Toelichting bij COM(2007)328 - Op grond van artikel 9 van Kaderbesluit 2003/568/JBZ inzake de bestrijding van corruptie in de privésector

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

1.

Brussel, 18.6.2007 COM(2007) 328 definitief


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

op grond van artikel 9 van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector

{SEC(2007) 808}

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD

op grond van artikel 9 van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector

1. INLEIDING

De Raad1 heeft op grond van Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector2 aangenomen. Volgens overweging 10 heeft dit kaderbesluit ten doel:

"(…) te verzekeren dat zowel actieve als passieve corruptie in de privésector in alle lidstaten strafbaar is, dat ook rechtspersonen voor deze delicten aansprakelijk kunnen worden gesteld en dat de opgelegde straffen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn".

Het kernvereiste van het kaderbesluit is dat de lidstaten3 twee soorten gedragingen strafbaar stellen, die samengevat als volgt kunnen worden omschreven (artikel 2 van het kaderbesluit):

– gedragingen waarbij aan een persoon in de privésector een niet-gerechtvaardigd

voordeel wordt beloofd, aangeboden of verstrekt, in ruil voor het verrichten of nalaten door die persoon van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt;

– gedragingen waarbij een persoon die werkt in de privésector een

niet-gerechtvaardigd voordeel vraagt of aanneemt, in ruil voor het verrichten of nalaten van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt.

De Commissie is van mening dat het van cruciaal belang is corruptie aan te pakken, ongeacht waar zij zich voordoet. Corruptie in de privésector heeft directe gevolgen voor het concurrentievermogen en de economische ontwikkeling. Door de bestrijding van corruptie in de privésector versterken de lidstaten de interne markt en hun economieën. Bovendien zullen dergelijke maatregelen een gunstige uitwerking hebben op de betrekkingen met de externe handelspartners van de Europese Gemeenschap.

De ontwikkeling van instrumenten

De voorkoming en bestrijding van corruptie is reeds lang een prioriteit voor de Europese Gemeenschap. Vanaf 1995, d.w.z. nog vóór de aanneming van het gemeenschappelijk optreden inzake corruptie in de privésector, heeft de Europese Gemeenschap een reeks rechtsinstrumenten betreffende corruptie aangenomen. Het gaat om de volgende rechtsinstrumenten:

- de Overeenkomst van 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de bijbehorende protocollen4;

2.

2524e zitting van de Raad van de Europese Unie (Landbouw en Visserij), gehouden te Brussel op


22 juli 2003.

PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54.

n dit verslag wordt verstaan onder 'lidstaten' de EU-25; Roemenië en Bulgarije zullen worden verzocht

mee te werken aan eventuele volgende verslagen.

2

3

- de Overeenkomst van 1997 ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn5.

Daarna is de aandacht verschoven naar de privésector en werd het gemeenschappelijk optreden inzake corruptie in de privésector (Gemeenschappelijk optreden 98/742/JBZ van 22 december 1998)6 opgesteld. Dit gemeenschappelijk optreden werd als een eerste stap beschouwd om de gevolgen van corruptie voor de interne markt en de internationale handel aan te pakken. De lidstaten werd verzocht:

- passieve en actieve corruptie in de privésector strafbaar te stellen, voor zover zij leidt tot vervalsing van de concurrentie bij de gunning van contracten;

- ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor actieve corruptie.

Door andere instanties aangenomen instrumenten betreffende corruptie in de privésector

Aan het einde van de jaren 1990 heeft ook de Raad van Europa een reeks maatregelen en instrumenten ontwikkeld met het oog op de aanpak van diverse aspecten van corruptie, waaronder het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie7. Dit verdrag bevat artikelen inzake corruptie in de privésector (actieve omkoping - artikel 7, en passieve omkoping – artikel 8). De werkingssfeer van deze artikelen is ruimer dan die van het gemeenschappelijk optreden en het daaropvolgende kaderbesluit, omdat deze artikelen niet beperkt zijn tot gedragingen die leiden tot vervalsing van de concurrentie. Dit verdrag bevat tevens een bepaling inzake de aansprakelijkheid van rechtspersonen (artikel 18), die

