Toelichting bij COM(2006)276 - Verdere maatregelen voor de oprichting van een Europees Technologie-Instituut (EIT) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2006)276 - Verdere maatregelen voor de oprichting van een Europees Technologie-Instituut (EIT). |
---|---|
bron | COM(2006)276 ![]() ![]() |
datum | 08-06-2006 |
|
52006DC0276
Mededeling van de Commissie aan de Europese Raad - Verdere maatregelen voor de oprichting van een Europees Technologie-Instituut (EIT) /* COM/2006/0276 def. */
[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Brussel, 8.6.2006
COM(2006) 276 definitief
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE EUROPESE RAAD
Verdere maatregelen voor de oprichting van een Europees Technologie-Instituut (EIT)
Samenvatting
Na goedkeuring van een eerste mededeling over een Europees Technologie-Instituut (EIT, European Insititute of Technology) op 22 februari 2006 bevestigde de Europese Raad in maart 2006 dat een Europees Technologie-Instituut een belangrijke stap zal zijn om de huidige kloof tussen hoger onderwijs, onderzoek en innovatie te dichten. De Commissie werd verzocht om uiterlijk medio juni 2006 een voorstel voor verdere maatregelen in te dienen.
Na de Europese Raad zette de Commissie haar discussie over het concept voort. De lidstaten en betrokkenen in Europa werden uitvoerig geraadpleegd. Hierbij wees een aantal betrokkenen erop dat door de naam van het op te richten instituut verwarring met bestaande organisaties zou kunnen ontstaan en het innovatieve karakter van het instituut duidelijk voor het voetlicht moet worden gebracht. De Commissie houdt Europees Technologie-Instituut (EIT) voor dit moment als naam aan, maar komt hierop in het definitieve voorstel nog terug. Verder bleek dat men de Commissie-analyse van problemen en noodzakelijke veranderingen in grote lijnen onderschrijft en het erover eens is dat goed op elkaar afgestemde inspanningen nodig zijn om de Europese capaciteit op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie (de kennisdriehoek) verder uit te bouwen en Europa zo meer concurrentiekracht te geven. Het EIT moet als onderdeel van een integrale strategie worden gezien waarin onderwijs, onderzoek en innovatie een bijdrage leveren aan de Lissabondoelstellingen. Tegen deze achtergrond moet het EIT dan ook niet alleen een nieuwe aanjager van onderwijs, onderzoek en innovatie worden, maar ook een referentiemodel waarin de kennisdriehoek op Europees niveau gestalte krijgt.
In deze mededeling komt een aantal specifieke kwesties aan de orde die men in het raadplegingsproces naar voren heeft gebracht. Zij hebben te maken met de voorgestelde structuur en werkwijze van het EIT, de samenstelling en rol van de raad van bestuur, de werkwijze van de kennisgemeenschappen, de rechtspositie van het EIT-personeel en de banden met de eigen instellingen, de aan de partners te geven prikkels om mee te werken, de rol van het bedrijfsleven, de eventueel toe te kennen academische graden, en de aansluiting op lopende en geplande EU-initiatieven.
Deze mededeling presenteert geen definitieve antwoorden. Bepaalde aspecten van het voorstel worden nader toegelicht en, waar nodig, wordt aangegeven hoe te werk zou kunnen worden gegaan. Vermeld wordt wat inmiddels helder is en op welke gebieden nog vragen open zijn. Hierdoor zal in de komende maanden nog gerichter met de lidstaten en de betrokkenen van gedachten kunnen worden gewisseld. De Commissie werkt momenteel een gedetailleerde effectbeoordeling van het voorstel uit, die dit najaar afgerond zal zijn.
Als Europese organisatie zal het EIT topprestaties stimuleren, de knapste koppen uit heel de wereld aantrekken, en studenten, onderzoekers en innovatiemanagers een Europees werkklimaat bieden. Hierdoor zal het EIT een Europees symbool worden van versterkte inspanningen in de richting van een concurrerende kennismaatschappij.
Inleiding
In haar voorjaarsverslag van 2005 vestigde de Commissie voor het eerst aandacht op de behoefte aan een Europees Technologie-Instituut i. Nadat de Europese Raad hiervan nota had genomen, gaf de Commissie het startsein voor een discussie- en raadplegingsproces. Dit mondde op 22 februari 2006 uit in de presentatie van een eerste mededeling over een Europees Technologie-Instituut (EIT) i.
