Toelichting bij COM(2009)416 - Uitvoering in 2005-2006 van Verordening (EEG) nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (24e Verslag van de Commissie over de uitvoering van de sociale wetgeving voor het wegvervoer)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52009DC0416

Verslag van de Commissie over de uitvoering in 2005-2006 van Verordening (EEG) nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (24e Verslag van de Commissie over de uitvoering van de sociale wetgeving voor het wegvervoer) {SEC(2009)1100} /* COM/2009/0416 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

3.

Brussel, 3.8.2009


COM(2009) 416 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE over de uitvoering in 2005-2006 van Verordening (EEG) nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer

(24e verslag van de Commissie over de uitvoering van de sociale wetgeving voor het wegvervoer) {SEC(2009)1100}

4.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE over de uitvoering in 2005-2006 van Verordening (EEG) nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer


(24 e verslag van de Commissie over de uitvoering van de sociale wetgeving voor het wegvervoer)

1.

Samenvatting



Dit verslag van de Commissie gaat over de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer i. De verordening stelt zowel de maximumrijtijden en minimumonderbrekingen en -rusttijden voor beroepschauffeurs als de controleprocedures vast. Uit hoofde van de begeleidende Richtlijn 88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle i moeten de lidstaten ervoor zorgen dat beroepschauffeurs van vrachtwagens en bussen minstens op 1% van alle werkdagen worden gecontroleerd in het kader van inspecties ter plaatse bij de vervoersondernemingen of langs de weg.

Ondanks de rapportageverplichting hebben sommige lidstaten hun gegevens met ernstige vertraging ingediend. Om het volgende verslag tijdig te kunnen opstellen is het van cruciaal belang dat de verslagen van de lidstaten over de jaren 2007-2008 uiterlijk 30 september 2009 bij de Commissie worden ingediend. Krachtens artikel 13; lid 1, van Richtlijn 2002/15/EG[3] moet in deze verslagen ook informatie worden opgenomen over de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiele werknemers in het wegvervoer. Op die manier kan de Commissie een uitgebreid verslag opstellen met alle relevante informatie over de uitvoering van de sociale wetgeving voor het wegvervoer.

Oostenrijk, Frankrijk, Italië en Spanje hebben tijdens de rapportageperiode in het totaal meer werkdagen gecontroleerd. Het gemiddelde totale aantal gecontroleerde werkdagen (van eigen onderdanen en onderdanen uit andere landen) is in vergelijking met de vorige rapportageperiode min of meer gelijk gebleven (ongeveer 2,4 miljoen werkdagen tijdens de periode 2005-2006 versus ongeveer 2,3 miljoen werkdagen tijdens de vorige periode).

Met uitzondering van Cyprus, Estland, Ierland, Nederland, Portugal en Zweden hebben alle lidstaten meer dan de verplichte 1% van alle werkdagen gecontroleerd. Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Polen en Spanje hebben meer dan 2% van alle werkdagen gecontroleerd, een percentage dat op 1 januari 2008 verplicht wordt. Ook Zwitserland heeft meer dan 2% van alle werkdagen gecontroleerd.

Het totale aantal op het grondgebied van de EU vastgestelde en aan de Commissie meegedeelde inbreuken is licht gedaald, hoewel er in een paar lidstaten sprake was van een stijging. Vergeleken met de vorige rapportageperiode is het aantal vastgestelde inbreuken op een aantal gebieden gedaald (rijtijden, onderbrekingen en rusttijden), maar op andere gebieden gestegen (dienstregelingen en dienstroosters). Artikel 7 van de verordening (onderbrekingen) werd het vaakst niet nageleefd (425195 vastgestelde inbreuken). Tijdens de vorige rapportageperiode werd artikel 8 van de verordening (rusttijden) het vaakst niet nageleefd (435849 inbreuken).

