Toelichting bij COM(2011)126 - Bevoegdheid, toepasselijk recht en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijksvermogensstelsels

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Algemene context



Artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt in lid 1 dat de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels worden geëerbiedigd. Lid 4 van dat artikel bepaalt dat de Unie de toegang tot de rechter vergemakkelijkt, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken. Artikel 81 van dat Verdrag noemt uitdrukkelijk maatregelen die „de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken en de tenuitvoerlegging daarvan” beogen, alsook „de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen”. Op grond hiervan zijn al verschillende instrumenten aangenomen, met name Verordening (EG) nr. 2201/2203 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, maar de huwelijksvermogensstelsels zijn niet in het toepassingsgebied daarvan opgenomen.

De aanneming van een Europees instrument op het gebied van huwelijksvermogensstelsels was reeds een prioriteit in het actieplan van Wenen van 1998. Het ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[1], dat door de Raad op 30 november 2000 werd aangenomen, voorzag in het opstellen van een instrument inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van „huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van scheiding van niet-gehuwde paren”. In het door de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 aangenomen Haags programma[2], dat de tenuitvoerlegging van dit programma van wederzijdse erkenning van 2000 als eerste prioriteit stelde, en in het actieplan van de Raad en de Commissie tot uitvoering daarvan, werd de Commissie verzocht een groenboek in te dienen over „het conflictenrecht inzake het huwelijksvermogensregime, met inbegrip van de kwestie van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning”, en werd benadrukt dat er tegen 2011 een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.

In het programma van Stockholm, dat op 11 december 2009 door de Europese Raad is aangenomen, is ook vermeld dat de wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot kwesties in verband met het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren.

In het „Verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”[3], dat op 27 oktober 2010 is aangenomen, heeft de Commissie bevestigd dat de onzekerheid over de eigendomsrechten van internationale paren een van de belangrijkste struikelblokken vormt voor de EU-burgers wanneer zij in het dagelijkse leven de door de EU verleende rechten buiten hun landsgrenzen uitoefenen. Daarom heeft zij daarin aangekondigd dat zij, om deze problemen te verhelpen, in 2011 een voorstel zal aannemen voor een wetgevingsinstrument waardoor internationale paren (echtparen of geregistreerde partners) gemakkelijker kunnen weten welke rechtbanken bevoegd zijn en welk recht van toepassing is op hun eigendomsrechten.

Motivering en doel van het voorstel



Door de toenemende mobiliteit van personen in een ruimte zonder binnengrenzen stijgt het aantal duurzame relaties tussen onderdanen uit verschillende lidstaten en neemt ook het aantal paren toe die in een lidstaat wonen waarvan zij geen onderdaan zijn. Vaak verwerven zij goederen die op het grondgebied van meerdere landen van de Unie gelegen zijn. Uit een studie die in 2003 door het consortium Asser-UCL[4] is verricht, blijkt dat het fenomeen van de grensoverschrijdende paren in de Unie toeneemt en dat deze paren zowel in het dagelijkse beheer van hun goederen als bij de verdeling daarvan (ten gevolge van de scheiding van het paar of het overlijden van een van de echtgenoten of partners) met praktische en juridische problemen worden geconfronteerd. Die problemen worden vaak veroorzaakt door het feit dat de regels die op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk toepasselijk zijn, aanzienlijk uiteenlopen, zowel materieelrechtelijke regels als regels van internationaal privaatrecht.

Omdat het huwelijk en het geregistreerde partnerschap eigen kenmerken en verschillende rechtsgevolgen hebben, dient de Commissie twee afzonderlijke voorstellen voor een verordening in: één betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, en een tweede betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

Dit voorstel wil ervoor zorgen dat er in de Europese Unie een duidelijk rechtskader komt op grond waarvan kan worden bepaald welk gerecht bevoegd is en welk recht op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijk is. Het beoogt tevens de uitwisseling van beslissingen en akten tussen de lidstaten te vergemakkelijken.

2. RESULTAAT VAN DE RAADPLEGINGEN – EFFECTBEOORDELING

De aanneming van dit voorstel werd voorafgegaan door een uitgebreide raadpleging van de lidstaten, de andere instellingen en het publiek. Na de in 2003 verrichte studie presenteerde de Commissie op 17 juli 2006 een groenboek over de collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning[5], dat het startsein gaf voor een brede raadpleging op dit gebied. Ter voorbereiding van dit voorstel richtte de Commissie een deskundigengroep (PRM/III genoemd) op. Die groep was samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende betrokken beroepsgroepen uit de verschillende Europese rechtsculturen, en kwam tussen 2008 en 2010 vijfmaal bijeen. Op 28 september 2009 organiseerde de Commissie voorts een openbare hoorzitting, met een honderdtal deelnemers. Uit de uitwisselingen met die deelnemers bleek dat er behoefte bestaat aan een instrument van de Unie op het gebied van de huwelijksvermogensstelsels, dat met name de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen bestrijkt. Op 23 maart 2010 vond een vergadering met de nationale deskundigen plaats, waarop de grote lijnen werden besproken van het voorstel dat in voorbereiding was.