- aangezien zij niet geldt voor passieve omkoping - beperkter is dan de overeenkomstige bepaling in het kaderbesluit. Ofschoon zowel in het kaderbesluit als in het verdrag wordt bepaald dat het begrip 'rechtspersoon' is gebaseerd op de definitie van dat begrip in het toepasselijke nationale recht, is de werkingssfeer ervan in het kaderbesluit potentieel ruimer omdat dit kaderbesluit het toepassingsgebied van passieve en actieve corruptiedelicten specifiek uitbreidt tot zakelijke activiteiten in op winst gerichte entiteiten én in niet op winst gerichte entiteiten.

Het Verdrag van de Raad van Europa inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie is momenteel door alle lidstaten ondertekend, doch slechts door 19 lidstaten8 bekrachtigd. Een aantal lidstaten heeft conform de bekrachtigingsprocedure voorbehouden gemaakt ten aanzien van een of meer van de bovenvermelde artikelen9. De tweede evaluatie (2003-2005) door GRECO (een orgaan van de Raad van Europa) had onder meer betrekking op artikel 18 (aansprakelijkheid van rechtspersonen), maar strekte zich niet uit tot de artikelen 7 en 8

PB C 316 van 27.11.1995, blz. 3.

PB C 195 van 25.6.1997, blz. 1.

Gemeenschappelijk optreden van 22 december 1998 door de Raad aangenomen op basis van artikel K.3

3.

van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake corruptie in de privésector (98/742/JBZ; PB L


358 van 31.12.1998, blz. 2-4).

Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie (ETS nr. 173, Straatsburg 27.1.1999),

conventions.coe.int/Treaty.

Het verdrag is niet bekrachtigd door Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië en Spanje.

4.

België, de Tsjechische Republiek, Polen ten aanzien van de artikelen 7 en 8; het Verenigd Koninkrijk


ten aanzien van artikel 7; Hongarije ten aanzien van artikel 8.

4

5

6

7

8

9

betreffende corruptie in de privésector. Bijgevolg wordt in dit verslag niet verwezen naar de evaluaties door de Raad van Europa.

Ook de Verenigde Naties hebben maatregelen genomen tegen corruptie in de privésector. Artikel 12 van het VN-Verdrag van 2003 tegen corruptie (UNCAC) verplicht de verdragsluitende staten niet corruptie in de privésector strafbaar te stellen. Dit verdrag heeft in de eerste plaats ten doel de verdragsluitende staten aan te moedigen maatregelen ter voorkoming van corruptie in de privésector te nemen, standaarden voor jaarrekeningen en accountantscontrole te versterken, transparantie te verhogen en civielrechtelijke, administratieve of strafrechtelijke sancties in te voeren wanneer de vastgestelde regels worden geschonden.

Het initiatief van Denemarken

In juli 2002 heeft Denemarken een initiatief voor een kaderbesluit10 ingediend, waarvan de aanneming tot de intrekking van het gemeenschappelijk optreden zou leiden.

Het initiatief heeft een ruimere werkingssfeer dan de vroegere rechtsinstrumenten: er wordt specifiek vermeld dat corruptie een bedreiging vormt voor 'de rechtsstaat' en 'concurrentievervalsend' werkt en een 'gezonde economische ontwikkeling' in de weg staat (overweging 7). Volgens het initiatief heeft het kaderbesluit ten doel:

" (…) met name te verzekeren dat zowel actieve als passieve corruptie in de privésector in alle lidstaten strafbaar is, dat ook rechtspersonen voor deze delicten aansprakelijk kunnen worden gesteld en dat de opgelegde straffen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn" (overweging 8).