De effecten van de nieuwe Verordening (EG) nr. 561/2006 i inzake rij- en rusttijden en van de toepassingsrichtlijn 2006/22/EG i inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 – die sinds 11 april 2007 en 1 mei 2006 in werking zijn getreden – konden tijdens de rapportageperiode nog niet worden gemeten. Verwacht wordt echter dat het dankzij deze nieuwe regels gemakkelijker zal zijn de sociale wetgeving te doen naleven. Ze voorzien in een gerichte aanpak op basis van risicobeoordelingen, versterken de samenwerking tussen de lidstaten en verlenen de Commissie uitvoeringsbevoegdheden, vooral inzake de minimumnormen voor controles langs de weg en controles ter plaatse bij de ondernemingen, de standaarduitrusting van handhavingseenheden en de vraag welke feiten als inbreuken moeten worden beschouwd. Deze bevoegdheden worden met de steun van een regelgevend comité uitgeoefend. Er moet meer aandacht worden geschonken aan de doeltreffende en geharmoniseerde uitvoering van de verbeterde sociale wetgeving.

2.

Inleiding



Dit verslag over de periode 2005-2006 is gebaseerd op informatie die de lidstaten hebben ingediend met behulp van het standaardschema waarin de beschikking van de Commissie van 22 februari 1993 i voorziet.

De verslagen waren meestal volledig maar de kwaliteit voldeed niet altijd. Griekenland diende bijvoorbeeld geen gegevens over inbreuken in. Sommige lidstaten (bijvoorbeeld Slovenië en Tsjechië) dienden alleen verslagen over een deel van de rapportageperiode in. Andere lidstaten weken van het rapportageschema af door geen duidelijk onderscheid te maken tussen de drie groepen chauffeurs die gecontroleerd moeten worden (eigen onderdanen en onderdanen uit andere lidstaten en derde landen).

Voor het eerst moesten ook de in 2004 toegetreden lidstaten een verslag indienen. Roemenië en Bulgarije zijn op 1 januari 2007 – d.w.z. na afloop van de rapportageperiode – tot de Europese Unie toegetreden en hoefden bijgevolg geen nationale verslagen in te dienen. Roemenië heeft echter een volledig verslag over de hele periode ingediend.

Ook Zwitserland heeft gegevens bij de Commissie ingediend.

5.

2. SAMENVATTENDE TABELLEN


6.

2.1. Controles: samenvatting


De onderstaande tabel laat de verhouding zien tussen het aantal gecontroleerde werkdagen en het minimumaantal tijdens de rapportageperiode (1 januari 2005 – 31 december 2006) te controleren werkdagen.

- a - - b - - c - - d - - e -

Lidstaat Minimumaantal te controleren werkdagen Aantal gecontroleerde werkdagen (eigen onderdanen) Aantal gecontroleerde werkdagen (onderdanen uit andere landen) Totale aantal gecontroleerde werkdagen Verhouding tussen het aantal gecontroleerde werkdagen en het minimumaantal te controleren werkdagen (d/a)

Oostenrijk 2.

België 1.

Cyprus 0.

Tsjechië[7] (5.19)

Denemarken 1.

Estland 0.

Finland 1.

Frankrijk i 4.

Duitsland 2.

7.

Griekenland (4.77)


Hongarije 1.

Ierland 0.

Italië 2.

Letland 1.

Litouwen 1.

Luxemburg 1.

8.

Malta (10.34)


Nederland 0.

Polen 6.

Portugal 585 077 i 0.

Roemenië 1.

Slowakije 1.

9.

Slovenië (1.01)


Spanje 2.

Zweden 0.

Verenigd Koninkrijk 1.

Zwitserland 4.

Uit de tabel blijkt dat de meeste lidstaten de doelstelling hebben gehaald en minstens 1% van alle werkdagen hebben gecontroleerd. Alleen Cyprus (0,06), Estland (0,65), Ierland (0,70), Nederland (0,89), Portugal (0,17) en Zweden (0,97) hebben de doelstelling niet gehaald.

Het verslag van Slovenië gaat alleen over 2006 en er wordt bij de gecontroleerde werkdagen geen onderscheid gemaakt tussen eigen onderdanen en onderdanen uit andere landen. Het is daarom onmogelijk conclusies te trekken over het evenwicht van de controles tussen deze groepen.

De cijfers doen vermoeden dat sommige gegevens inconsequent zijn gerapporteerd. Met betrekking tot Griekenland is het onwaarschijnlijk dat slechts 1345 voertuigen aan Verordening (EEG) nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer onderworpen zouden zijn, aangezien Griekenland in het kader van Verordening (EEG) nr. 881/92 i betreffende de toegang tot de markt van het wegvervoer melding heeft gemaakt van 3997 gewaarmerkte kopieën van communautaire vergunningen.

