Toelichting bij COM(2010)624 - Instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel



Dit voorstel voor een verordening heeft als doel een juridisch kader te scheppen voor het evalueren van de toepassing van het Schengenacquis. Dit evaluatiemechanisme moet ervoor zorgen dat de lidstaten blijven vertrouwen op elkaars vermogen om de begeleidende maatregelen die een gebied zonder binnengrenzen mogelijk maken, effectief en efficiënt toe te passen.

De algemene doelstelling van dit nieuwe mechanisme moet de transparante, doeltreffende en consistente toepassing van het Schengenacquis zijn. Tegelijkertijd moeten ook de wijzigingen in de juridische situatie na de opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie hun weerslag vinden in het mechanisme.

In het Haags programma van 2004 – het meerjarenprogramma voor justitie en binnenlandse zaken – werd de Commissie verzocht " zo spoedig mogelijk nadat de afschaffing van de binnengrenscontrole voltooid is, een voorstel (…)[in te te dienen] ter aanvulling van het bestaande Schengenevaluatiemechanisme met een toezichtmechanisme, waarbij de deskundigen van de lidstaten volledig worden betrokken en dat tevens onaangekondigde inspecties omvat ."

Dit verzoek was, samen met de wens om het Schengenevaluatiemechanisme te integreren in het rechtsstelsel van de EU en de tekortkomingen van het huidige systeem te verhelpen, voor de Commissie aanleiding om in maart 2009 twee voorstellen[1] goed te keuren over een gewijzigd Schengenevaluatiemechanisme. Er waren twee afzonderlijke instrumenten nodig (een 'eerste pijler'-verordening en een 'derde pijler'-besluit) om de gehele Schengensamenwerking van een coherent kader te voorzien. In oktober 2009 werden deze voorstellen verworpen door het Europees Parlement, dat van mening was dat het door de Commissie bij de goedkeuring had moeten worden betrokken door middel van de medebeslissingsprocedure.

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is het 'derde pijler'-voorstel achterhaald geworden. Het werd ingetrokken in de 'omnibus-mededeling' van december 2009[2].

Het programma van Stockholm[3] werd in december 2009 goedgekeurd door de Europese Raad, die van oordeel was 'dat de evaluatie van het Schengengebied van cruciaal belang zal blijven en dat deze daarom moet worden verbeterd door Frontex op dat vlak te versterken'.

Daarom wordt nu dit nieuwe voorstel ingediend. Tegelijkertijd wordt het vorige voorstel (de 'eerste pijler'-verordening), ingetrokken.

In dit nieuwe voorstel is rekening gehouden met de besprekingen in de Raad over de voorstellen van maart 2009. Zo krijgen de lidstaten een grotere rol in het evaluatiemechanisme om het wederzijds vertrouwen te behouden en om voor meer flexibiliteit te zorgen bij de toepassing van het mechanisme. Als wetgevingsprocedure wordt de medebeslissingsprocedure voorgesteld, omdat het Europees Parlement een volwaardig medespeler is op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Om de transparantie te vergroten, wordt voorgesteld de Raad en het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te houden van evaluaties die worden verricht, conclusies die daaruit worden getrokken en follow-upmaatregelen die door de lidstaten worden genomen.

Algemene context



De met het Schengenacquis ingestelde ruimte zonder binnengrenzen – het Schengengebied – werd eind jaren tachtig, begin jaren negentig in een intergouvernementeel kader ontwikkeld door lidstaten die bereid waren de binnengrenscontroles op te heffen en daartoe begeleidende maatregelen ten uitvoer te leggen, zoals gemeenschappelijke regels voor controles aan de buitengrenzen, een gemeenschappelijk visumbeleid, politiële en justitiële samenwerking en de instelling van een Schengeninformatiesysteem (SIS). Het was niet mogelijk om de binnengrenscontroles binnen het communautaire kader op te heffen, aangezien de lidstaten het er niet over eens werden of de opheffing nodig was om de doelstelling van vrij verkeer van personen te bereiken (artikel 14 van het EG-Verdrag). Door de jaren heen zijn echter alle toenmalige lidstaten, op het Verenigd Koninkrijk en Ierland na, tot Schengen toegetreden.