Aanneming van het kaderbesluit

In de notulen van de Raadszitting1 waarin het kaderbesluit werd aangenomen, zijn verklaringen van drie lidstaten (Duitsland, Ierland en Italië) opgenomen. Ierland verklaarde dat de definitie van 'plichtsverzuim' (artikel 1), waarin wordt verwezen naar 'deloyaal gedrag', niet 'klokkenluiden' omvat. Duitsland verklaarde dat de omschrijving 'in het kader van zakelijke activiteiten' (artikel 2, lid 1) in die zin wordt uitgelegd dat wordt verwezen naar activiteiten in verband met de aankoop van goederen of commerciële diensten. Zowel Duitsland als Italië verklaarde de werkingssfeer van artikel 2, lid 1, te zullen beperken tot gedragingen die de concurrentie in verband met de aankoop van goederen of commerciële diensten vervalsen of zouden kunnen vervalsen (artikel 2, lid 3).

2. DOEL VAN DIT VERSLAG EN GEBRUIKTE EVALUATIEMETHODE

Kaderbesluiten van de Raad zijn verbindend voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen. Zij hebben geen rechtstreekse werking.

Aangezien de Commissie in het kader van de derde pijler niet bevoegd is om een inbreukprocedure tegen een lidstaat in te leiden, blijven de aard en het doel van dit verslag beperkt tot een feitenonderzoek naar de genomen uitvoeringsmaatregelen.

Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van een kaderbesluit inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (PB C 184 van 2002).

10

Dit verslag is toegespitst op de artikelen 1 tot en met 7 (met een korte verwijzing naar artikel 10 wanneer dat nodig is) en verwijst naar de verklaringen van de lidstaten ten aanzien van de artikelen 2 en 7. Dit verslag heeft geen betrekking op de artikelen 8, 9 en 11, die immers niet moeten worden uitgevoerd.

In dit verslag hanteert de Commissie de algemene in 200111 aangenomen criteria ter evaluatie van de uitvoering van kaderbesluiten (nuttig effect, duidelijkheid en rechtszekerheid, volledige toepassing, inachtneming van de omzettingstermijn). Daarnaast worden ook criteria gebruikt die eigen zijn aan dit kaderbesluit; nadere gegevens daaromtrent worden verstrekt in het kader van de onderstaande artikelsgewijze analyse.

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het kaderbesluit moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om uiterlijk op 22 juli 2005 aan de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen. In artikel 9, lid 2, wordt bepaald dat de lidstaten het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst moeten meedelen van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten.

Twee lidstaten (NL, FI) hebben hun antwoorden en wetsbepalingen binnen de gestelde termijn aan de Commissie verstrekt. Eenentwintig lidstaten hebben later gereageerd, waaronder de Tsjechische Republiek, die ontwerp-wetgeving heeft meegedeeld (behalve voor de artikelen 5 en 6), alsook Griekenland en Spanje, die hebben verklaard dat er wetgeving op stapel stond maar die tot op heden nog geen wetteksten hebben verstrekt. Cyprus en Malta hebben tot op heden niet gereageerd.

Veel lidstaten hebben in een begeleidende nota de aandacht gevestigd op verklaringen die ze wensten af te leggen, andere hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om een begeleidende nota en een concordantietabel in te dienen waarin zij onder verwijzing naar relevante wetteksten hun algemene en specifieke wetgevingsaanpak hebben toegelicht. Wat de verplichting betreft om de tekst van de omzettingsbepalingen mee te delen, heeft Denemarken geen wettekst verstrekt tot staving van zijn nochtans zeer gedetailleerde toelichting en is een aantal lidstaten die verplichting maar gedeeltelijk nagekomen. Op die kwestie wordt nader ingegaan bij de bespreking van de genomen maatregelen.

Bijgevolg bevat dit verslag een analyse van de door twintig lidstaten verstrekte toelichting/wetgeving over de omzetting alsook opmerkingen over de door de Tsjechische Republiek meegedeelde ontwerp-wetgeving.