Hetzelfde geldt voor Malta waar het aantal gewaarmerkte kopieën van communautaire vergunningen op soortgelijke wijze het aantal aan de verordening onderworpen voertuigen overstijgt, zodat het minimumaantal te controleren werkdagen slechts 103 bedraagt.

In Tsjechië is het aantal gemelde controles bijzonder hoog in vergelijking met de gegevens voor 2005-2006 van vergelijkbare landen als Oostenrijk of Hongarije, ook al gaat het verslag van Tsjechië alleen over 2006. In afwachting van de verificatie van de cijfers wordt geen rekening met het cijfer van kolom e gehouden.

Er kon geen rekening worden gehouden met een eerder ingediend verslag over de jaren 2004-2005 omdat niet duidelijk was welke controles in 2004 (d.w.z. buiten de rapportageperiode) waren uitgevoerd en omdat het minimumaantal uit te voeren controles niet was berekend.

Voor al deze landen wordt het cijfer van kolom e tussen haakjes geplaatst. Er wordt geen rekening met deze cijfers gehouden.

10.

2.2. Inbreuken: samenvatting


Aantal geregistreerde inbreuken: artikelen 6, 7, 8 en 14 van Verordening (EEG) nr. 3820/85

Overzicht per lidstaat

Lidstaat Passagiers Goederen Totaal

Rijtijden

Onderbrekingen

Rusttijden

Dienstregeling en dienstrooster

Totaal

Uit het verslag van België blijkt dat in het totaal 35761 eigen onderdanen langs de weg gecontroleerd vergeleken met 59264 onderdanen van andere landen. Het aantal geregistreerde inbreuken bij het passagiersvervoer was voor eigen onderdanen en onderdanen van andere landen nagenoeg gelijk. Bij het goederenvervoer was het aantal inbreuken van onderdanen van andere landen meer dan drie keer hoger dan het aantal inbreuken van eigen onderdanen.

Voor Litouwen geldt ongeveer hetzelfde. Er werden meer eigen onderdanen dan onderdanen van andere landen gecontroleerd, maar het aantal geregistreerde inbreuken is bij het passagiersvervoer voor beide categorieën nagenoeg identiek. Bij het goederenvervoer werden aanzienlijk meer inbreuken van onderdanen van andere landen dan van eigen onderdanen geregistreerd. In Luxemburg werden meer dan dubbel zoveel onderdanen van andere landen dan eigen onderdanen langs de weg gecontroleerd.

Ook in Slovenië werden in het totaal aanzienlijk meer onderdanen van andere landen dan eigen onderdanen langs de weg gecontroleerd.

Met betrekking tot Tsjechië is het aantal vastgestelde inbreuken bijzonder laag in het licht van het uitzonderlijk hoge aantal gecontroleerde werkdagen.

Opgemerkt zij dat bij de controles niet gediscrimineerd mag worden tussen eigen onderdanen en onderdanen van andere landen.

11.

3. RELATIE EN SAMENWERKING TUSSEN LIDSTATEN


Krachtens artikel 5, lid 1, van Richtlijn 88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle moeten de lidstaten ten minste tweemaal per jaar speerpuntacties verrichten. Krachtens artikel 5 van Richtlijn 2006/22/EG inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad moeten vanaf 2007 ten minste zesmaal per jaar gezamenlijke wegcontroles worden ondernomen.

Alleen Oostenrijk heeft echter uitdrukkelijk gemeld aan grensoverschrijdende controles te hebben deelgenomen. Deze controles werden door Euro Control Route (ECR) gecoördineerd. De gezamenlijke controles werden samen met het Duitse Bundesamt für Güterverkehr (BAG) uitgevoerd.

12.

4. OPMERKINGEN EN CONCLUSIES


13.

4.1. Voorstellen van de lidstaten


De lidstaten hebben in hun nationale verslagen geen voorstellen gedaan.

14.