In maart 2006 stelde de Europese Raad in zijn conclusies het volgende vast:
“De Europese Raad wijst op het belang van de mededeling van de Commissie over het Europees Instituut voor Technologie , en zal de ideeën nader bespreken teneinde in combinatie met andere maatregelen het netwerken en de synergieën tussen de toponderzoeks- en topinnovatiekringen in Europa te versterken. De Europese Raad erkent dat een Europees Instituut voor Technologie - gebaseerd op netwerken van topkwaliteit, die voor alle lidstaten openstaan - een belangrijke stap zal zijn om de huidige kloof tussen hoger onderwijs, onderzoek en innovatie te dichten, naast andere maatregelen die het netwerken en de synergieën tussen de toponderzoeks- en topinnovatiekringen in Europa versterken. De Europese Onderzoeksraad moet daarbij een leidende rol spelen. De Europese Raad verzoekt de Commissie uiterlijk medio juni 2006 een voorstel voor verdere maatregelen in te dienen.”[3]
Na de Europese Raad zette de Commissie haar discussie over het concept en vooral over de door de lidstaten en betrokkenen naar voren gebrachte kwesties voort. Er werd een reeks bijeenkomsten i georganiseerd om alle partijen de gelegenheid te geven om over het voorstel en de bedoeling daarvan van gedachten te wisselen en reacties te verkrijgen. De voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, ontving een delegatie i van de wetenschapsraad van de Europese Onderzoeksraad (ERC, European Research Council), die ook schriftelijk advies uitbracht.
Uit het raadplegingsproces kwam naar voren dat men de Commissie-analyse van problemen en noodzakelijke veranderingen in grote lijnen onderschrijft en het erover eens is dat goed op elkaar afgestemde inspanningen nodig zijn om de Europese capaciteit op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie (de kennisdriehoek) verder uit te bouwen en Europa zo meer concurrentiekracht te geven. Een aantal betrokkenen plaatste vraagtekens bij de naam van het op te richten instituut. Zij wezen erop dat er mogelijk verwarring zou kunnen ontstaan met bestaande organisaties en het innovatieve karakter van het instituut duidelijk voor het voetlicht moet worden gebracht. De Commissie komt hierop in de verdere discussie en het definitieve voorstel terug.
Het EIT moet als onderdeel van een integrale strategie worden gezien waarin onderwijs, onderzoek en innovatie een bijdrage leveren aan de Lissabondoelstellingen. Door financieringsmechanismen als het zevende kaderprogramma voor onderzoek en het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie wordt financiële steun voor onderzoek en innovatie van topniveau verstrekt. Ook in het regionale beleid van de EU is aanzienlijke financiële steun voor de uitbouw van de onderzoeks-, innovatie- en onderwijscapaciteit in heel Europa beschikbaar. In de komende programmeringsperiode (2007-2013) wordt hiervoor zelfs nog meer geld vrijgemaakt. Verder heeft de Commissie een mededeling goedgekeurd, waarin zij voor modernisering van de universiteiten en het universitair onderzoek i pleit en aangeeft hoe de bestuurs- en financieringsproblematiek en versnippering in het hoger onderwijs kunnen worden aangepakt . De mededeling “Ondernemingszin bevorderen door onderwijs en leren”[7] wijst er voorts met nadruk op dat studenten en onderzoekers hun uitvindingen alleen maar beter naar de markt toe zullen vertalen als topkwaliteit in het hoger technisch onderwijs hand in hand gaat met ondernemerszin en ondernemerscompetenties . Al deze initiatieven vormen het kader waarin het voorstel voor een Europees Technologie-Instituut ingebed is. Het EIT moet niet alleen een nieuwe aanjager van onderwijs, onderzoek en innovatie worden, maar ook een referentiemodel waarin de kennisdriehoek op Europees niveau gestalte krijgt.
In het raadplegingsproces is een aantal specifieke kwesties naar voren gebracht. Een eerste categorie daarvan heeft te maken met de voorgestelde structuur van het EIT: de samenstelling en de rol van de raad van bestuur; de werkwijze van de kennisgemeenschappen; de rechtspositie van het EIT-personeel en de banden met de eigen instellingen; de aan de partners te geven prikkels om mee te werken; de rol van het bedrijfsleven, enz. De tweede categorie houdt sterker verband met de oprichting van het EIT in de huidige Europese context: de rechtsgrondslag en rechtspositie van het EIT, de eventueel toe te kennen academische graden, de financiering, en de aansluiting op lopende en geplande EU-initiatieven.
Het is cruciaal dat deze kwesties nu worden opgepakt en de weg vrijkomt voor verder werk aan de profielschets en oprichting van het EIT, waarvoor de Commissie nog voor eind 2006 een ontwerpbesluit wil voorleggen. De Commissie zal het raadplegingsproces met andere woorden voorzetten.