Het Schengenacquis werd deel van het kader van de Europese Unie met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in 1999[4].

Het Schengengebied is gebaseerd op het vertrouwen dat de lidstaten stellen in elkaars vermogen om de begeleidende maatregelen voor de opheffing van de binnengrenscontrole geheel ten uitvoer te leggen. Dit betekent onder meer dat lidstaten de controles aan de buitengrenzen niet enkel ter bescherming van hun eigen belangen verrichten, maar ook namens alle andere lidstaten waar mensen naartoe kunnen reizen wanneer zij de buitengrenzen van het Schengengebied eenmaal zijn overgestoken.

Om dit wederzijdse vertrouwen te winnen en te behouden hebben de Schengenlidstaten in 1998 een permanente commissie opgericht. Haar mandaat is vastgelegd in een besluit van het Uitvoerend Comité van Schengen (SCH/Com-ex (98) 26 def.) en omvat twee afzonderlijke taken:

1. controleren of de lidstaten die willen toetreden tot Schengen voldoen aan alle voorwaarden voor de inwerkingstelling van het Schengenacquis (namelijk de opheffing van de grenscontroles) ('inwerkingstelling');

2. controleren of het Schengenacquis correct wordt toegepast door de lidstaten die het ten uitvoer leggen ('toepassing').

Dit mechanisme maakt dus een onderscheid tussen inwerkingstelling en toepassing. Voordat het acquis in werking kan worden gesteld, moet dan ook eerst worden gecontroleerd of aan de voorwaarden voor wederzijds vertrouwen is voldaan. Vervolgens moet het wederzijds vertrouwen worden behouden door te controleren of het acquis correct wordt toegepast. In de intergouvernementele fase van Schengen waren specifieke bepalingen nodig voor het controleren van de toepassing.

Het Schengenacquis werd zonder nieuwe onderhandelingen opgenomen in het kader van de Europese Unie. De permanente commissie en haar in 1998 geformuleerde mandaat werden dus ongewijzigd overgenomen, zij het dat de permanente commissie de Groep Schengenevaluatie (SCH-EVAL) van de Raad werd.

Vanwege de intergouvernementele basis is de Schengenevaluatie altijd geheel een aangelegenheid van de lidstaten geweest – en is dat nog steeds – terwijl de Commissie deelneemt als waarnemer. Voor het eerste deel van het mandaat is dit nog steeds een logische benadering, aangezien het EU-acquis op het gebied van justitie en binnenlandse zaken nergens een vergelijkbaar onderscheid tussen inwerkingstelling en toepassing maakt. Bovendien werd de besluitvormingsprocedure betreffende de opheffing van binnengrenscontroles en de volledige toepassing van het Schengenacquis bij de uitbreidingen van 2004 en 2007 vastgelegd in de toetredingsverdragen, ofwel in primair recht. De toetredingsakten voorzagen in een na raadpleging van het Europees Parlement vast te stellen besluit van de Raad. Er is in dezen geen sprake van initiatiefrecht van de Commissie.

Voor het tweede deel van het mandaat is deze benadering echter minder logisch. De Commissie heeft dan ook al ten tijde van de opneming van het acquis verklaard van mening te zijn 'dat de opneming van het besluit van het Uitvoerend Comité tot oprichting van een permanente beoordelings- en toepassingscommissie inzake Schengen (SCH/Com-ex (98) 26 def. van 16.9.1998) in het kader van de Unie, geenszins afbreuk doet aan de bevoegdheden die haar door de Verdragen worden toegekend, met name wat haar verantwoordelijkheid als hoedster van de Verdragen betreft.'

Aangezien het voor het opbouwen van wederzijds vertrouwen voor de lidstaten van essentieel belang is dat er vóór de inwerkingstelling controle plaatsvindt, lijkt het redelijk dat de lidstaten hiervoor verantwoordelijk blijven. De Commissie blijft als waarnemer volwaardig deelnemen aan deze evaluaties.

Deze verschillende verantwoordelijkheden leiden geenszins tot verschillende controlenormen, maar weerspiegelen slechts de verschillende institutionele situaties. De Raad kan ook besluiten de voorgestelde structuur te gebruiken om de lidstaten te controleren voordat de binnengrenscontroles worden opgeheven.