Ten slotte verrichtte de Commissie een gezamenlijke effectbeoordeling voor het voorstel voor een verordening op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en voor het voorstel voor een verordening op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Die effectbeoordeling is bij dit voorstel gevoegd.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat aan de Raad de bevoegdheid toekent om, na raadpleging van het Europees Parlement, op het gebied van het familierecht maatregelen met grensoverschrijdende gevolgen vast te stellen.

Het huwelijksvermogensrecht is een afgeleide van de familiebanden die tussen de betrokken personen bestaan. Het huwelijksvermogensstelsel betreft weliswaar de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de echtgenoten onderling en tussen de echtgenoten en derden, maar hangt zo nauw samen met het huwelijk dat het moet worden beschouwd als een onderdeel van het familierecht. Het huwelijksvermogensstelsel bestaat slechts ten gevolge van het huwelijk en verdwijnt met de ontbinding ervan (door het overlijden van een van de echtgenoten of door de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed van het echtpaar).

Het voorstel heeft als doel een volledig stel regels van internationaal privaatrecht vast te stellen die toepasselijk zijn op de huwelijksvermogensstelsels. Het voorstel betreft dus de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. De regels in het voorstel betreffen enkel situaties met een grensoverschrijdende dimensie.

Subsidiariteitsbeginsel



De doelstellingen van het voorstel kunnen slechts worden bereikt door middel van gemeenschappelijke regels inzake huwelijksvermogensstelsels, die identiek moeten zijn om de burgers rechtszekerheid en voorspelbaarheid te garanderen. Een eenzijdig optreden van de lidstaten zou derhalve in strijd zijn met deze doelstelling. In verband met deze materie bestaan er twee internationale verdragen van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht, namelijk het Verdrag van 17 juli 1905 betreffende de wetsconflicten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de rechten en verplichtingen der echtgenoten in hun persoonlijke betrekkingen en ten opzichte van hun goederen en het Verdrag van 14 maart 1978 inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, maar deze verdragen zijn slechts door drie lidstaten geratificeerd en bieden niet de oplossingen die de omvang van de problemen vereist, wat zowel uit de effectbeoordeling als uit de openbare raadpleging blijkt. Gelet op de aard en de omvang van de problemen die de burgers ondervinden, kunnen de doelstellingen alleen door de Unie worden verwezenlijkt.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel eerbiedigt het evenredigheidsbeginsel aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Het voorstel harmoniseert niet het huwelijksvermogensrecht van de lidstaten. Het doet evenmin afbreuk aan de belastingregeling van de lidstaten bij de vereffening van huwelijksvermogens. Aan dit voorstel zijn naar verwachting geen financiële of administratieve lasten verbonden voor de burgers en slechts een zeer beperkte extra last voor de betrokken nationale autoriteiten.

3.4. Effect op de grondrechten

Overeenkomstig de strategie van de Unie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[6] heeft de Commissie gecontroleerd of het voorstel de in het Handvest opgenomen rechten eerbiedigt.

Het doet geen afbreuk aan het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, of aan het recht te huwen en het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, die respectievelijk zijn opgenomen in de artikelen 7 en 9 van het Handvest.

Het eigendomsrecht, dat in artikel 17 van het Handvest is neergelegd, wordt versterkt. Als voorspelbaar is welk recht toepasselijk is op alle goederen van het paar, zullen de echtgenoten hun eigendomsrecht doeltreffender kunnen uitoefenen.

De Commissie heeft ook gecontroleerd of artikel 21, dat iedere discriminatie verbiedt, geëerbiedigd is.

Ten slotte verlenen de voorgestelde bepalingen burgers, en met name echtparen, een betere toegang tot de rechter in de Unie. Zij vergemakkelijken de tenuitvoerlegging van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht garandeert. Door de vaststelling van objectieve criteria om te bepalen welk gerecht bevoegd is, worden parallelle procedures alsook een rush naar de rechter door de meest actieve partij voorkomen.