Deze mededeling gaat in op de in het raadplegingsproces aan de orde gestelde kwesties. Bepaalde aspecten van het voorstel worden nader toegelicht, en waar nodig, wordt aangegeven hoe te werk zou kunnen worden gegaan. Vermeld wordt wat inmiddels helder is en op welke gebieden nog vragen open zijn. Doel is de lidstaten en de betrokkenen in de komende maanden gerichter te raadplegen en het idee en de bedoeling van het EIT zo een solide fundering te geven. Definitieve antwoorden worden in deze mededeling niet gepresenteerd. Een van de centrale kenmerken van het voorstel is juist om een autonoom instituut op te richten dat in overeenstemming met zijn meer algemene taakstelling als drijvende kracht voor onderwijs, onderzoek en innovatie van topniveau zelf zijn eigen werkwijze bepaalt. In het oprichtingsbesluit worden dan ook de doelstellingen en operationele voorschriften voor het EIT vastgelegd en binnen die overkoepelende regeling zal het aan de raad van bestuur van het EIT zijn om de organisatorische en operationele details uit te werken.
2. Structuur en bestuur
Het EIT brengt cruciale wetenschappelijke uitdagingen op interdisciplinaire vakgebieden in kaart, die potentieel van economisch belang zijn, en selecteert en financiert hierop gerichte kennisgemeenschappen. De kennisgemeenschappen van het EIT zijn geïntegreerde partnerschappen waarin teams van universiteiten, onderzoeksorganisaties en het bedrijfsleven samengaan om op de geselecteerde vakgebieden aan onderwijs, onderzoek en innovatie te werken en de door het EIT geformuleerde doelen te realiseren.
Aan de centrale van het EIT, die een slanke, doeltreffende en functionele opzet krijgt, wordt rechtspersoonlijkheid toegekend. Het EIT krijgt een raad van bestuur, die terzijde wordt gestaan door een kleine staf. De kennisgemeenschappen voeren de eigenlijke taken van het EIT uit, onderzoek, innovatie en onderwijs aan postdocs. Een kennisgemeenschap is dan ook veel meer dan alleen maar een netwerk. Het is een geïntegreerd partnerschap waarin partners overeenkomen om de strategische EIT-doelen te realiseren die door de raad van bestuur zijn vastgelegd.
Het EIT zal dan ook een autonome instelling met een geheel nieuwe structuur en werkwijze en een heel duidelijke Europese identiteit worden. Het wordt een aanjager van onderwijs, onderzoek en innovatie en maakt daarbij gebruik van personele en materiële middelen van voornamelijk partnerorganisaties. De partnerorganisaties maken deel uit van kennisgemeenschappen die onder strategische leiding van de raad van bestuur staan. Hieronder geven wij aan hoe de kennisgemeenschappen en de raad van bestuur gestalte zouden kunnen krijgen.
2.1. De kennisgemeenschappen
De kennisgemeenschappen worden het operationele hart van het EIT. Zij krijgen de vorm van geïntegreerde partnerschappen waarin excellente teams en vakgroepen van universiteiten, bedrijven en onderzoekscentra samengaan om op de middellange en lange termijn (tien tot vijftien jaar) op belangrijke brede interdisciplinaire vakgebieden aan onderwijs, onderzoek en innovatie te werken. Zij leveren de kritische massa die het EIT nodig heeft om wereldwijd mee te tellen en het her en der in Europa verspreide topniveau te bundelen. De eerste kennisgemeenschappen moeten, zoals in de mededeling van 22 februari 2006 reeds gezegd is, in 2009 in kaart zijn gebracht.
Het is de bedoeling dat het selectieproces van de kennisgemeenschappen niet alleen van bovenaf (top-down) maar ook vanuit de basis (bottom-up) wordt aangestuurd. Teams en vakgroepen van universiteiten, onderzoekscentra en bedrijven zullen zelf contact met elkaar zoeken en op de geselecteerde vakgebieden partnerschappen voorstellen ( bottom-up ). De raad van bestuur stelt de selectie-eisen vast, waaronder punten zullen zijn als een onderzoeks-, onderwijs- en innovatie-agenda op het geselecteerde vakgebied; een mix van materiële en personele middelen van hoge kwaliteit; mechanismen die een hoge onderwijskwaliteit garanderen, positieve effecten voor de betrokken regio’s en ondernemingen (met name in het MKB), en kennistransfer naar de markt.
