties efficiënter verzameld. Er zijn nog een aantal tekortkomingen, zoals een duidelijke ongerijmdheid tussen de opgebouwde en geïnde sociale premies in 2006 en 2007. Na de BTP-kennisgeving van september 2005 heeft Eurostat geen Italiaanse gegevens gepubliceerd waarover nog verschil van mening bestond.
3.Tekortprognoses voor 2008 en latere jaren

In de voorjaarsprognoses 2008 van de diensten van de Commissie loopt het overheidstekort voor 2008 op tot 2,3% van het bbp en groeit het reële bbp met 0,5%. Ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen, ofwel de opbrengsten uit de verkoop van reële activa en de laatste termijnbetalingen van een aantal eenmalige belastingen, blijft dit tekort met 2,4% van het bbp ook onder de referentiewaarde. In het geactualiseerde Italiaanse stabiliteitsprogramma van november 2007 was de officiële tekortdoelstelling voor 2008 2,2% van het bbp, inclusief tekortverlagende eenmalige maatregelen in de orde van grootte van 0,1% van het bbp. Ondanks het meevallende tekortresultaat over 2007 is de officiële tekortprognose voor 2008 op 12 maart j.l. opwaarts bijgesteld tot 2,4% van het bbp. Later is dit nog bevestigd in de kennisgeving van april 2008. De herziening hangt samen met een tegenvallende reële bbp-groei (0,6% tegen 1,5% van het bbp in de actualisering), maar ook met budgettaire ontsporingen. Dat het tekort voor 2008 in de voorjaarsprognoses iets lager uitvalt, komt doordat ervan uit wordt gegaan dat bij de investeringen opnieuw een aantal vertragingen zullen optreden. Ook wordt in de voorjaarsprognoses gerekend op lagere rente-uitgaven.

Ondanks de scherpe daling van de kapitaaluitgaven als gevolg van de substantiële eenmalige uitgaven in 2007 komt het tekort voor 2008 in de voorjaarsprognoses van de diensten van de Commissie (2,3% van het bbp) dus bijna een ½ procentpunt van het bbp hoger uit dan in 2007. De verwachte verslechtering van het nominale tekort hangt niet alleen samen met een lagere economische groei, maar ook met de ongunstige budgettaire gevolgen van de begroting van 2008 en met een aantal extra uitgaven die oorspronkelijk in 2007 zouden worden gedaan en andere extra uitgaven waartoe in de eerste maanden van 2008 is besloten. Met name bevat de begroting van 2008 plannen om het loonakkoord in de overheidssector op lokaal niveau voor de periode 2006-2007 te financieren, inclusief de achterstallige betalingen (in de officiële prognoses stijgen de salarissen in 2006 met 6% en dalen ze licht in 2009), de lokale onroerendezaakbelastingen te verlagen en wordt in deze begroting uitgegaan van lagere ontvangsten door een huuraftrek en van enige stijging van de werkloosheidsuitkeringen. Ook is in de begrotingswet een hervorming van zowel de tarieven voor de vennootschapsbelasting (IRES) als de regionale belasting over productieactiviteiten (IRAP) opgenomen. Dit heeft gunstige gevolgen voor de begroting van 2008, ongunstige gevolgen voor de begroting van 2009 en neutrale budgettaire gevolgen in de jaren daarna. Extra sociale overdrachten en investeringen die in 2007 zijn goedgekeurd, en een verlaging van de IRAP in de begrotingswet van 2006 zullen pas hun weerslag hebben op de begroting van 2008. In februari 2008 heeft het parlement nog een aantal kleine ingrepen goedgekeurd waardoor de uitgaven iets hoger en de ontvangsten iets lager uitvallen. Al met al lopen de uitgaven ongerekend eenmalige maatregelen in 2008 met 0,5 procentpunt van het bbp op omdat een bescheiden daling van de rentequote en kapitaaluitgavenquote ongerekend eenmalige maatregelen meer dan teniet wordt gedaan door een stijging van de lopende primaire uitgaven. De ontvangsten nemen in 2008 met bijna 0,2% van het bbp toe.

