Toelichting bij COM(2007)846 - Toekenning van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het EG-Verdrag, ingediend krachtens artikel 14, lid 3, van richtlijn 93/109/EG betreffende het actief en passief kiesrecht van de burgers van de Unie bij de verkiezingen voor het Europees Parlement

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52007DC0846

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toekenning van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het EG-Verdrag, ingediend krachtens artikel 14, lid 3, van richtlijn 93/109/EG betreffende het actief en passief kiesrecht van de burgers van de Unie bij de verkiezingen voor het Europees Parlement /* COM/2007/0846 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

2.

Brussel, 20.12.2007


COM(2007) 846 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de toekenning van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het EG-Verdrag, ingediend krachtens artikel 14, lid 3, van Richtlijn 93/109/EG betreffende het actief en passief kiesrecht van de burgers van de Unie bij de verkiezingen voor het Europees Parlement

VERSLAG VAN DE COMMISSIEAAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de toekenning van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het EG-Verdrag, ingediend krachtens artikel 14, lid 3, van Richtlijn 93/109/EG betreffende het actief en passief kiesrecht van de burgers van de Unie bij de verkiezingen voor het Europees Parlement

1.

Doel


3.

VAN HET VERSLAG


Richtlijn 93/109/EG van de Raad i voorziet in de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn.

Artikel 14, lid 3, van de richtlijn bepaalt dat telkens achttien maanden vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement de Commissie bij de Raad en het Europees Parlement een verslag indient waarin zij nagaat of de redenen die de toekenning aan de betrokken lidstaten van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap rechtvaardigen, nog aanwezig zijn, en zij in voorkomend geval passende wijzigingen voorstelt.

De volgende verkiezingen voor het Europees Parlement zullen worden georganiseerd in de 27 lidstaten van de Unie en plaatsvinden in juni 2009. De Commissie moet bijgevolg in december 2007 het bovengenoemde verslag indienen.

Van de huidige lidstaten heeft alleen het Groothertogdom Luxemburg overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het Verdrag afwijkende bepalingen vastgesteld. Geen van de twee lidstaten die na de laatste verkiezingen van 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, heeft om deze afwijking verzocht.

De redenen die de toekenning aan het Groothertogdom van een afwijking rechtvaardigen werden met het oog op de verkiezingen van 2004 door de Commissie onderzocht en die concludeerde in haar verslag van 27 januari 2003 i dat de redenen geldig waren en dat het bijgevolg niet nodig was wijzigingen voor te stellen.

Het doel van het verslag is na te gaan of de redenen die de toekenning aan Luxemburg van een afwijking rechtvaardigen, nog steeds aanwezig zijn, en in voorkomend geval wijzigingen voor te stellen.

4.

2. ACTIEF EN PASSIEF KIESRECHT BIJ DE VERKIEZINGEN VOOR HET EUROPEES PARLEMENT


Artikel 19, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt dat iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is i, het actief en passief kiesrecht heeft bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat. Dit recht wordt uitgeoefend onder voorbehoud van de door de Raad vastgestelde nadere regelingen. Deze regelingen kunnen voorzien in afwijkingen wanneer zulks wordt gerechtvaardigd door bijzondere problemen in een bepaalde lidstaat.

De nadere regelingen voor de uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement zijn vastgesteld bij de bovengenoemde richtlijn. Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt dat eenieder die op de referentiedag

burger is van de Unie in de zin van artikel 17 van het Verdrag, en

zonder de nationaliteit van de lidstaat van verblijf te bezitten voor het overige aan alle voorwaarden voldoet waaraan de wetgeving van deze lidstaat het actief en passief kiesrecht van zijn onderdanen onderwerpt,

in de lidstaat van verblijf het actief en passief kiesrecht heeft bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, tenzij hij uit hoofde van de artikelen 6 of 7 deze rechten heeft verloren. Een dergelijke kiezer wordt een communautaire kiezer genoemd en hij die passief kiesrecht heeft een communautair verkiesbaar persoon.

5.

3. AFWIJKINGEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 14 VAN DE RICHTLIJN


Op basis van de richtlijn kunnen uitzonderingen op het beginsel van gelijke behandeling tussen nationale en communautaire kiezers worden ingevoerd, wanneer zulks wordt gerechtvaardigd door bijzondere problemen in een bepaalde lidstaat. Dat is het geval wanneer het aantal burgers van de Unie die in een lidstaat verblijven zonder de nationaliteit van deze lidstaat te bezitten, en die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, zeer ver boven het gemiddelde van de Unie ligt.