De raad van bestuur bepaalt op welke cruciale interdisciplinaire vakgebieden er kennisgemeenschappen moeten komen ( top-down ). Deze vakgebieden moeten representatief zijn voor de grootste technische uitdagingen op de lange termijn , geheel nieuwe oplossingen mogelijk maken, en commerciële mogelijkheden bieden die positief doorwerken op het Europese concurrentievermogen. Ze moeten “relevant zijn voor het bedrijfsleven”, zowel voorzien in fundamenteel onderzoek als in daarop aansluitend toegepast onderzoek, en vooral te maken hebben met nieuwe onderzoeksterreinen die een multidisciplinaire aanpak vereisen i.
De raad van bestuur legt de selectiecriteria en -procedures vast en organiseert de in dit verband noodzakelijke inschrijvingsprocedures. In het oprichtingsbesluit kunnen richtsnoeren worden geformuleerd voor de specifieke eisen waaraan kennisgemeenschappen moeten voldoen. Zo kunnen bijvoorbeeld eisen worden gesteld aan de aansluiting op de overkoepelende doelen en strategie van het EIT en de te leveren topprestaties (of het vermogen die te leveren). Ook kunnen maatstaven voor de na te streven kwaliteit en efficiency worden aangegeven.
Na selectie legt iedere kennisgemeenschap binnen een door de raad van bestuur uit te werken overkoepelende regeling haar eigen operationele structuur vast. Hoewel het aan de raad van bestuur is om de mate aan autonomie en verantwoordelijkheid van de kennisgemeenschappen te bepalen, moeten de kennisgemeenschappen vooral waar het om hun interne organisatievorm en beheer over de eigen (financiële, personele en materiële) middelen gaat toch verregaand autonoom zijn en zoveel mogelijk ruimte krijgen. Voor hun doelstellingen op de korte en middellange termijn werkt de raad van bestuur een overkoepelende regeling uit, die het EIT in zijn geheel voldoende interne samenhang geeft.
Het is de bedoeling dat innovatie een centrale plaats krijgt in de kennisdriehoek . Het mag niet zoals tot nu toe gebruikelijk bij een technologietransfer “aan het eind van het traject” blijven. Dit vereist dat bij alle onderdelen van onderzoek en onderwijs gebruik wordt gemaakt van deskundigheid uit het bedrijfsleven. Met zijn uitstekende onderzoekers en managementmethoden kan het bedrijfsleven rechtstreeks meewerken aan het onderzoek en onderwijs door het EIT. Ook zou men in de onderwijsprogramma’s van het EIT modules innovatiemanagement en ondernemerschap kunnen opnemen. Op die manier kunnen studenten en onderzoekers zich de voor kennisoverdracht en start-ups benodigde ondernemerszin en vaardigheden eigen maken en zo zelf profiteren van de innovatiemogelijkheden van hun eigen onderzoek. Ondernemingen kunnen ook zelf onderwijs verzorgen en stages aanbieden.
2.2. De raad van bestuur
Voor de leiding van het EIT is een raad van bestuur gepland. Hij wordt terzijde gestaan door administratieve diensten die een noodzakelijk minimum niet te boven gaan (bijvoorbeeld een secretariaat, een juridische en financiële dienst, enz.) Het is aan de raad van bestuur om het overkoepelende beleid en de strategische agenda van het EIT te bepalen, de belangrijkste thematische vakgebieden voor de werkzaamheden in kaart te brengen, en de kennisgemeenschappen te selecteren, op te richten, te monitoren en te evalueren. De raad van bestuur legt de algemene voorwaarden van het EIT vast en zorgt voor coördinatie tussen de kennisgemeenschappen. Hij keurt de algemene begroting van het EIT goed en kent de kennisgemeenschappen aan de hand van voortgangscontroles en -evaluaties financiële middelen toe.
De raad van bestuur moet zodanig samengesteld zijn dat het EIT:
- een onafhankelijk “centre of excellence” wordt,
- verantwoording kan afleggen aan de financiers van het EIT en de samenleving als geheel,
- zowel in wetenschappelijk als bedrijfsmatig opzicht voldoende bestuurlijke deskundigheid in huis heeft, en
- over goede kanalen beschikt om overleg met de verschillende groepen betrokkenen te plegen en van hen feedback te krijgen.
De raad van bestuur krijgt een klein aantal leden, waarbij naar een evenwicht zal worden gestreefd tussen het aantal leden met een wetenschappelijke achtergrond en het aantal leden met ervaring in het bedrijfsleven. De leden worden ‘ad personam’ benoemd en vertegenwoordigen in de raad van bestuur alleen zichzelf. Bij zijn besluitvormingsprocessen kan de raad van bestuur externe adviescommissies inschakelen.