Bij ongewijzigd beleid kunnen de begrotingsprognoses voor 2008 nog in gevaar komen door de uitkomst van een aantal rechtszaken, met name die over de fiscale aftrekbaarheid van de IRAP. Ook zijn aan de economische groeivooruitzichten risico´s verbonden. Voorts is het resultaat van de ingrijpende wijzigingen in de vennootschapsbelasting in beide richtingen nog met grote onzekerheid omgeven.

Voor 2009 rekenen de diensten van de Commissie in hun voorjaarsprognoses van 2008 op basis van het gebruikelijke scenario waarin wordt uitgegaan van ongewijzigd beleid, en op basis van een reële bbp-groei van 0,8% op een lichte stijging van het overheidstekort tot 2,4% van het bbp. Deze verwachte bescheiden stijging houdt verband met een daling van de belastingdruk, en met name van de vennootschapsbelasting, door zowel discretionaire maatregelen als de ongunstige conjunctuur. In de actualisering van het stabiliteitsprogramma van november 2007 werd gemikt op een tekort van 1,5% van het bbp en op een reële bbp‑groei van 1,6%. In het advies van de Raad over die actualisering15 is erop gewezen dat aan de budgettaire correctie geen correctieve maatregelen ten grondslag liggen.

Dat ervan uit wordt gegaan dat de structurele situatie in 2008 ten opzichte van 2007 met meer dan ¼ procentpunt van het bbp verslechtert, strookt duidelijk niet met het stabiliteits- en groeipact, dat voorschrijft dat deze jaarlijks met ten minste 0,5% van het bbp moet verbeteren. In zijn beschikking ingevolge artikel 104, lid 7, heeft de Raad voor de jaren na de correctie van het buitensporig tekort nog gewezen op dit voorschrift. In zijn advies over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van november 2007, waarin wordt gerekend op een verbetering van de structurele situatie met ¼ procentpunt van het bbp in 2008, heeft de Raad opgemerkt dat het structurele saldo in 2008 fors kan verslechteren, wanneer de onverwacht goede uitgangspositie van 2007 niet wordt vastgehouden, en is hij tot de conclusie gekomen dat de MTD in 2011 in tegenstelling tot hetgeen in het programma wordt aangenomen, mogelijk niet wordt gehaald. Daarom heeft de Raad Italië verzocht de begrotingsdoelstelling voor 2008 aan te scherpen zodat een ambitieuze aanpassing gewaarborgd is, en de beoogde budgettaire consolidatie daarna met specifieke maatregelen uit te voeren om zoveel vooruitgang richting de MTD te boeken dat deze wordt bereikt in de programmaperiode, dat wil zeggen in 2011.
4.Schuldontwikkelingen en -prognoses

Uit gegevens van 29 februari 2008 van het nationaal bureau voor de statistiek blijkt een overheidsschuld van circa 104% van het bbp in zowel 2003 als 2004. In de tijd waarin de BTP ten aanzien van Italië was ingeleid, was dit nog 106 à 107% van het bbp. Met name door een hogere raming van het bbp-niveau zijn de cijfers echter een aantal malen herzien. In 2005 is de schuldquote voor het eerst in tien jaar opgelopen, en wel met 2%. Het primaire overschot leverde vrijwel geen bijdrage aan de terugdringing ervan, terwijl de impliciete rente over de overheidsschuld de nominale bbp-groei door de trage economische groei veruit overtrof. Daardoor ontstond een duidelijk ongunstig 'sneeuwbaleffect'. In 2006 liep de schuldquote ondanks een stijging van het primaire overschot en een minder ongunstig sneeuwbaleffect opnieuw op. In dat jaar had de zogeheten stock-flow adjustment met name door de accumulatie van vlottende activa om de verwachte btw-teruggave in verband met het btw‑arrest van het Europees Hof van Justitie inzake bedrijfswagens te financieren (zie voetnoot 8), een zeer ongunstig effect op de schuldontwikkeling. In 2007 liep de overheidsschuldquote dankzij een stijging van het primaire overschot tot meer dan 3% van het bbp terug met 2,5 procentpunt tot 104%, hetzelfde niveau als in 2004. De stock-flow adjustment droeg ook bij aan de daling van de schuldquote omdat de liquide activa van de overheid eind 2007 ten opzichte van 2006 fors waren afgebouwd aangezien de belastingbetaler veel minder btw had teruggevraagd dan verwacht. Voorts profiteerde de stock-flow adjustment in 2007 van een kapitaaluitkering van een overheidsbedrijf (SACE SpA) van rond de 0,2% van het bbp.