- Betere controle van de correcte toepassing van het acquis nodig

Sinds 1999 zijn er tussen de lidstaten en de Commissie meerdere discussies over het doeltreffender maken van het Schengenevaluatiemechanisme gevoerd, in het bijzonder wat betreft het tweede deel van het mandaat, namelijk het controleren of het acquis na de opheffing van de binnengrenscontroles correct wordt toegepast. Hier volgen de belangrijkste vastgestelde tekortkomingen:

1. het huidige evaluatiemechanisme voldoet niet. De regels inzake consistentie en frequentie van de evaluaties zijn niet duidelijk. Er vinden geen onaangekondigde controles plaats;

2. er moet een methode worden ontwikkeld voor prioriteitstelling op basis van risicoanalyse;

3. er moet voor worden gezorgd dat de deskundigheid gedurende de evaluatie van constant hoge kwaliteit is. De deskundigen die deelnemen aan de evaluatie moeten beschikken over voldoende juridische kennis en praktische ervaring. Als voor elke controle ter plaatse door elke lidstaat een deskundige wordt gestuurd, kan dit ten koste gaan van de doeltreffendheid van de evaluatie. Er moet een geschikt aantal deskundigen worden vastgesteld voor deelname aan een controle ter plaatse;

4. het mechanisme waarmee de follow-up wordt beoordeeld die is gegeven aan de na de controles ter plaatse gedane aanbevelingen moet worden verbeterd. De maatregelen die worden genomen om gebreken te verhelpen en het tijdsbestek waarin deze moeten worden verholpen, verschillen namelijk per lidstaat;

5. de institutionele verantwoordelijkheid van de Commissie als hoedster van de Verdragen komt in het bestaande evaluatiesysteem niet tot uitdrukking.

Deze zwakke punten van het huidige mechanisme moeten met de navolgende maatregelen worden aangepakt.

Evaluatiemethode en rol van Frontex

Dit voorstel voert meerjaren- en jaarprogramma's in voor zowel aangekondigde als onaangekondigde controles ter plaatse. De lidstaten blijven onderworpen aan regelmatige evaluaties om te waarborgen dat het acquis over de hele linie correct wordt toegepast. Alle onderdelen van het Schengenacquis kunnen worden onderworpen aan een evaluatie.

Deze evaluatie kan worden gebaseerd op antwoorden op vragenlijsten, controles ter plaatse of een combinatie van die twee.

De laatste jaren achtten de lidstaten het niet nodig controles ter plaatse te verrichten met betrekking tot justitiële samenwerking in strafzaken of betreffende wapens en drugs. Ook gegevensbescherming is niet altijd ter plaatse gecontroleerd.

Toch hoeven controles ter plaatse niet beperkt te blijven tot buitengrenzen en visa. Zij kunnen alle delen van het Schengenacquis bestrijken, met inbegrip van de bepalingen inzake het opheffen van binnengrenscontroles. Wat wapens betreft, zijn bij de opneming van het acquis in het EU-kader de betrokken bepalingen van het Schengenacquis echter vervangen door Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens[5]. Overeenkomstig het Verdrag werd de controle van de omzetting van deze richtlijn toevertrouwd aan de Commissie. Aangezien de lidstaten het nooit nodig hebben geacht controles ter plaatse te verrichten, hoeft in dit voorstel geen controle van de omzetting van deze richtlijn te worden opgenomen.

Voor zover het EU-recht al voorziet in een specifieke evaluatie, hoeft er bovendien geen extra evaluatie plaats te vinden in het kader van dit mechanisme, maar moet er alleen op worden toegezien dat het Schengenacquis wordt toegepast.

In het geval van gegevensbeschermingsregels, die niet enkel deel uitmaken van het Schengenacquis, maar horizontaal van toepassing zijn op alle beleidsterreinen, moet de evaluatie gericht zijn op de gegevensbeschermingsaspecten die verband houden met het SIS. Dit moet gebeuren in het kader van SIS-evaluaties, om de bestaande synergieën optimaal te benutten.