Buitengewoon belangrijk is ook dat de raad van bestuur stelselmatig overleg pleegt met de partnerorganisaties van de kennisgemeenschappen. Zij zijn in zekere zin “de aandeelhouders” van het EIT en er dient dan ook voor te worden gezorgd dat hun stem bij essentiële beslissingen wordt gehoord.
Het selectieproces van de leden van de raad van bestuur moet transparant zijn en uitsluitend op wetenschappelijke prestaties en innovaties van topniveau stoelen. De benoemingsprocedure voor de wetenschapsraad van de Europese Onderzoeksraad (d.w.z. een comité van aanbeveling onder leiding van een vooraanstaande persoonlijkheid) zou goed als voorbeeld kunnen dienen.
3. Regelingen tussen het EIT en de kennisgemeenschappen op personeelsgebied
Een van de grootste uitdagingen voor het EIT ligt in de aanwerving van personeel. Wil het EIT een “centre of excellence” worden, dan moet het de knapste koppen voor zijn kennisgemeenschappen weten te winnen en die tot een goed functionerend team weten samen te smeden.
In de mededeling van februari stelde de Commissie voor om het personeel van de kennisgemeenschappen - wetenschappelijke onderzoekers, docenten, mensen die aan innovatie of technologietransfer werken – bij het EIT te detacheren en daar in dienst te nemen. Dit leidde tot de vrees dat het Europese hoger onderwijs nog meer zou versnipperen en momenteel elders aanwezige topkwaliteit zou worden “weggekaapt”. Dit is niet de bedoeling en op dit punt moet meer duidelijkheid komen.
In de praktijk beschikken universiteiten en internationale wetenschappelijke organisaties (en natuurlijk ook ondernemingen) vandaag de dag over een heel scala aan mogelijkheden om personeel te behouden en te belonen. Ook het EIT moet hiervan in het kader van een geschikte overkoepelende regeling gebruik kunnen maken. Te denken valt aan directe dienstverbanden, detacheringen (middellange-termijnregelingen waarbij iemand op basis van de vele contractuele mogelijkheden voor bepaalde tijd voor een andere instelling werkt en het “recht heeft om terug te keren”) tot allerlei losse dienstverbanden, zoals dubbele dienstverbanden (waarbij iemand in dienst is bij de “eigen” instelling, maar technisch gezien ook deel uitmaakt van een aanverwante organisatie) of tijdelijke dienstverbanden (bijv. een sabbatjaar). De Commissie stelt voor om het EIT en de kennisgemeenschappen van al deze mogelijkheden gebruik te laten maken . Dit neemt niet weg dat men het personeel in de selectiefase wel het gevoel zal moeten geven dat het sterk met de identiteit en successen van het EIT en het instituut in zijn geheel verbonden is. Ook gemeenschappelijke arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld op het punt van salarissen, arbeidsomstandigheden, intellectuele-eigendomsrechten, enz.) zijn van het allergrootste belang. In het kader van die gemeenschappelijke arbeidsvoorwaarden kunnen de kennisgemeenschappen dan zelf de meest geschikte organisatievorm voor hun personeelsbestand kiezen.
4. Academische graden
Het EIT moet academische graden en diploma’s kunnen toekennen. Deze academische graden en diploma’s worden het meest zichtbare teken van het EIT en zullen een stimulans voor studenten en onderzoekers zijn om aan de programma’s mee te werken. Het EIT moet de knapste koppen uit de hele wereld aantrekken. Door academische graden van hoog niveau zal het EIT aan aanzien winnen en op brede schaal erkenning vinden. Het zal zo als model fungeren voor de veranderingen die in de Europese Ruimte voor het hoger onderwijs nodig zijn.
Het oprichtingsbesluit moet in de toekenning van academische graden voorzien en de raad van bestuur opdracht geven om procedures uit te werken die opleidingen van hoge kwaliteit garanderen. Hierbij kan worden ingehaakt op de modellen waarmee de lidstaten in het kader van het Bolognaproces werken. Met deze modellen als uitgangspunt zullen de EIT-graden door de lidstaten worden erkend. Erkende EIT-graden in de lidstaten zullen een duidelijk signaal zijn dat de obstakels op het gebied van academische graden, die de mobiliteit en het op te bouwen Europa van de kennis nog steeds aanzienlijk in de weg staan, niet meer van deze tijd zijn. Zij zullen tevens een positief effect hebben op de status, zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van het EIT binnen en buiten de EU en het gemakkelijker maken voor studenten om naar het buitenland te gaan.