De schuldreductie over 2006-2007 die tot stand is gekomen op basis van een stijging van het primaire overschot en zonder omvangrijke schuldverhogende transacties onder de lijn, lijkt de correctie van het buitensporig tekort te volgen. Daar voor 2008 wordt gerekend op een daling van het primaire overschot en er geen maatregelen zijn uitgewerkt om deze op middellange termijn weer te doen stijgen, zal de schuldquote in 2008 en 2009 slechts licht dalen (bij ongewijzigd beleid).

In de voorjaarsprognoses 2008 van de diensten van de Commissie wordt er ook op gerekend dat de overheidsschuldquote in 2008 en 2009 bij ongewijzigd beleid gestaag terugloopt, maar dat deze daling door een verslechtering van het primaire overschot en door een zwakke economische groei trager verloopt. De risico´s die verbonden zijn aan de economische groei en de budgettaire ontwikkelingen, gelden ook voor de schuldquote.
5.Conclusies

Het overheidstekort is opgelopen van 3,5% van het bbp in 2003 en 2004 naar 4,2% van het bbp in 2005. Daarna is het weer teruggelopen naar 3,4% van het bbp in 2006 en 1,9% in 2007. Daarmee ligt het dus weer onder de referentiewaarde van 3% van het bbp. De maatregelen die aan de tekortreductie ten grondslag liggen, zijn hoofdzakelijk van structurele aard. Het tekort voor 2006 en 2007 zou zonder eenmalige maatregelen zelfs nog lager zijn uitgevallen. Het structurele saldo (dat wil zeggen het conjunctuurgezuiverde saldo ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen) is in 2006-2007 met 3 procentpunt van het bbp verbeterd, ruimschoots meer dan de door de Raad aanbevolen budgettaire inspanning van ten minste 1,6% van het bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2008 van de diensten van de Commissie loopt het nominale tekort in 2008 op tot 2,3% van het bbp (weer inclusief eenmalige maatregelen van circa 0,1% van het bbp, zonder welke het tekort dus ook onder de 3% van het bbp zou blijven), en bij ongewijzigd beleid tot 2,4% in 2009. Het tekort lijkt dus op geloofwaardige en duurzame wijze te zijn teruggedrongen tot onder de limiet van 3% van het bbp.

Nadat de overheidsschuldquote tien jaar lang is gedaald tot net onder de 104% van het bbp (tegen meer dan 121% van het bbp in 1994), is deze in 2005 weer met 2 procentpunt van het bbp en in 2006 met nog eens 0,6 procentpunt van het bbp gestegen. Vervolgens is deze opnieuw teruggelopen tot 104% van het bbp in 2007. Een tijdelijke schuldverhogende financiële transactie in 2006 en een tegengestelde transactie in 2007 waren duidelijk van invloed op de ontwikkeling van de schuldquote. Zonder deze transactie zou de schuldquote in 2006 door een door de Raad aanbevolen verbetering van het primaire overschot min of meer stabiel zijn gebleven. Volgens de voorjaarsprognoses 2008 van de diensten van de Commissie loopt de schuldquote bij ongewijzigd beleid terug tot circa 102½% in 2009. De correctie van het buitensporig tekort in 2007 is dus gepaard gegaan met een daling van de schuldquote.

Uit een algehele evaluatie volgt dat de buitensporigtekortsituatie in Italië is gecorrigeerd. De Commissie beveelt de Raad bijgevolg aan om zijn beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Italië in te trekken.

Tabel 2: Begrotingsontwikkelingen 2003-2009

[zie origineel document voor tabel]

