Toelichting bij COM(2010)767 - Specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

AANPASSING AAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE (VWEU)

In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds bevoegdheden die aan de Commissie worden overgedragen om niet-wetgevingshandelingen (gedelegeerde handelingen) van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling (artikel 290) en anderzijds bevoegdheden die aan de Commissie worden toegekend om uitvoeringshandelingen vast te stellen (artikel 291).

In het geval van gedelegeerde handelingen draagt de wetgever aan de Commissie de bevoegdheid over om “quasi-wetgevende” maatregelen vast te stellen. Bij uitvoeringshandelingen is de context totaal anders. Dan is het namelijk in de eerste plaats aan de lidstaten om juridisch bindende handelingen van de Europese Unie ten uitvoer te leggen. Als een wetgevingshandeling evenwel volgens eenvormige voorwaarden moet worden uitgevoerd, is het aan de Commissie om die voorwaarden vast te stellen.

Voor de aanpassing van Verordening (EG) nr. 1405/2006 aan de nieuwe regels van het Verdrag is uitgegaan van de indeling in gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden van de door de Commissie voor de genoemde verordening vastgestelde uitvoeringsbepalingen (Verordening (EG) nr. 1914/2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad).

Naar aanleiding van die aanpassing is een ontwerpvoorstel voor een herschikking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 uitgewerkt. Dat ontwerp geeft de wetgever de bevoegdheid om essentiële onderdelen van een specifieke regeling voor bepaalde landbouwproducten van de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee vast te stellen om tegemoet te komen aan de problemen die een gevolg zijn van hun geïsoleerde en afgelegen ligging, hun insulaire karakter, hun geringe oppervlakte en bergachtige reliëf, hun klimaat en economische afhankelijkheid van een klein aantal producten.

De algemene lijnen van deze regeling en de onderliggende algemene beginselen worden door de wetgever vastgesteld. Zo is het de wetgever die zowel de doelstellingen van de in het kader van deze specifieke regeling ingevoerde maatregelen als de beginselen inzake programmering, verenigbaarheid en coherentie met de andere beleidslijnen van de Unie vaststelt. Het is ook de wetgever die de beginselen inzake de invoering van een certificaatregeling en de toepassing van sancties, kortingen en uitsluitingen vaststelt.

Krachtens artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laat de wetgever het aan de Commissie over om bepaalde niet-essentiële onderdelen aan te vullen of te wijzigen. Zo kan de Commissie bij gedelegeerde handeling aanvullende elementen vaststellen die nodig zijn voor de goede werking van de door de wetgever vastgestelde regeling. Zo ook stelt de Commissie bij gedelegeerde handeling de voorwaarden vast voor de inschrijving van marktdeelnemers in het certificatenregister en, als dit gezien de economische toestand vereist is, verplicht zij tot het stellen van een zekerheid voor de afgifte van de certificaten (artikel 11, lid 2). Voorts draagt de wetgever aan de Commissie de bevoegdheid over om maatregelen vast te stellen betreffende de procedure voor de goedkeuring van wijzigingen van de programma’s (artikel 6, lid 3), de verwerkingsvoorwaarden (artikel 13, lid 3), de voorwaarden voor de vaststelling van steunbedragen (artikel 15, lid 4, en artikel 18, lid 4) en de sancties (artikel 14, lid 2).

Overeenkomstig artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn de lidstaten belast met de uitvoering van de door de wetgever vastgestelde regeling. Toch lijkt het, om concurrentieverstoring of discriminatie tussen de marktdeelnemers te voorkomen, noodzakelijk te garanderen dat Griekenland de regeling voor de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee eenvormig toepast ten opzichte van andere, vergelijkbare regelingen. Bijgevolg kent de wetgever de Commissie overeenkomstig artikel 291, lid 2, van het Verdrag uitvoeringsbevoegdheden toe, met name wat betreft de eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de certificatenregeling en de verbintenissen van de marktdeelnemers in het kader van de specifieke voorzieningsregeling (artikel 11, lid 3), de eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van het programma (artikel 6, lid 2, artikel 15, lid 3, en artikel 18, lid 3) en het algemene kader voor de door Griekenland te verrichten controles (artikel 7, artikel 12, lid 2, en artikel 14, lid 1).

INHOUDELIJKE WIJZIGINGEN

Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad houdende vaststelling van specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee is, sinds zij op 18 september 2006 is vastgesteld, herhaaldelijk gewijzigd. Daarom wordt voorgesteld ze duidelijkheidshalve te herschikken.

Voorts is het, gezien de ontwikkeling van de communautaire regelgeving en de praktische toepassing van deze verordening in de periode sinds haar vaststelling, noodzakelijk sommige bepalingen ervan te wijzigen en de structuur van de wetstekst een nieuwe vorm te geven die beter past bij de realiteit van deze regeling.

In deze nieuwe verordening zijn de belangrijkste doelstellingen van de regeling, waartoe de specifieke maatregelen ten behoeve van de landbouw op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee moeten bijdragen, explicieter omschreven (artikel 2).

De nieuwe structuur ervan benadrukt de centrale rol van het steunprogramma, dat voortaan voor de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee op het meest geschikte niveau wordt vastgesteld en door Griekenland wordt gecoördineerd. Dit programma heeft betrekking op twee fundamentele onderdelen: de specifieke voorzieningsregeling en de specifieke maatregelen ten behoeve van de lokale productie (artikel 3).

Daarnaast zijn in de tekst van de verordening andere, kleinere wijzigingen aangebracht. Het gaat hierbij met name om het volgende.

1. De procedure om het programma, en wijzigingen daarvan, aan de Commissie ter goedkeuring voor te leggen, is nader omschreven om ze coherenter te maken met de huidige praktijk en met de noodzaak om het programma soepeler en efficiënter te kunnen aanpassen aan de reële eisen van de landbouw en van de voorziening van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee met essentiële producten (artikel 6).

2. In artikel 10 is verduidelijkt dat de specifieke voorzieningsregeling moet worden opgesteld op basis van de lokale landbouwproductie, die niet in haar ontwikkeling mag worden geremd door te hoge voorzieningssteun voor producten die ook lokaal worden geproduceerd. Deze bepaling wordt noodzakelijk geacht om de verenigbaarheid tussen de twee instrumenten van de regeling te kunnen afdwingen.

3. Met het oog op een goed beheer van de begrotingsmiddelen moet Griekenland in zijn programma de lijst opnemen van de steunbedragen die rechtstreekse betalingen vormen (artikel 15, lid 2, onder d)).

4. Het is ook nuttig te vermelden hoe het steunbedrag voor de maatregelen ten gunste van de lokale landbouwproductie wordt bepaald; tot dusver werd dit niet in het basisbesluit opgenomen (artikel 15, lid 2, onder e)).

5. Het maximumbedrag voor de financiering van de specifieke voorzieningsregeling is met 20% verhoogd (artikel 18, lid 3) naar aanleiding van aanwijzingen van de Rekenkamer met betrekking tot de ontoereikendheid van deze middelen.

6. Tot slot is de datum voor de presentatie van het jaarverslag over de uitvoering van de maatregelen van het steunprogramma in het voorgaande jaar met een maand verschoven om de Griekse autoriteiten de mogelijkheid te bieden om in dat verslag rekening te houden met de definitieve uitgavenstaat voor de maatregelen ten gunste van de lokale landbouwproductie.

De verordening verandert niets aan de financieringsbronnen of aan de intensiteit van de communautaire steun.