Of controles ter plaatse geboden zijn, stelt de Commissie vast na raadpleging van de lidstaten en rekening houdend met wijzigingen in de wetgeving, procedures of organisatie van de betrokken lidstaat, en met de door Frontex geleverde risicoanalyse betreffende de buitengrenzen en visa.

Verder kunnen zo nodig ook thematische of regionale evaluaties in het jaarprogramma worden opgenomen.

Naast deze gewone evaluaties kunnen onaangekondigde controles ter plaatse worden verricht op grond van de risicoanalyse van Frontex, of van andere bronnen waaruit blijkt dat dit nodig is.

Zowel meerjaren- als jaarprogramma's kunnen zo nodig worden aangepast.

Deskundigheid van de lidstaten

De deskundigen van de lidstaten zijn ook betrokken bij het controleren van de toepassing van andere delen van het EU-recht, bijvoorbeeld inzake de veiligheid van de luchtvaart en de zeevaart. Aangezien het voor de binnenlandse veiligheid van de lidstaten van fundamenteel belang is dat de begeleidende maatregelen voor de opheffing van de binnengrenscontroles correct worden toegepast, blijven de deskundigen van de lidstaten een belangrijke rol spelen in het evaluatieproces. Zij nemen deel aan aangekondigde en onaangekondigde controles ter plaatse en worden betrokken bij het opstellen van de meerjarige en jaarlijkse evaluatieprogramma's en bij de controles ter plaatse, de verslaglegging en de follow-up, via een comitéprocedure. Om zeker te zijn dat de deskundigheid van hoge kwaliteit is, dienen de lidstaten zich ervan te vergewissen dat de deskundigen beschikken over de nodige kwalificaties, waaronder een solide theoretische kennis van en praktische ervaring op de te evalueren gebieden, alsmede gedegen kennis van de beginselen, procedures en technieken van controles ter plaatse.

De relevante organen (zoals Frontex) dienen adequate opleiding te bieden en er dienen middelen ter beschikking van de lidstaten te worden gesteld voor specifieke opleidingen op het gebied van de evaluatie van het Schengenacquis (bijvoorbeeld door opleiding inzake de EU-prioriteiten die volgens de regels van het Buitengrenzenfonds worden vastgesteld)[6].

Wil een controle ter plaatse doeltreffend zijn, dan dient er een beperkt aantal deskundigen aan deel te nemen. Daarom moeten er aan aangekondigde controles ter plaatse niet meer dan acht deskundigen deelnemen. Aangezien het wellicht moeilijker is om op korte termijn deskundigen beschikbaar te stellen voor onaangekondigde controles ter plaatse, dienen aan deze controles niet meer dan zes deskundigen deel te nemen.

Omdat de correcte uitvoering van maatregelen om het vrije verkeer van personen te waarborgen overeenkomstig artikel 26 van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet van invloed is op de binnenlandse veiligheid van andere lidstaten, kan het evalueren van de opheffing van de binnengrenscontroles geheel aan de Commissie worden toevertrouwd. Daaraan moet worden toegevoegd dat het controleren van de opheffing van binnengrenscontroles niet onder het intergouvernementele mandaat valt.

Follow-up van de evaluatie

Om de vastgestelde zwakke punten en tekortkomingen efficiënt te verhelpen, dienen alle bevindingen van het verslag te worden onderverdeeld in drie categorieën: volledig in overeenstemming; in overeenstemming, maar verbetering geboden; niet in overeenstemming. De betrokken lidstaat moet zijn opmerkingen over het verslag binnen twee weken kenbaar maken en binnen een maand na de goedkeuring van het verslag een actieplan indienen om de zwakke punten te verhelpen. De lidstaat is ook verplicht binnen zes maanden verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van zijn actieplan. Om te controleren of het actieplan correct is uitgevoerd, kunnen, afhankelijk van de vastgestelde zwakke punten, aangekondigde of onaangekondigde controles ter plaatse worden gepland. In geval van ernstige gebreken moet de Commissie de Raad hiervan onmiddellijk in kennis stellen.