4.2. Opmerkingen


Hoewel de bepalingen inzake rij- en rusttijden al bijna dertig jaar van kracht zijn, worden ze nog steeds niet door alle lidstaten op dezelfde wijze uitgevoerd, wat de verwezenlijking van een aantal doelstellingen (meer verkeersveiligheid, eerlijkere concurrentie en betere werkomstandigheden voor de chauffeurs) belemmert.

Verordening (EG) nr. 561/2006 over rij- en rusttijden en Richtlijn 2006/22/EG inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 zijn respectievelijk op 11 april 2007 en 1 mei 2006 in werking getreden. Sinds de digitale tachograaf in mei 2006 voor nieuwe voertuigen verplicht is geworden, kunnen de voorschriften inzake rij- en rusttijden echter aanzienlijk beter worden doen nageleefd. Dit kan een van de redenen zijn waarom het totale geregistreerde aantal inbreuken licht is gedaald.

Verwacht wordt dat ook de nieuwe bepalingen die in 2006 en 2007 in werking zijn getreden, tot verbeteringen zullen leiden.

15.

4.2.1. Het indienen van gegevens


Doordat sommige lidstaten hun gegevens niet stipt bij de Commissie indienen wordt het opstellen van het verslag al in een vroeg stadium bemoeilijkt. Bovendien verhinderen onvolledige gegevens of gegevens in een van het standaardschema afwijkend rapportageschema een grondige vergelijking tussen landen.

De betrokken lidstaten moeten de specifieke problemen in verband met nauwkeurigheid en plausibiliteit die in punt 2.1 en 2.2 gedetailleerd worden beschreven, verhelpen.

De lidstaten worden eraan herinnerd dat zij krachtens Verordening (EEG) nr. 3820/85 verplicht zijn volledige verslagen in overeenstemming met het standaardrapportageschema in te dienen.

Er is een nieuw rapportageschema geïntroduceerd om rekening te kunnen houden met de ontwikkelingen in het Gemeenschapsrecht inzake rij- en rusttijden. De nieuwe rapportagevereisten van de beschikking van de Commissie van 22 september 2008 i zijn gebaseerd op Verordening (EG) nr. 561/2006 inzake rij- en rusttijden en Richtlijn 2006/22/EG inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 en omvatten met name de uit hoofde van artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 561/2006 door de lidstaten toegestane uitzonderingen en nauwkeurigere gegevens over voertuigcontroles. Verder wordt voorzien in een rapportageschema inzake de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG.

16.

4.2.2. Controles


Het aantal controles is in de meeste lidstaten min of meer stabiel gebleven.

In Oostenrijk, Italië, Frankrijk en Spanje is het aantal controles toegenomen, maar in Luxemburg en Duitsland is het aantal controles met ongeveer 3% gedaald. Tijdens de vorige rapportageperiode controleerde Duitsland 5,06% van alle werkdagen vergeleken met slechts 2,3% tijdens de huidige rapportageperiode. In Luxemburg daalde het percentage gecontroleerde werkdagen van 4% in 2003-2004 tot 1,72% tijdens de huidige rapportageperiode. Luxemburg gaf hiervoor in het verslag geen verklaring maar volgens Duitsland is het aantal voertuigen dat binnen de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 3820/85 valt – en bijgevolg het aantal minimumcontroles – sinds de vorige rapportageperiode bijna verdubbeld.

Bijna alle lidstaten hebben ten minste 1% van alle werkdagen gecontroleerd en Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Polen en Spanje hebben zelfs meer dan 2% van alle werkdagen gecontroleerd.

Een aantal lidstaten heeft de bepalingen inzake het minimumaantal te controleren werkdagen echter niet nageleefd.

De minste controles werden uitgevoerd in Cyprus (0,06%), Portugal (0,17%), Estland (0,65%), Ierland (0,70%), Nederland (0,89%) en Zweden (0,97%). Rekening houdend met de vorige rapportageperiode worden deze lidstaten verzocht dringend de nodige corrigerende maatregelen te nemen. Portugal en Zweden hebben voor de tweede keer op rij hun controleverplichtingen niet nageleefd (respectievelijk 0,21% en 0,98% in 2003-2004). Nederland had tijdens de vorige rapportageperiode minstens 1% van alle werkdagen gecontroleerd maar is er nu ernstig op achteruit gegaan. In het licht van de zwakke prestatie van deze landen valt te verwachten dat zij ernstige problemen zullen ondervinden om het vanaf 1 januari 2008 krachtens Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 geldende nieuwe percentage van 2% te halen.