5. Voordelen van medewerking
Een ander belangrijke aangekaarte kwestie in het raadplegingsproces had te maken met de pluspunten en voordelen van medewerking aan een kennisgemeenschap. Waarom zou een universiteit, onderzoekscentrum of onderneming het eigen intellect (en dus het eigen personeel) willen delen met een kennisgemeenschap? Wat zou (om een voorbeeld te noemen) een regio ertoe kunnen bewegen om mee te werken aan het EIT en bijvoorbeeld een campus of onderzoeksfaciliteiten ter beschikking te stellen?
Wat medewerking concreet oplevert, zal van geval tot geval verschillen. Hieronder geven wij een paar voorbeelden van mogelijke voordelen:
- Het belangrijkste pluspunt voor een algemene en sterk op onderzoek gerichte universiteit ligt in de grotere mogelijkheden om sneller vooruitgang te boeken met projecten die door de universiteit zelf van strategisch belang zijn bevonden . Het EIT stelt de kennisgemeenschappen geld ter beschikking. De meewerkende universiteiten en onderzoekscentra kunnen met dit extra geld méér doen en meer vaart achter hun projecten zetten. Door de nauwe samenwerking met de partners van de kennisgemeenschap en de medewerking van het bedrijfsleven kan kennis ook doeltreffender worden uitgewisseld en in innovatie worden vertaald . Dit levert voor zelfs de meest toonaangevende universiteiten en ondernemingen schaalvoordelen op en komt alle betrokken partners ten goede.
- Dit alles geldt ook voor universiteiten die op specifieke gebieden tot de top behoren, zoals universiteiten die een spilfunctie in een regio vervullen of op innovatie gericht zijn. Zij verwerven door het EIT extra geld voor de uitbouw van hun infrastructuur en worden door het te geven EIT-onderwijs aantrekkelijker als gastuniversiteit.
- Voor ondernemingen en gespecialiseerde onderzoekscentra is medewerking vooral aantrekkelijk in het geval van grote risico’s en onzekerheid . Door de kennisgemeenschappen kunnen de commerciële belangen van ondernemingen en het in het EIT belichaamde algemene belang op een lijn worden gebracht. Hierdoor kunnen ondernemingen in een vroeger stadium dan nu in onderzoek investeren, zelf aan onderzoek doen of geld steken in onderzoek dat slechts onzekere winstkansen biedt of pas op de lange termijn resultaten oplevert. Door het in de kennisgemeenschappen te geven onderwijs kunnen zij tegelijkertijd meewerken aan de opleidingen van studenten en ervoor zorgen dat die relevante kennis opdoen voor een eigen carrière of een eigen bedrijf. Doordat zij nauw betrokken zijn bij de formulering van de agenda van de kennisgemeenschappen, hebben zij tevens de zekerheid dat het onderzoek uitkomsten oplevert die voor het bedrijfsleven relevant zijn en er nieuwe commerciële mogelijkheden voor hen ontstaan.
- Voor kleine en middelgrote ondernemingen in regio’s met kennisgemeenschappen liggen de voordelen in de veel grotere beschikbaarheid aan menselijk kapitaal , de technische dienstverlening door het EIT, de mogelijkheden voor start-ups, spinn-offs, clusteractiviteiten, en gemakkelijker toegankelijk risicokapitaal .
- Aansluiting bij het EIT en de beschikbaarheid (in de loop der tijd) van een kritische massa van intellectuele eigendomsrechten onder EIT-beheer zullen ook in het algemeen aantrekkelijk zijn voor de betrokkenen op de desbetreffende vakgebieden.
6. Overige kwesties
Hieronder gaan wij in op een aantal kwesties die in de komende maanden bij het werk aan het voorstel voor een oprichtingsbesluit meer in detail aan de orde zullen komen.
6.1. Intellectuele-eigendomsrechten
Wil het EIT in de loop der jaren een kritische massa van eigen en met anderen gedeelde EIT-kennis opbouwen en bewerkstelligen dat daarvan gebruik wordt gemaakt, dan zal er een passend pakket regels voor de intellectuele-eigendomsrechten moeten komen. De raad van bestuur moet hiervoor een overkoepelende regeling uitwerken die de afzonderlijke kennisgemeenschappen in staat stelt om het een en ander verder zelf af te handelen. Vastgelegd kan bijvoorbeeld worden dat bepaalde rechten voor het EIT gereserveerd moeten blijven of dat zij juist met de partnerorganisaties en kenniswerkers moeten worden gedeeld. Ook kan worden bepaald wie namens de kennisgemeenschappen of het EIT de onderhandelingen over intellectuele-eigendomsrechten zou moeten voeren, enzovoort. In het oprichtingsbesluit moeten hiervoor geschikte richtsnoeren worden geformuleerd.