Dit laat de bevoegdheid van de Commissie om in om het even welke fase van de evaluatie een inbreukprocedure in te leiden, onverlet. Het kan gebeuren dat een lidstaat het acquis schendt, door bijvoorbeeld toegang te weigeren aan personen die beschikken over een geldig Schengenvisum dat is afgegeven door een andere lidstaat. In dergelijke gevallen is weliswaar geen sprake van een bedreiging van de binnenlandse veiligheid, maar gaat het toch om een inbreuk op het EU-recht.

Opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie

Gelet op haar verantwoordelijkheden uit hoofde van het Verdrag is het voor de Commissie essentieel het voortouw te nemen bij de Schengenevaluaties om te beoordelen of het acquis na de opheffing van de binnengrenscontroles correct wordt toegepast. De deskundigheid van de lidstaten is echter ook van belang: zowel voor het ter plaatse controleren van de toepassing, als voor het behoud van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten.

De kosten in verband met de deelneming van de deskundigen van de lidstaten komen ten laste van de EU-begroting.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Besluit van het Uitvoerend Comité betreffende de oprichting van een permanente Schengencommissie (SCH/Com-ex (98) 26 def. van 16.9.1998).

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



Het voorstel is in overeenstemming met de bestaande beleidslijnen en doelstellingen van de Europese Unie, en met name met de doelstelling een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te scheppen en in stand te houden.

Raadpleging van belanghebbende partijen



Sinds 1999 zijn er binnen de Groep Schengenevaluatie van de Raad meerdere discussies gevoerd om het Schengenevaluatiemechanisme doeltreffender te maken. Zo heeft de groep afgesproken om het aantal deskundigen dat aan evaluaties deelneemt, te beperken. Deze afspraak is echter niet juridisch bindend en elke lidstaat heeft nog steeds het recht om een deskundige aan een evaluatiebezoek te laten deelnemen, waardoor het soms moeilijk is deze bezoeken vlot te laten verlopen. Ook de frequentie en methode van de evaluaties zijn besproken.

In april 2008 heeft de Commissie een deskundigenvergadering gehouden. De lidstaten hebben ingestemd met de beoordeling van de door de Commissie vastgestelde zwakke punten. Hoewel de lidstaten erkennen dat het bestaande mechanisme moet worden veranderd, heeft een aantal lidstaten twijfels geuit over de institutionele rol van de Commissie in een nieuw Schengenevaluatiemechanisme.

De voorstellen van maart 2009 zijn besproken in de desbetreffende werkgroep van de Raad, die drie vergaderingen heeft gewijd aan de algemene aanpak en nog eens drie aan de meer inhoudelijke kant van de zaak[7]. Het Europees Parlement heeft de voorstellen op 20 oktober 2009[8] verworpen, omdat het van mening was dat het door de Commissie bij de goedkeuring had moeten worden betrokken door middel van de medebeslissingsprocedure. Ondertussen heeft de Groep Schengenevaluatie ook verder gewerkt aan de verbetering van de huidige werkmethoden. In dit nieuwe voorstel is rekening gehouden met de discussies in de Raad en het Europees Parlement over de voorstellen van maart 2009.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Het instrument voorziet in een nieuw Schengenevaluatiemechanisme dat moet zorgen voor de transparante, doeltreffende en consistente toepassing van het Schengenacquis. Ook de wijzigingen in de juridische situatie na de opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie zijn in aanmerking genomen.

Rechtsgrondslag



- Artikel 77, lid 2, onder e), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).Artikel 77 voorziet in de opheffing van de binnengrenzen als uiteindelijke doelstelling bij de totstandbrenging van een ruimte van vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie, overeenkomstig artikel 26 van het VWEU. De opheffing van de binnengrenscontroles moet gepaard gaan met maatregelen op het gebied van de buitengrenzen, visumbeleid, het Schengeninformatiesysteem, gegevensbescherming, politiële samenwerking, justitiële samenwerking in strafzaken, en drugsbeleid. De correcte toepassing van deze maatregelen maakt het mogelijk een gebied zonder controles aan de binnengrenzen in stand te houden. De controle op de toepassing van deze maatregelen dient dus het uiteindelijke beleidsdoel, namelijk de handhaving van een gebied zonder binnengrenscontroles.