Artikel 1 – Definities

Slechts weinig lidstaten hebben – al was het maar summier – dit artikel behandeld. Een aantal andere lidstaten was van mening dat het niet nodig was nader in te gaan op dat artikel. Volgens de Commissie zouden gegevens over de toepassing van deze definities in de nationale wetgeving echter zeer nuttig zijn om duidelijkheid te scheppen over het gebruik van deze begrippen in de nationale wetgeving. Bij gebreke van dergelijke gegevens kan de Commissie niet zeker zijn dat het kaderbesluit correct is omgezet – gegevens over de definitie van het begrip 'rechtspersoon' zijn bijvoorbeeld onontbeerlijk voor de analyse van de omzetting van artikel 5.

COM(2001) 771 van 13.12.2001, punt 1.2.2.

11

Artikel 2 - Actieve en passieve corruptie in de privésector

Artikel 2 is het belangrijkste artikel van het kaderbesluit van 2003. Het bevat niet alleen de definities en delicten betreffende respectievelijk actieve en passieve corruptie, maar breidt de werkingssfeer van de delicten ook uit tot buiten het kader van de interne markt, tenzij een lidstaat expliciet verklaart dat hij deze begrenzing wenst te handhaven.

Voor de meeste van de twintig lidstaten is de omzetting van artikel 2 zeer moeilijk gebleken. Slechts twee van hen (BE, UK) hebben dit artikel in al zijn onderdelen correct omgezet. Met uitzondering van één voorschrift van artikel 2, lid 1, hebben PT en IE dat echter ook gedaan. Ofschoon kan worden gesteld dat de lidstaten actieve en passieve corruptie in de privésector tot op zekere hoogte strafbaar hebben gesteld, hebben zij een aantal kwesties niet adequaat aangepakt. Dat is een ernstig probleem omdat de wetgeving als gevolg van deze tekortkomingen gemakkelijk kan worden omzeild. De lidstaten wordt verzocht deze leemten onverwijld op te vullen.

De verplichting voor de lidstaten om actieve en passieve corruptie in het kader van zakelijke activiteiten in de privésector strafbaar te stellen is opgenomen in artikel 2, lid 1. Met het oog op de analyse werd de wetgeving getoetst aan de zeven beschrijvingselementen die respectievelijk in artikel 2, lid 1, onder a) (actieve corruptie) en artikel 2, lid 1, onder b) (passieve corruptie) worden gebruikt. Aangezien de wetgeving van de meeste lidstaten voor beide soorten delicten nagenoeg identiek is, is de onderstaande analyse alleen toegespitst op actieve corruptie (artikel 2, lid 1, onder a)).

- 'beloofd, aangeboden of verstrekt'

Elf lidstaten hebben aan dit vereiste voldaan, doch zeven (EE, HU, IT, NL, PL, PT, SK) hebben het begrip 'aangeboden' weggelaten; LU heeft het begrip 'verstrekt' weggelaten en LV het begrip 'beloofd'.

- 'onmiddellijk of middellijk'

Alle twintig lidstaten hebben directe corruptie strafbaar gesteld. Doch acht lidstaten hebben nagelaten indirecte corruptie strafbaar te stellen (AT, DE, FI, IT, NL, PL, SE, SI) en één lidstaat heeft de tussenpersoon aansprakelijk gesteld (EE) in plaats van de persoon die een tussenpersoon inschakelt.

- 'een persoon die, in welke hoedanigheid dan ook, leiding geeft aan of werkt'

Een aantal lidstaten heeft niet toegelicht wat de volledige werkingssfeer van de begrippen 'leiding geeft aan' (AT, DE, LV, SE) of 'werkt' (IT, LU, LV, PL) is. EE heeft over dit punt geen gegevens verstrekt.

- 'onderneming in de privésector'

Achttien lidstaten hebben dit punt expliciet behandeld. EE heeft over dit punt echter geen gegevens verstrekt, terwijl LU geen definitie heeft verstrekt van het begrip 'onderneming'.

- 'een niet-gerechtvaardigd voordeel, ongeacht de aard daarvan'

Veertien lidstaten hebben aan dit vereiste voldaan. Vijf lidstaten (DE, EE, FI, LT, NL) maken echter geen melding van immateriële voordelen. IE heeft te kennen gegeven dat het op dat gebied wetgeving aan het opstellen is.

