Toelichting bij COM(2011)29 - Coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van vennootschappen ter bescherming van de belangen van deelnemers en derden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Op 16 september 2008 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ingediend ter codificatie van de Tweede Richtlijn 77/91/EEG van de Raad van 13 december 1976 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken [1].

2. In haar advies van 16 oktober 2008 was de uit vertegenwoordigers van de Juridische Diensten bestaande adviesgroep, bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten[2], van oordeel dat het in punt 1 genoemde voorstel zich inderdaad beperkt tot een loutere codificatie zonder inhoudelijke wijzigingen van de besluiten waarop het betrekking heeft.

3. Op 26 augustus 2010 heeft de Commissie een gewijzigd voortel[3] tot codificatie van Richtlijn 77/91/EEG ingediend, naar aanleiding van nieuwe wijzigingen van die richtlijn.

4. In haar aanvullende advies van 12 oktober 2010 was de uit vertegenwoordigers van de Juridische Diensten bestaande adviesgroep van oordeel dat het gewijzigde voorstel zich inderdaad beperkt tot een loutere codificatie zonder inhoudelijke wijzigingen van de besluiten waarop het betrekking heeft.

5. In dat advies erkende de adviesgroep tevens dat artikel 6, lid 3, van Richtlijn 77/91/EEG, dat overeenkomt met artikel 6, lid 2, in het codificatievoorstel, een secundaire rechtsgrondslag bevatte. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 6 mei 2008 in zaak C-133/06, werd een herformulering van artikel 6, lid 2, van het codificatievoorstel noodzakelijk geacht. Daar een dergelijke herformulering een inhoudelijke wijziging zou inhouden en daarmee verder zou gaan dan loutere codificatie, werd het noodzakelijk geacht punt 8[4] van het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten, toe te passen, gelet op de gemeenschappelijke verklaring ten aanzien van dat punt[5].

6. De in artikel 6, lid 2, van het codificatievoorstel aan te brengen wijziging betreft de invoeging van woorden „Het Europees Parlement en” voor „de Raad” en de vervanging van de werkwoordsvorm „gaat” door „gaan”, teneinde beide instellingen de bevoegdheid te geven het in artikel 6, lid 1, bedoelde bedrag te onderzoeken en in voorkomend geval te herzien.

7. De codificatie van Richtlijn 77/91/EEG moet daarom worden omgezet in een herschikking teneinde de noodzakelijke wijziging te kunnen opnemen.

ê 77/91/EEG (aangepast)