17.

4.2.3. Inbreuken


Alles bij elkaar is het totale aantal vastgestelde inbreuken gedaald, hoewel de nieuwe lidstaten hun verslagen voor het eerst moesten indienen i.

Uit de geanalyseerde gegevens blijkt dat het aantal vastgestelde inbreuken in Oostenrijk, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk is gestegen. In tegenstelling tot in Nederland – waar het aantal controles is gedaald – is in Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk ook het aantal controles toegenomen. In Spanje is het aantal vastgestelde inbreuken bijna verdubbeld, terwijl het totale aantal gecontroleerde werkdagen in de EU en Zwitserland slechts met iets minder dan 20% is toegenomen.

De meeste lidstaten hebben een daling van het aantal vastgestelde inbreuken gemeld en ook het totale aantal vastgestelde inbreuken is gedaald. In 2005-2006 registreerden de lidstaten in het totaal 1016755 inbreuken (waarvan 14913 in Zwitserland). In 2003-2004 waren er dat in het totaal nog 1185395, hoewel de regionale werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 3820/85 door de toetreding van tien nieuwe lidstaten in 2004 is verruimd. Een mogelijke verklaring voor deze ontwikkeling zou de introductie van de nieuwe digitale tachograaf kunnen zijn, waardoor de sociale wetgeving in de sector van het wegvervoer beter kan worden doen nageleefd.

Het is moeilijk de ontwikkelingen in 2005 en 2006 te vergelijken omdat veel lidstaten hun gegevens niet per jaar hebben opgesplitst (wat ook niet verplicht is).

Het vaakst kwamen inbreuken tegen de voorschriften inzake onderbrekingen voor (41,81% van alle vastgestelde inbreuken). Tijdens de vorige rapportageperiode bedroeg dit percentage slechts 36,36%. In 2003-2004 hielden de meeste vastgestelde inbreuken verband met de rusttijden (36,76%).

De waarschijnlijkheid om tijdens een controle van de werkdagen een inbreuk vast te stellen was het grootst in Slowakije (18,41), Roemenië (8,48) en Duitsland (5,36). In Letland (0,06), Litouwen (0,5) en Portugal (0,61) daarentegen was het risico bijzonder klein.

18.

4.2.4. Interpretatie van de Verordeningen nr. 3820/85 en 3821/85 van de Raad door het Hof van Justitie


Sinds het vorige verslag heeft het EHJ drie arresten met betrekking tot Verordening (EEG) nr. 3820/85 gewezen. Het eerste arrest – zaak C-372/03 van 15 september 2005 (Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland) – ging over de vraag of Duitsland artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening nr. 3820/85 had geschonden door rijbewijzen voor voertuigen van de categorieën C1 en C1+E af te geven aan bestuurders jonger dan 18 jaar.

Volgens het Hof voorziet noch Richtlijn 91/439 betreffende het rijbewijs, noch Verordening nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer in de mogelijkheid om af te wijken van de minimumleeftijd van 18 jaar voor afgifte van een rijbewijs voor voertuigen van de categorieën C1 en C1 + E.

In zaak C-93/05 (Teemu Hakala tegen Oy L. Simons Transport Ab) over artikel 10 van Verordening nr. 3820/85 concludeerde het Hof dat een op de afgelegde afstand gebaseerde loonregeling met het artikel in strijd is, tenzij een dergelijke regeling de verkeersveiligheid niet in gevaar kan brengen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dat, gelet op alle omstandigheden van het hoofdgeding, het geval is.

In zaak C-128/04 van 17 maart 2005 (Raemdonck en Raemdonck Janssens) oordeelde het Hof van Justitie dat de in artikel 13, lid 1, sub g, van Verordening nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer gebruikte begrippen „materieel of uitrusting” aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet alleen betrekking hebben op „gereedschappen en werkmiddelen”, maar eveneens de goederen, zoals bouwstoffen of kabels, omvatten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de werken die tot de hoofdactiviteit van de bestuurder van het betrokken voertuig behoren. Een dergelijke activiteit, die in de zin van dat artikel 13, lid 1, sub g, niet kan bestaan in het besturen van het voertuig, moet de hoofdactiviteit van die bestuurder en niet die van de betrokken onderneming zijn.