-"voor die persoon zelf of voor een derde"

FR en EE hebben over dit punt geen gegevens verstrekt en 16 lidstaten stellen het verstrekken, enz. van een voordeel aan een persoon of een derde strafbaar. IT en NL hebben het element 'derde' echter niet in hun wetgeving opgenomen.

- "het verrichten of nalaten (…) van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt"

Dertien lidstaten hebben aan dit vereiste voldaan. Vier lidstaten (HU, PL, SE, SI) hebben het begrip 'nalaten' weggelaten, terwijl DE en LT het element 'waarbij die persoon zijn plicht verzuimt' niet vermelden. EE heeft over dit punt geen gegevens verstrekt.

De kwestie 'corruptie waarbij niet op winst gerichte entiteiten zijn betrokken' (artikel 2, lid 2) kon moeilijk worden geanalyseerd omdat de daartoe vereiste gegevens ontbraken. Voor zover het mogelijk was elders relevante gegevens te vergaren (bv. in het kader van artikel 5 inzake de aansprakelijkheid van rechtspersonen) werden deze gegevens gebruikt. Niettemin blijft de situatie in tien lidstaten (AT, FI, HU, IT, LT, LU, LV, PL, SE, SK) onduidelijk.

Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van het kaderbesluit kan een lidstaat de werkingssfeer van actieve en passieve corruptie beperken tot gedragingen die de concurrentie vervalsen. Daartoe moet een lidstaat echter een verklaring afleggen. Artikel 2, lid 4, van het kaderbesluit bepaalt niet alleen dat een dergelijke verklaring bij de aanneming van het kaderbesluit aan de Raad moet worden meegedeeld, maar ook dat zij slechts vijf jaar geldt vanaf 22 juli 2005. Krachtens artikel 2, lid 5, moet de Raad vóór het verstrijken van die termijn opnieuw bezien of dergelijke verklaringen kunnen worden hernieuwd. Wanneer lidstaten verklaringen uit hoofde van artikel 2, lid 3, hetzij formeel bij de Raad hetzij samen met hun omzettingsdocumenten hebben ingediend, werd daarmee rekening gehouden. Dergelijke verklaringen werden ingediend door DE, IT en PL. Of deze verklaringen kunnen worden hernieuwd, moet door de Raad worden bezien vóór 22 juli 2010 (artikel 2, lid 5). Ook AT heeft een verklaring ingediend, waarin het de uitzonderingsregeling van artikel 2, lid 3, aanvoert ter rechtvaardiging van elke niet-omzetting van artikel 2. Volgens de Commissie valt deze verklaring van AT buiten de werkingssfeer van artikel 2, lid 3, en AT wordt verzocht zijn standpunt te herzien.

Artikel 3 - Uitlokking, medeplichtigheid, aanzetting

Dit artikel betreft de ondergeschikte deelname aan corruptie door uitlokking, medeplichtigheid en aanzetting. Het heeft geen betrekking op pogingen tot delicten.

Globaal genomen werd dit artikel zeer goed omgezet - 18 lidstaten (AT, BE, DK, EE, FI, DE, HU, IE, IT, LT, LU, LV, NL, PL, PT, SE, SK, SL) alsook het UK (met uitzondering van Schotland) voldoen aan de vereisten van artikel 3.

Artikel 4 – Sancties en andere strafmaatregelen

Naast het in artikel 4, lid 1, neergelegde vereiste dat delicten moeten worden bestraft met een 'doeltreffende, evenredige en afschrikkende' strafrechtelijke sanctie, moet elke lidstaat krachtens artikel 4, lid 2, een maximale gevangenisstraf van ten minste één tot drie jaar invoeren voor actieve en passieve corruptie (in artikel 4, lid 2, wordt niet verwezen naar andere soorten sancties voor minder ernstige gevallen van actieve of passieve corruptie). Artikel 4, lid 3, is innovatief aangezien daarin het vereiste is neergelegd dat elke lidstaat ervoor moet zorgen dat overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen en beginselen aan natuurlijke personen onder bepaalde omstandigheden tijdelijk een verbod kan worden opgelegd om de desbetreffende zakelijke activiteit of een vergelijkbare zakelijke activiteit in een vergelijkbare positie of hoedanigheid uit te oefenen.