Als percentage van het bbp, tenzij anders aangegeven2003200420052006200720082009
Resul­taatSP (2)COMSP (2)COM(3)SP (2)
Overheidssaldo-3,5-3,5-4,2-3,4-1,9-2,4-2,3-2,2-2,4-1,5
(-2,4)
- Totale ontvangsten(5)
44,844,243,845,446,646,246,446,346,445,9
- Totale uitgaven(5)
48,347,748,048,848,548,648,748,548,747,9
waarvan: - rente-uitgaven5,14,74,54,65,04,84,94,94,94,9
(5,0)
- bruto-investeringen in vaste activa
2,52,42,42,42,42,72,42,52,42,6
Primair saldo1,61,20,31,33,12,52,62,62,53,4
(2,6)
Eenmalige en tijdelijke maatregelen1,71,30,6-0,4-0,20,20,10,10,00,1
Structureel saldo(1)-5,1-4,7-4,5-2,8-1,5-2,2-1,9-2,0-1,6-1,3
(-2,2)
Structureel primair saldo(1)0,00,00,01,83,52,63,12,93,33,6
Bruto overheidsschuld(4)104,3103,8105,8106,5104,0105,0103,2103,5102,6101,5
(103,0)
Mutatie in schuldquote (a) = (b) + (c) + (d)-1,3-0,52,00,6-2,5-1,8-0,8-1,6-0,6-2,0
Bijdragen: - primair saldo (b)-1,6-1,2-0,3-1,3-3,1-2,5-2,6-2,6-2,5-3,4
- "sneeuwbaleffect" (c)
1,90,51,90,91,10,11,50,92,01,5
- stock-flow adjustment (d)
-1,60,30,51,0-0,50,60,40,2-0,1-0,1
p.m. Reële bbp-groei (%)0,01,50,61,81,51,90,51,50,81,6
(0,6)
p.m. Output gap-0,20,0-0,6-0,3-0,3-0,6-1,0-0,6-1,6-0,6
1) Conjunctuurgezuiverd (primair) saldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen.
2) Conjunctuurgezuiverde en structurele saldi en output gaps volgens het programma, zoals berekend door de diensten van de Commissie op basis van de in het programma voorkomende informatie.
3) Bij ongewijzigd beleid.

2.

4) De verandering in de bruto schuldquote kan als volgt worden uitgesplitst:


waarbij t een time subscript is, D, PD, Y en SF respectievelijk de omvang van de overheidsschuld, het primaire tekort, het nominale bbp en de stock-flow adjustment zijn, en i en y de gemiddelde kosten van de schuld en de nominale bbp-groei voorstellen. De term tussen haken stelt het 'sneeuwbaleffect' voor.
5) Bij de budgettaire gegevens in het SP voor 2009 gaat het om de trends bij ongewijzigd beleid. Om het beoogde overheidssaldo te halen, zijn extra maatregelen met een gunstig effect van 0,4% van het bbp gepland.
Bronnen: Voorjaarsprognoses 2008 van de diensten van de Commissie (COM) en geactualiseerd stabiliteitsprogramma van november 2007 (SP) (de nieuwe officiële prognoses van maart 2008 bij ongewijzigde wetgeving zijn tussen haakjes vermeld).



1.

Aanbeveling voor een


BESCHIKKING VAN DE RAAD

tot intrekking van Beschikking 2005/694/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Italië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

3.

Overwegende hetgeen volgt:


1. Bij Beschikking 2005/694/EG van de Raad16 werd op aanbeveling van de Commissie overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag besloten dat er in Italië een buitensporig tekort bestond. De Raad stelde vast dat het overheidstekort in zowel 2003 als 2004 dicht bij de referentiewaarde van 3% van het bbp was uitgekomen, maar er wel boven lag, en dat de schuldquote van circa 106 à 107% van het bbp in beide jaren duidelijk hoger lag dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60% en in de jaren daarvoor niet in een bevredigend tempo was afgenomen.

2. Overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het Verdrag en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten17 heeft de Raad op 28 juli 2005 op aanbeveling van de Commissie een aanbeveling tot Italië gericht waarin het land werd verzocht om uiterlijk in 2007 aan de buitensporigtekortsituatie een einde te maken. De aanbeveling is openbaar gemaakt.

3. Volgens artikel 104, lid 12, van het Verdrag moet een beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort worden ingetrokken indien de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

4. Overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten verstrekt de Commissie de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens. In het kader van de toepassing van dit protocol dienen de lidstaten ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten18 de Commissie tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsook over andere, daarmee samenhangende variabelen.

5. Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 8 G, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3605/93 na de vóór 1 april 2008 door Italië gedane kennisgeving heeft verstrekt en uit de voorjaarsprognoses 2008 van de diensten van de Commissie kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

- nadat het overheidstekort was gestegen van 3,5% van het bbp in 2004 naar 4,2% van het bbp in 2005, werd het teruggedrongen tot 3,4% van het bbp in 2006 en tot slot tot 1,9% van het bbp in 2007, hetgeen lager is dan de voor het tekort geldende referentiewaarde van 3% van het bbp. Ongerekend de budgettaire gevolgen van eenmalige maatregelen bedraagt het tekort over 2007 1,7% van het bbp, ruimschoots onder de 2,8% van het bbp waarop in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van december 2006 was gemikt;

- de aanpassing kon worden toegeschreven aan een stijging van de structurele belastingontvangsten in de periode 2006-2007, die de verwachtingen ver overtrof. Dit was voornamelijk te danken aan een meevallende economische groei en aan het feit dat de vastgestelde maatregelen een groter effect sorteerden dan verwacht. Na een verslechtering van naar schatting ¼ procentpunt van het bbp in 2005 is het structurele saldo (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde begrotingssaldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen) in 2006 en 2007 met naar schatting 1¾ en 1¼ procentpunt van het bbp verbeterd;

- voor 2008 wordt in de voorjaarsprognoses 2008 gerekend op een stijging van het tekort tot 2,3% van het bbp, inclusief eenmalige opbrengsten uit de verkoop van onroerend goed van 0,1% van het bbp. Het saldo verslechtert door zowel een stijging van de lopende primaire uitgaven als percentage van het bbp en door lagere belastingen. Dit wordt slechts deels goedgemaakt door een verwachte daling van de kapitaaluitgaven, die het gevolg is van omvangrijke eenmalige uitgaven in 2007. De tekortprognose van 2,3% van het bbp ligt iets hoger ligt dan de officiële tekortdoelstelling van 2,2% van het bbp in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van november 2007, maar bij dit laatste cijfer is uitgegaan van een tekortraming voor 2007 die duidelijk hoger ligt dan het uiteindelijke resultaat. Volgens de voorjaarsprognoses komt het tekort in 2009 bij ongewijzigd beleid uit op 2,4% van het bbp. Dit wijst erop dat het tekort op geloofwaardige en duurzame wijze is teruggedrongen tot onder de limiet van 3% van het bbp. Volgens de prognoses verslechtert het structurele saldo in 2008 met meer dan ¼ procentpunt van het bbp en verbetert het in 2009 bij ongewijzigd beleid met ¼ procentpunt. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van de vorderingen die moeten worden gemaakt in de richting van de middellangetermijndoelstelling (MTD) voor de begrotingssituatie, die voor Italië de verwezenlijking van een evenwichtige structurele begrotingssituatie is;

- nadat de overheidsschuldquote tien jaar lang is gedaald tot net onder de 104% van het bbp (tegen meer dan 121% van het bbp in 1994), is deze in 2005 weer met 2 procentpunt van het bbp en in 2006 met nog eens 0,6 procentpunt van het bbp gestegen tot 106½% van het bbp. Vervolgens is deze opnieuw teruggelopen tot 104% van het bbp in 2007. Een tijdelijke schuldverhogende financiële transactie in 2006 waarbij vlottende activa zijn geaccumuleerd, en een tegengestelde transactie in 2007 waren duidelijk van invloed op de ontwikkeling van de schuldquote. Zonder deze transactie zou de schuldquote in 2006 door een door de Raad aanbevolen verbetering van het primaire overschot min of meer stabiel zijn gebleven. Volgens de voorjaarsprognoses 2008 van de diensten van de Commissie loopt de schuldquote bij ongewijzigd beleid terug tot circa 102½% in 2009. De correctie van het buitensporig tekort in 2007 is dus gepaard gegaan met een daling van de schuldquote.

6. Volgens de Raad is het buitensporige tekort in Italië gecorrigeerd en dient Beschikking 2005/694/EG derhalve te worden ingetrokken,

4.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:


Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat de buitensporigtekortsituatie in Italië is gecorrigeerd.

Artikel 2

Beschikking 2005/694/EG wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

1PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1056/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz.

5).

2PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2103/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz.

1).

3De meest recente kennisgeving van Italië is te vinden op:

epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page?_pageid=2373,58110711&_dad=portal&_schema=portal.