Rechtsgrondslag
Door de bepalingen in het EU-Verdrag over onderwijs, onderzoek en concurrentie zijn er juridisch gezien verschillende mogelijkheden voor een oprichtingsbesluit. De Commissie bekijkt momenteel wat de meest geschikte rechtsgrondslag voor de oprichting zou kunnen zijn.
Financiering
Dit najaar wordt in het kader van de effectbeoordeling een gedetailleerde financiële analyse voorgelegd. In deze analyse wordt nader ingegaan op de in te dienen verslagen, het financieel beheer en de controlevraagstukken in verband met de verantwoordelijkheid voor de raad van bestuur. Op een aantal punten willen wij hier echter wijzen:
- Om een vlaggenschip voor onderwijs, onderzoek en innovatie van topniveau te worden, zal het EIT vooral in de oprichtings- en startfase in sterke mate afhankelijk zijn van overheidsfinanciering. De verwachting is evenwel dat de particuliere sector in de loop der jaren meer geld ter beschikking stelt. Door de nauwe en aanhoudende betrokkenheid van het bedrijfsleven bij alle EIT-werkzaamheden zal vanuit de private sector meer geld vloeien. Om op de lange termijn tot concentraties van intellectueel kapitaal te komen zal de overheid als financier waarschijnlijk wel van groot belang blijven.
- De Commissie gaat ervan uit dat het EIT geleidelijk zal groeien. Dit betekent dat vooral aan het eind van de periode 2007-2013 en de jaren daarna in het EIT moet worden geïnvesteerd en het EIT geleidelijk aan ook meer geld nodig zal hebben.
- Financiering door de private sector speelt een cruciale rol in het EIT-concept. Er moet dan ook voor worden gezorgd dat het EIT donaties verwerft en hiervoor de nodige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een stichting, opzet.
- In de loop van de tijd moet het EIT een steeds groter deel van zijn inkomsten uit contracten voor onderzoek- en onderwijswerk zien te verkrijgen.
7. Aantrekkingskracht in de hele wereld
Een van de doelstellingen van het EIT is studenten en onderzoekers uit de hele wereld aan te trekken. Alleen als het EIT een instituut van wereldniveau wordt, zullen studenten en onderzoekers uit heel Europa op het EIT afkomen en zal het EIT een vlaggenschip voor verandering worden. Ervaring leert dat instellingen met wereldfaam ook een aanzienlijk aantal studenten en onderzoekers van buiten de EU weten aan te trekken. Hun komst zal niet alleen een graadmeter voor het succes van het EIT zijn, maar ook een kans voor de EU om net als de Verenigde Staten te profiteren van de knowhow van burgers uit andere delen van de wereld. Het is wel zaak dat het EIT geen braindrain uit de ontwikkelingslanden veroorzaakt. Doel van het EIT moet juist zijn om onderzoek en innovatie in derde landen door goede contacten te bevorderen.
Of het EIT erin slaagt om studenten en onderzoekers van buiten de EU in alle fasen van hun loopbaan naar zich toe te trekken, hangt in de eerste plaats af van het aanzien van zijn opleidingen, graden en onderzoeksprogramma’s. Internationaal erkende graden en onderzoek, wetenschappelijk werk en innovatie van topniveau zullen doorslaggevende argumenten voor onderzoekers en studenten elders in de wereld zijn om naar het EIT te gaan. Van groot belang zal ook zijn of buitenlandse MA-studenten of postdocs zonder al te veel problemen naar het EIT kunnen komen en onderdanen van derde landen gemakkelijk bij de kennisgemeenschappen in dienst kunnen worden genomen. Er zijn snelle en eenvoudige nationale toelatings- en visaprocedures voor studenten en onderzoekers van buiten de EU goedgekeurd i, die men nu snel moet omzetten. Eventueel zijn ook specifieke visaregelingen nodig. Ook financiële steun voor studenten en onderzoekers van buiten de EU zou het EIT wereldwijd aantrekkelijk kunnen maken. De raad van bestuur zal dan ook moeten bekijken of aan excellente studenten en onderzoekers van buiten de EU beurzen kunnen worden toegekend. Topprestaties moeten daarvoor, zoals altijd bij het EIT, het criterium zijn.
8. Een instituut ter ondersteuning van andere instellingen en initiatieven: verbanden met andere EU-activiteiten op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie
Het EIT maakt, zoals in de vorige mededeling reeds gezegd is, deel uit van een reeks op elkaar afgestemde inspanningen om de capaciteit op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie uit te bouwen en deze drie sectoren bij de te realiseren Lissabondoelstellingen te betrekken. Het EIT vormt dan ook een aanvulling op andere initiatieven die het klimaat voor onderzoek, onderwijs en innovatie beogen te verbeteren. In dit innovatievriendelijke klimaat moet het EIT een spilfunctie gaan vervullen.