Er moet worden opgemerkt dat de door een aantal lidstaten verstrekte gegevens over artikel 4, lid 1, geen informatie bevatten over de sancties betreffende de in artikel 3 bedoelde gedragingen. Voor zover mogelijk werd deze informatie vergaard op basis van de gegevens die over artikel 3 zelf werden verstrekt.

Elf lidstaten (DK, EE, FI, DE, IE, IT, LT, LU, NL, PL, SE) hebben artikel 4 volledig omgezet.

AT heeft een maximale gevangenisstraf vastgesteld die lager is dan de in artikel 4, lid 2, van het kaderbesluit voorgeschreven minimale straf.

De meeste lidstaten hebben voldaan aan de vereisten van artikel 4, lid 3.

Artikel 5 - Aansprakelijkheid van rechtspersonen

De aansprakelijkheid van rechtspersonen is voor een aantal lidstaten nog steeds een heikele kwestie. Drie lidstaten (AT, IT, SK) hebben de artikelen 5 en 6 van het kaderbesluit niet omgezet omdat zij hun wetgeving op dat gebied nog moeten aanvullen of omdat het parlement dergelijke wetgeving heeft verworpen (met name in Slowakije). Bovendien werkt Ierland nog aan wetgeving specifiek met het oog op de omzetting van artikel 5, lid 2.

Slechts vijf lidstaten (LT, LU, NL, PL, SI) hebben artikel 5 volledig omgezet. Niet minder dan dertien lidstaten hebben artikel 5, lid 1, omgezet; voor artikel 5, lid 2 (zes lidstaten) en artikel 5, lid 3 (tien lidstaten) zijn de resultaten minder gunstig. De analyse was bijzonder moeilijk omdat de lidstaten onvoldoende gegevens hebben verstrekt, vooral met betrekking tot artikel 5, leden 2 en 3. Aangezien, zoals reeds vermeld, drie lidstaten nog wetgeving moeten aannemen ter omzetting van artikel 5, moet dit artikel in volgende verslagen grondig worden geanalyseerd.

Artikel 6 – Sancties tegen rechtspersonen

Zoals reeds vermeld met betrekking tot artikel 5 hebben drie lidstaten (AT, IT, SK) nog geen wetgeving ingevoerd ter omzetting van de artikelen 5 en 6. Luxemburg heeft laten weten dat het werkt aan wetgeving die voorziet in de mogelijkheid rechtspersonen boeten op te leggen.

Aangezien zowel artikel 5 als artikel 6 betrekking heeft op rechtspersonen, hebben de problemen en leemten in de wetgeving van de lidstaten of in de gegevens die zijn verstrekt in het kader van artikel 5 ook repercussies voor de omzetting van artikel 6. Vijf lidstaten (DK,

LT, NL, PL, SI) hebben het artikel volledig omgezet. Een aantal lidstaten moet aanvullende gegevens verstrekken teneinde hun situatie te kunnen evalueren.

De lidstaten (BE, FI) die hun boetebedragen alleen hebben uitgedrukt in valuta van vóór de invoering van de euro, wordt met het oog op evaluatie verzocht de toepasselijke boetebedragen in euro mee te delen.

Artikel 7 - Rechtsmacht

Ofschoon de Commissie erkent dat de bepaling inzake rechtsmacht een standaardbepaling van kaderbesluiten is, dringt zij er bij de lidstaten toch op aan haar gegevens te verstrekken die even gedetailleerd zijn als die met betrekking tot meer specifieke artikelen. Als gevolg van de dispariteit in de reacties van de lidstaten betreffende dit artikel, kan de Commissie op dit moment slechts een onvolledig beeld van de omzetting ervan schetsen. De lidstaten wordt verzocht te gelegener tijd de ontbrekende gegevens te verstrekken met het oog op de opstelling van eventuele volgende verslagen.