Subsidiariteit en evenredigheid



In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel kan de doelstelling van de voorgestelde verordening, namelijk het bestaande Schengenevaluatiemechanisme doeltreffender te maken, waarvoor thans de Raad verantwoordelijk is, alleen op EU-niveau worden verwezenlijkt.

Dit voorstel blijft binnen het bestaande kader, maar beperkt het aantal deelnemende deskundigen en vergroot de doeltreffendheid. Het gaat niet verder dan nodig is om de beoogde doelstelling te verwezenlijken.

Keuze van het rechtsinstrument



Een evaluatiemechanisme voor de correcte toepassing van het EU-recht hoeft per definitie niet door de lidstaten te worden omgezet in nationale wetgeving. Daarom is gekozen voor een verordening.

2.

Gevolgen voor de begroting



Aan dit voorstel is een financieel memorandum gehecht. Er moeten voldoende personele en financiële middelen worden toegewezen aan de Commissie, die verantwoordelijk zal zijn voor het nieuwe Schengenevaluatiemechanisme. Ook de door de deskundigen van de lidstaten gemaakte kosten worden vergoed.

3.

Aanvullende informatie



Gevolgen van de diverse protocollen bij de Verdragen en van de associatieovereenkomsten met derde landen

De rechtsgrondslag van dit voorstel is Titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het systeem van de variabele geometrie dat is vervat in de protocollen betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken en in het Schengenprotocol, is daarom van toepassing.

Dit voorstel bouwt voort op het Schengenacquis. Derhalve moet ten aanzien van de diverse protocollen rekening worden gehouden met de navolgende consequenties.

Verenigd Koninkrijk en Ierland : dit voorstel betreft een evaluatiemechanisme dat de instandhouding van een gebied zonder binnengrenscontroles mogelijk moet maken, waaraan het Verenigd Koninkrijk en Ierland, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis en Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis, niet deelnemen. Derhalve nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland geen deel aan de aanneming van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

Denemarken : volgens het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan de aanneming door de Raad van maatregelen in het kader van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering echter van 'maatregelen tot bepaling van de derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum of (...) maatregelen betreffende een uniform visummodel'.

Dit voorstel bouwt voort op het Schengenacquis. Overeenkomstig artikel 4 van het Protocol beslist Denemarken 'binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen over een voorstel of een initiatief tot uitwerking van het Schengenacquis uit hoofde van de bepalingen van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of het dit besluit in zijn nationale wetgeving zal omzetten'.

Gevolgen voor Bulgarije, Cyprus en Roemenië van de gefaseerde procedure voor de tenuitvoerlegging van op het Schengenacquis gebaseerde wetgeving

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de toetredingsakte van 2003[9] en artikel 4, lid 1, van de toetredingsakte van 2005[10] zijn de bepalingen van het Schengenacquis en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten zoals zij zijn opgesomd in respectievelijk bijlage I en bijlage II bij die aktes, vanaf de datum van toetreding verbindend voor en toepasselijk in de nieuwe lidstaten. De bepalingen en rechtsbesluiten welke niet in deze bijlagen worden vermeld, zijn weliswaar vanaf de datum van toetreding verbindend voor deze lidstaten, maar zijn daar slechts toepasselijk op grond van een daartoe strekkend besluit dat de Raad overeenkomstig deze artikelen heeft genomen.

Dit is de 'gefaseerde' uitvoeringsprocedure waarin een aantal bepalingen van het Schengenacquis verbindend en toepasselijk zijn vanaf de datum van toetreding tot de Unie, terwijl andere bepalingen, die met name intrinsiek verband houden met het opheffen van binnengrenscontroles, verbindend zijn vanaf de toetredingsdatum, maar in de nieuwe lidstaten pas van toepassing zijn na het bovenbedoelde besluit van de Raad.

Dit instrument omschrijft hoe er voor dient te worden gezorgd dat het acquis correct wordt toegepast na de opheffing van de binnengrenscontroles.

Noorwegen en IJsland: wat Noorwegen en IJsland betreft, houdt dit voorstel een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[11].

Zwitserland: wat Zwitserland betreft, houdt dit voorstel een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[12].

Liechtenstein: wat Liechtenstein betreft, houdt dit voorstel een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, als bedoeld in het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[13].