De afwijking is opgenomen in artikel 14, lid 1, dat bepaalt dat indien in een lidstaat het aantal burgers van de Unie die aldaar verblijf houden zonder de nationaliteit van deze lidstaat te bezitten en die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, meer bedraagt dan 20% van het totale aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en die daar verblijf houden, deze lidstaat in afwijking van de artikelen 3, 9 en 10,

a) het actief kiesrecht uitsluitend kan toekennen aan de communautaire kiezers die ten minste sedert een bepaalde tijd, welke op niet meer dan vijf jaar mag worden vastgesteld, in deze lidstaat verblijf houden, en

b) het passief kiesrecht uitsluitend kan toekennen aan de communautaire verkiesbare personen die ten minste sedert een bepaalde tijd, die op niet meer dan tien jaar mag worden vastgesteld, in deze lidstaat verblijf houden.

Bovenbedoelde voorwaarden inzake verblijfsduur zijn evenwel niet van toepassing op de communautaire kiezers en verkiesbare personen die ingevolge hun verblijf buiten hun lidstaat van herkomst, of ingevolge de duur van dit verblijf, aldaar niet het actief of passief kiesrecht hebben.

6.

4. DOOR LUXEMBURG TOEGEPASTE AFWIJKING


De enige lidstaat die overeenkomstig artikel 14, lid 1, gebruik heeft gemaakt van een afwijking is het Groothertogdom Luxemburg. De Luxemburgse wetgeving bepaalt dat onderdanen van een andere lidstaat van de Unie, om bij verkiezingen over het actief kiesrecht te beschikken, hun wettelijk domicilie op het grondgebied van Luxemburg moeten hebben en daar op het ogenblik van de registratie als kiezer ten minste vijf jaar verblijf moeten hebben gehouden i. Om het passief kiesrecht te kunnen uitoefenen, moeten EU-burgers die niet de Luxemburgse nationaliteit bezitten, hun wettelijk domicilie op het grondgebied van Luxemburg hebben en daar op het ogenblik van de kandidaatstelling vijf jaar verblijf hebben gehouden i.

De Luxemburgse wet bepaalt ook dat de in de wet vastgestelde voorwaarde inzake verblijfsduur niet van toepassing is op de communautaire kiezers en verkiesbare personen die ingevolge hun verblijf buiten hun lidstaat van herkomst, of ingevolge de duur van dit verblijf, aldaar niet het actief of passief kiesrecht hebben.

7.

5. BEOORDELING VAN DE REDENEN VOOR DE TOEKENNING VAN DE AFWIJKING


In artikel 14, lid 1, wordt als voorwaarde voor de toekenning van een afwijking gesteld, dat "het aantal burgers van de Unie die [in een lidstaat] verblijf houden zonder de nationaliteit van deze lidstaat te bezitten en die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, meer bedraagt dan 20% van het totale aantal burgers van de Unie die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt en die daar verblijf houden".

Artikel 14, lid 3, tweede volzin, bepaalt dat de lidstaten die overeenkomstig lid 1 afwijkende bepalingen vaststellen, de Commissie alle nodige gegevens verstrekken ter rechtvaardiging hiervan.

De Luxemburgse autoriteiten hebben de Commissie, bij brief van 26 oktober, de nodige gegevens meegedeeld; daaruit blijkt dat er op 1 januari 2007 135 400 EU-burgers waren die de kiesgerechtigde leeftijd hadden bereikt, in Luxemburg verblijf hielden, maar niet de Luxemburgse nationaliteit hadden, terwijl er in totaal 357 500 EU-burgers waren, met inbegrip van die met de Luxemburgse nationaliteit, die de kiesgerechtigde leeftijd hadden bereikt en in Luxemburg verblijf hielden.

Het aantal EU-burgers uit andere lidstaten die de kiesgerechtigde leeftijd hadden bereikt en in Luxemburg verblijf hielden, bedroeg dus 37,87% van het totale aantal burgers van de Unie die op 1 januari 2007 de kiesgerechtigde leeftijd hadden bereikt en daar verblijf hielden. Dit percentage is duidelijk hoger dan de in de richtlijn vastgestelde drempel, namelijk 20% en er is geen reden om aan te nemen dat de toestand sindsdien is gewijzigd.

8.

6. CONCLUSIES


De Commissie concludeert dat de redenen die de toekenning aan het Groothertogdom Luxemburg van een afwijking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van het Verdrag en artikel 14, lid 1, van de richtlijn rechtvaardigen, nog aanwezig zijn. Volgens de Commissie is het bijgevolg niet nodig wijzigingen voor te stellen van de betrokken Luxemburgse wetgeving.
– COM(2003)31 def.