Dit gebrek aan gegevens leidde tot lage omzettingscijfers – op basis van de verstrekte gegevens kan van slechts drie lidstaten (DK, DE, UK) worden gezegd dat zij dit artikel hebben omgezet. Een tweede belangrijke factor is dat er met name geen gegevens zijn verstrekt over delicten die gedeeltelijk op het grondgebied van een lidstaat zijn gepleegd (artikel 7, lid 1, onder a)). Het is natuurlijk mogelijk dat er in de wetgeving van lidstaten van wordt uitgegaan dat een verwijzing naar rechtsmacht ten aanzien van op het grondgebied gepleegde strafbare feiten ook de bovenbedoelde delicten omvat; zonder expliciete verwijzing in de wettekst of in de begeleidende toelichting kan de analyse echter niet worden gebaseerd op die veronderstelling. Tot slot is het duidelijk dat veel lidstaten het in artikel 7, lid 1, onder c), vermelde geval niet in hun wetgeving hebben opgenomen (rechtsmacht ten aanzien van strafbare feiten gepleegd ten voordele van een rechtspersoon met domicilie op het grondgebied van de betrokken lidstaat); zij hebben een opt-outverklaring ingediend of hebben daarover in het geheel geen gegevens verstrekt.

Artikel 10 – Territoriaal toepassingsgebied

Onder verwijzing naar artikel 10 heeft het Verenigd Koninkrijk laten weten dat Gibraltar voornemens is deze maatregel om te zetten zodra zijn wetgevingsagenda dit toelaat. Tot op heden is de tekst van de vastgestelde wetgeving echter nog niet verstrekt.

Ontwerp-wetgeving – Tsjechische Republiek

De Tsjechische Republiek heeft een begeleidende brief en een vergelijkende tabel toegezonden, waarin de tekst van de relevante artikelen van haar ontwerp-strafwetboek zijn opgenomen. Zij heeft de Commissie meegedeeld dat haar ontwerp-wetgeving in overeenstemming was met de bepalingen van het kaderbesluit, met uitzondering van de artikelen 5 en 6. Doch aangezien de Tsjechische Republiek de Commissie geen gegevens meer heeft verstrekt over de stand van deze ontwerp-wetgeving en aangezien het parlement de tekst dus blijkbaar nog kan wijzigen, heeft de Commissie in de bijlage bij dit verslag alleen algemene opmerkingen gemaakt.

3. VOLGENDE STAPPEN MET BETREKKING TOT HET KADERBESLUIT

De Commissie neemt deze gelegenheid te baat om te wijzen op twee kwesties die de komende jaren moeten worden aangepakt:

- 'Regularisering'

In haar mededeling 'over de gevolgen van het arrest van het Hof van 13 september 2005 (C-176/03, Commissie/Raad)' (COM(2005) 583 definitief/2, Brussel 24.11.2005) heeft de Commissie erop gewezen dat het kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van corruptie in de privésector een van de instrumenten is die door dit arrest is getroffen. Dit arrest zou tot gevolg hebben dat de rechtsgrondslag van het kaderbesluit van de Raad moet worden gewijzigd. De gevolgen voor het kaderbesluit van de Raad en de te volgen aanpak zullen later nader worden uitgewerkt.

- Het opnieuw bezien van artikel 2 door de Raad, overeenkomstig artikel 2, lid 5

Ingevolge artikel 2, lid 4, verstrijken de in artikel 2, lid 3, bedoelde verklaringen van de lidstaten op 21 juli 2010. Tegen die datum moet de Raad krachtens artikel 2, lid 5, artikel 2 opnieuw bezien 'om te beoordelen of de verklaringen uit hoofde van lid 3 kunnen worden hernieuwd'. Vier lidstaten (AT, DE, IT, PL) hebben verklaringen afgelegd.