4SEC(2005) 750. Na een aantal opeenvolgende bijstellingen staat het overheidstekort over zowel 2003 als 2004 thans op 3,5% van het bbp. Vooral door de hogere raming van het nominale bbp is de schuldquote voor deze jaren neerwaarts bijgesteld tot circa 104% van het bbp.

5PB L 266 van 11.10.2005, blz. 57.

6Alle BTP-documenten voor Italië zijn te vinden op de volgende website: ec.europa.eu/economy_finance.

7SEC(2006) 238.

8Het tekort over 2006 was een neerwaartse bijstelling van de vóór april 2008 gemelde 4,4% van het bbp (zie Eurostat News Release nr. 55 van 23 april 2007 en nr. 142 van 22 oktober 2007). De bijstelling is hoofdzakelijk het gevolg van lagere kapitaaluitgaven omdat besloten is de btw-teruggave die verband houdt met het door het Europees Hof van Justitie gewezen btw-arrest inzake bedrijfswagens, ten laste te laten komen van de jaren waarin de ingediende verzoeken tot teruggave zijn gehonoreerd, en niet ten laste van 2006 zoals oorspronkelijk de bedoeling was.

9Het programma en de beoordeling ervan door de Commissie en de Raad zijn te vinden op: europa.eu.int/comm/economy_finance/about.

10Eenmalige en andere tijdelijke maatregelen hadden in 2006 een tekortverhogend effect van 0,4% van het bbp. Naast de tekortverhogende kwijtschelding van de schuld worden de volgende transacties als tekortverminderend beschouwd: verkoop van onroerend goed (0,1% van het bbp) en belastingheffing op de herwaardering van bedrijfsactiva (0,4% van het bbp). In de actualisering 2005 van het stabiliteitsprogramma was voor 2006 nog uitgegaan van tekortverlagende eenmalige maatregelen van 0,3% van het bbp.

11Eurostat News Release nr. 54 van 18 april 2008.

12Tekortquotes worden na de publicatie van de eerste resultaten in de voorjaarskennisgeving gewoonlijk naar boven of naar beneden bijgesteld. In Italië zijn de cijfers in het verleden soms fors bijgesteld. Het gat tussen het thans gemelde tekort over 2007 en de referentiewaarde is echter groot genoeg om ervan uit te kunnen gaan dat het tekort ondanks eventuele herzieningen niet zal uitkomen boven de 3% van het bbp.

13Dit geraamde effect van 0,2% in 2007 is de som van 0,2% van het bbp tekortverlagende eenmalige maatregelen, namelijk de verkoop van onroerend goed en belastingheffing op de herwaardering van bedrijfsactiva, en 0,4% tekortverhogende eenmalige maatregelen, namelijk i) het besluit van 31 december 2007 om de belastingdienst van de verplichting te ontheffen om de regering een bepaald deel van de in het jaar daarop te innen belastingen voor te schieten (0,3% van het bbp) en ii) verzoeken tot teruggave die belastingbetalers hebben ingediend na het arrest van het Europees Hof van Justitie inzake de Italiaanse btw-regeling voor bedrijfsauto´s (minder dan 0,1% van het bbp).

14In de begrotingswet 2007 is bepaald dat werkgevers met ten minste vijftig werknemers de gelden van het stelsel van ontslagvergoedingen (Trattamento di Fine Rapporto – TFR) die werknemers niet in een particuliere-pensioenregeling stoppen, moeten overmaken naar een nieuwe regeling die binnen het Italiaans instituut voor sociale zekerheid (Istituto Nazionale della Previdenza Sociale - INPS) is opgezet. De gelden die naar de nieuwe INPS-regeling stromen, worden geregistreerd als overheidsontvangsten en verlagen dus het tekort. Daar staan voor de regering echter verplichtingen in de vorm van ontslagvergoedingen aan werknemers tegenover. Deze vertalen zich geleidelijk in extra overheidsuitgaven. Het tekortverlagende effect van dit besluit zal in de loop der tijd geleidelijk afnemen en binnen acht à negen jaar staan tegenover de extra ontvangsten even grote uitgaven.

15PC C 49 van 22.2.2008, blz. 49.

16PB L 266 van 11.10.2005, blz. 57.

17PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1056/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz.

5).

18PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2103/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz.

1).

NL NL