In tegenstelling tot andere initiatieven van de Gemeenschap wordt het EIT als permanente organisatie en aanjager van kennis en niet als financieringsmechanisme opgezet. Het EIT zal de drie zijden van de kennisdriehoek met elkaar verbinden, praktijkgericht te werk gaan en synergie-effecten tussen onderwijs, onderzoek en innovatie realiseren. Het zal met name een bijdrage leveren aan belangrijk probleemoplossend onderzoek en studenten een voor het bedrijfsleven relevante opleiding geven.
Op beleidsmatig niveau zal de raad van bestuur van het EIT stelselmatig overleg plegen met de Europese Onderzoeksraad (ERC, European Research Council). Hetzelfde kan ook worden gedaan met andere EU-initiatieven, zoals de Europese technologieplatforms, gezamenlijke technologie-initiatieven of topnetwerken (“Networks of Excellence”). Doel is een eigen beleid voor het EIT te formuleren, dat op de andere initiatieven aansluit en tot synergie-effecten leidt.
Op operationeel niveau zullen de partnerschappen in alle stadia van hun werk (van de aanvraag tot vorming van een kennisgemeenschap en de beschrijving van haar doelstellingen tot de implementatiefase na selectie) naar samenwerking met bestaande projecten streven en gebruik maken van de daar behaalde resultaten en gehanteerde “best practices”.
9. Verdere maatregelen
Deze mededeling haakt in op het verzoek dat de Europese Raad op zijn voorjaarsbijeenkomst geformuleerd heeft. Bij het werk aan deze mededeling heeft de Commissie de betrokkenen en lidstaten opnieuw geraadpleegd.
In het kader van de nog te nemen maatregelen wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een effectbeoordeling. Ook wordt aan een voorstel voor een oprichtingsbesluit van het EIT gewerkt, dat dit najaar moet worden goedgekeurd. De Commissie zal in de tussentijd een duidelijker beeld proberen te krijgen van de hier aangekaarte kwesties en de punten die in het oprichtingsbesluit moeten worden geregeld of aan de raad van bestuur moeten worden overgelaten. De Commissie zal de betrokkenen en de lidstaten in de komende maanden dan ook weer uitvoerig aan het woord laten .
10. Conclusie
In de Commissie-analyse worden drie belangrijke problemen genoemd. Ten eerste, de sterke versnippering van de Europese kennissectoren vergeleken met de situatie in de Verenigde Staten en andere zich sterk ontwikkelende concurrenten in de wereld. Ten tweede, de behoefte aan nieuwe referentiemodellen die topprestaties mogelijk maken en als voorbeeld en stimulans kunnen dienen voor duurzame veranderingen in bestaande organisaties. En ten derde, de noodzaak om het bedrijfsleven bij onderwijs en onderzoek te betrekken, in onderwijs en onderzoek aan innovatie te werken, en de achterstand op innovatiegebied in te lopen.
Het is de bedoeling dat het EIT deze drie problemen helpt aanpakken en andere EU-initiatieven in verband met de innovatie-achterstand aanvult, zoals het zevende kaderprogramma en met name de Europese Onderzoeksraad (ERC, European Research Council), de Europese technologieplatforms en gezamenlijke technologie-initiatieven, het programma voor levenslang leren, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, de moderniseringsagenda voor universiteiten, en de initiatieven voor ondernemerschap. Het EIT zal niet alleen zelf rechtstreeks als aanjager van onderwijs, onderzoek en innovatie van topniveau fungeren. Het zal ook een referentiemodel en voorbeeld van een prestatiegerichte organisatievorm worden die door een duidelijk andere manier van werken impulsen voor veranderingen geeft.
Als Europese organisatie zal het EIT topprestaties stimuleren, de knapste koppen uit heel de wereld aantrekken, en studenten, onderzoekers en innovatiemanagers een Europees werkklimaat bieden. Hierdoor zal het een Europees symbool worden van versterkte inspanningen in de richting van een concurrerende kennismaatschappij .
“Samen werken aan werkgelegenheid en groei: Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie”, punt 3.3.2.
“Implementatie van het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid: oprichting van een Europees Technologie-Instituut als vlaggenschip voor kennis”.
zo’n veertig belangenorganisaties en- verenigingen (universiteiten, studenten, onderzoekscentra, ondernemingen, regio’s) op 25 april en 18 mei 2006.
“Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie”.
“Implementatie van de Lissabonstrategie van de Europese Gemeenschap: ondernemingszin bevorderen door onderwijs en leren”.