4. CONCLUSIES

Er moet worden opgemerkt dat kaderbesluiten12 naar hun aard verbindend zijn voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen. Kaderbesluiten hebben geen rechtstreekse werking. Aangezien de Commissie in het kader van de derde pijler niet bevoegd is om een inbreukprocedure tegen een lidstaat in te leiden, blijven de aard en het doel van dit verslag beperkt tot een feitenonderzoek naar de uitvoeringsmaatregelen die drieëntwintig lidstaten hebben getroffen (om bovengenoemde redenen eigenlijk twintig).

Overzichtstabel met de mate van omzetting door twintig lidstaten

O = geen/ontoereikende gegevens N = niet omgezet G = gedeeltelijk omgezet V = volledig omgezet

LSArtikel 1Artikel 2Artikel 3Artikel 4Artikel 5Artikel 6Artikel 7, lid1
ATO (RP) O (PV)GVGNNO
BEV (RP)

V (PV)
VVOGOG

Artikel 34, lid 2, onder b), van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

12

DEO (RP) O (PV)GVVGGV
DKV (RP) O (PV)GVVGVV
EEV (RP)

V (PV)
GVVGGO
FIV (RP) O (PV)GVVGGO
FRO (RP) V (PV)GOGGOO
HUV (RP) O (PV)GVGOGG
IEV (RP)

V (PV)
GVVGGG
ITO (RP) O (PV)GVVNNG
LTV (RP)

V (PV)
GVVVVO
LUO (RP) O (PV)GVVVGG
LVO (RP) O (PV)GVGGGG
NLO (RP) V (PV)GVVVVG
PLV (RP)

V (PV)
GVVVVG
PTV (RP)

V (PV)
GVGGGG
SEO (RP) O (PV)GVVGGG
SKO (RP) O (PV)GVGNNG
SIV (RP) O (PV)GVGVVG
UKV (RP) O (PV)VV (Engeland, Wales & NI)

O (Schotland)
GGGV
Totaal omzettingen10 (RP) 8 (PV)21811553

RP = Rechtspersoon PV = Plichtsverzuim

Slotopmerkingen

Het baart de Commissie zorgen dat de omzetting van dit kaderbesluit van de Raad zich in de lidstaten nog steeds in een beginstadium bevindt. De Commissie herinnert de lidstaten aan het belang dat zij hechten aan de bestrijding van corruptie in de privésector13. De Commissie wijst er bovendien op dat dit belang ook blijkt uit het Verdrag van de Raad van Europa van 1999 inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie en uit het VN-Verdrag van 2003 tegen corruptie. Een sterke en alomvattende wetgeving op nationaal niveau is de basis voor een doeltreffende bescherming van de privésector tegen deze economische bedreiging.

De Commissie verzoekt alle lidstaten kennis te nemen van dit verslag en deze gelegenheid te gebruiken om de Commissie en het secretariaat van de Raad alle aanvullende, relevante gegevens te verstrekken teneinde hun verplichtingen uit hoofde van artikel 9 van het kaderbesluit volledig na te komen. Voorts spoort de Commissie de lidstaten die hebben gemeld dat zij relevante wetgeving aan het opstellen zijn aan om deze nationale maatregelen zo spoedig mogelijk aan te nemen en om de wetteksten aan het secretariaat van de Raad en aan de Commissie toe te zenden met het oog op analyse. Deze oproep is specifiek gericht tot Griekenland en Spanje die in 2005 hebben gemeld dat zij ontwerp-wetgeving aan het opstellen waren, maar die later geen verdere gegevens hebben verstrekt. Tot slot stelt de Commissie met bezorgdheid vast dat twee lidstaten in strijd met artikel 9 nog niet hebben gereageerd (CY, MT) en verzoekt zij hen onverwijld alle gegevens over hun omzetting te verstrekken.

Het bijgevoegde werkdocument bevat een meer gedetailleerde bespreking van de nationale maatregelen van de lidstaten, die de basis vormt van de analyse van de Commissie.

(Overweging 9 van het kaderbesluit).

13