19.

4.2.5. Wijzigingen van de wetgeving


De nieuwe Verordening (EG) nr. 561/2006 over rij- en rusttijden is op 11 april 2007 in werking getreden met uitzondering van de bepalingen over de digitale tachograaf, die al op 1 mei 2006 in werking zijn getreden. De verordening verduidelijkt en actualiseert de twintig jaar oude wetgeving en streeft naar meer verkeersveiligheid, eerlijkere concurrentie in de lidstaten en betere werkomstandigheden voor de chauffeurs.

Naast de verbetering van de sociale omstandigheden en de veiligheid waarborgen de nieuwe maatregelen ook dat de voorschriften nauwgezet en geharmoniseerd worden doen nageleefd. De verordening versterkt de bepalingen inzake de aansprakelijkheid van de werkgever en bereidt het terrein voor gemeenschappelijke sancties bij ernstige inbreuken.

De nieuwe Richtlijn 2006/22/EG inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG is op 1 mei 2006 in werking getreden en moet uiterlijk 1 april 2007 in nationaal recht worden omgezet. De richtlijn verhoogt het vereiste minimumaantal controles in 2010 geleidelijk van 1% tot 3% van de totale werkdagen van beroepschauffeurs. Binnen dit algemene percentage stijgt het minimumaantal controles langs de weg van 15% tot 30% en het percentage controles ter plaatse bij de vervoersondernemingen van 25% tot 50%.

20.

4.2.6. Conclusies


Tijdens de rapportageperiode werd een kleine daling van het aantal inbreuken vastgesteld. Vergeleken met de vorige rapportageperiode toen in het totaal 1185395 inbreuken werden vastgesteld, werden in 2005-2006 in het totaal 1016755 inbreuken vastgesteld. Uit het volgende verslag zal moeten blijken of het om een duurzame trend gaat. In het volgende verslag zouden ook de positieve effecten van de nieuwe wetgeving – met name van de digitale tachograaf – volledig meetbaar moeten zijn.

De naleving van de regels inzake onderbrekingen vormt het meest kritieke punt (425195 geregistreerde inbreuken oftewel 41,81% van alle vastgestelde inbreuken). Tijdens de vorige rapportageperiode vormde de naleving van de rusttijden nog het grootste probleem.

Het is van cruciaal belang dat de regels inzake rijtijden, onderbrekingen en rusttijden doeltreffend worden toegepast. De Commissie verzoekt daarom alle lidstaten die de nieuwe bepalingen inzake het aantal controles nog niet naleven, meer controles uit te voeren. Bovendien moet het aantal gezamenlijke controles en samenwerkingsinitiatieven waarbij informatie en personeel tussen de lidstaten wordt uitgewisseld, worden verhoogd. Deze maatregelen zullen ertoe leiden dat de regels beter worden nageleefd en de verordening geharmoniseerd en beter wordt uitgevoerd.

Het volgende verslag zal de rapportageperiode 2007-2008 bestrijken. Het zal het eerste verslag zijn in het kader van de nieuwe Verordening (EEG) nr. 561/2006 over rij- en rusttijden. De lidstaten worden verzocht de verslagen uiterlijk 30 september 2009 in te dienen.

Niet alle lidstaten hebben het minimumpercentage van alle werkdagen van de chauffeurs gecontroleerd. Aangezien het merendeel van de lidstaten die hun wettelijke verplichting hebben nageleefd, de drempel maar net hebben gehaald, beveelt de Commissie de lidstaten aan meer inspanningen te leveren omdat het wettelijk verplichte aantal controles tegen 2010 zal verdrievoudigen tot 3%.

Met het oog op eerlijke concurrentie, gelijke sociale normen en de verkeersveiligheid is het absoluut noodzakelijk dat alle lidstaten aan de bepalingen inzake het aantal controles voldoen. [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document]

[3] Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen, PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35.