Keuze van het instrument



De behoefte aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid vereist duidelijke en eenvormige regels en daarom is een verordening noodzakelijk. De voorgestelde regels inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de uitwisseling van beslissingen zijn gedetailleerd en ondubbelzinnig en behoeven geen omzetting in nationaal recht. De doelstellingen van rechtszekerheid en juridische voorspelbaarheid zouden in gevaar komen, mochten de lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge bij de tenuitvoerlegging van de regels.

2.

Gevolgen voor de begroting


, VEREENVOUDIGING EN SAMENHANG MET ANDERE BELEIDSGEBIEDEN VAN DE UNIE

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

Vereenvoudiging



De harmonisatie van de bevoegdheidsregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, doordat het mogelijk wordt op grond van gedeelde regels te bepalen welk gerecht bevoegd is voor een geschil over een huwelijksvermogensstelsel. Door de uitbreiding van de bevoegdheid van de gerechten waarbij op grond van de bestaande of de toekomstige instrumenten van de Unie reeds een echtscheidingsprocedure, een procedure van scheiding van tafel en bed, een procedure tot nietigverklaring van het huwelijk of een erfrechtprocedure aanhangig is, tot de daarmee verband houdende procedures inzake het huwelijksvermogensstelsel, zal eenzelfde gerecht alle aspecten van de situatie van een burger kunnen behandelen.

De harmonisatie van de collisieregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, aangezien de burgers zullen kunnen bepalen welk recht toepasselijk is aan de hand van één enkel stel regels dat de bestaande nationale collisieregels van de lidstaten vervangt.

Ten slotte zullen de voorgestelde regels inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissingen de uitwisseling tussen de lidstaten vergemakkelijken.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU



Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen die de Commissie neemt om de belemmeringen weg te nemen waarmee de burgers van de Unie worden geconfronteerd wanneer zij in hun dagelijkse leven de rechten uitoefenen die de EU hun verleent, zoals besproken in het bovengenoemde verslag over het EU-burgerschap 2010.

5. TOELICHTING PER ARTIKEL

5.1. Hoofdstuk I: toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Het begrip „huwelijksvermogensstelsel” moet autonoom worden uitgelegd en omvat zowel de aspecten die verband houden met het dagelijkse beheer van de goederen van de echtgenoten (hun huwelijksvermogen), als die welke verband houden met de vereffening van dat vermogen ten gevolge van de scheiding van het echtpaar of het overlijden van een van de echtgenoten.

Bij de bepaling van de domeinen die door het toekomstige instrument worden bestreken, leek het beter om een uitputtende lijst op te stellen van de onderwerpen die van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten zijn. Onderwerpen die reeds zijn geregeld in bestaande verordeningen van de Unie, zoals de onderhoudsverplichting[7], met name tussen echtgenoten, alsmede de geldigheid en de gevolgen van schenkingen[8], zijn eveneens van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten.

De verordening doet geen afbreuk aan de aard van de zakelijke rechten op een goed, de kwalificatie van goederen en rechten en de bepaling van de prerogatieven van de houder van die rechten.

De publiciteitsvoorschriften voor zakelijke rechten, met name de werking van het vastgoedregister en de gevolgen van een inschrijving of het ontbreken van een inschrijving daarin, zijn eveneens uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening.

Artikel 2

Ten behoeve van de samenhang zijn bepaalde definities van begrippen in deze verordening dezelfde als die in andere instrumenten van de Unie die momenteel van toepassing of in onderhandeling zijn. Zo kunnen deze begrippen beter worden begrepen en ten uitvoer worden gelegd.

De voorgestelde definitie van het begrip „gerecht” is zodanig opgesteld dat zij ook de instanties en personen omvat die bij delegatie of aanwijzing door een gerecht hun taken vervullen. Zo kunnen de akten van deze instanties met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gegeven, met gerechtelijke beslissingen worden gelijkgesteld.

5.2. Hoofdstuk II: bevoegdheid

Gerechtelijke procedures inzake huwelijksvermogenstelsels hebben vaak betrekking op de vereffening ten gevolge van de beëindiging van het samenleven door het overlijden van een van de echtgenoten of de scheiding van de echtgenoten.

Deze verordening heeft als doel de burgers in staat te stellen verschillende met elkaar verband houdende procedures door de gerechten van eenzelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe zorgt de verordening voor concordantie tussen de regels aan de hand waarvan wordt bepaald welke rechtbanken bevoegd zijn om kennis te nemen van de vermogensrechtelijke aspecten van verbintenissen, en de reeds bestaande of voorgestelde regels in de andere Europese instrumenten.

Artikel 3

Opdat het geadieerde gerecht in geval van overlijden van een van de echtgenoten zowel de erfopvolging van deze vooroverleden echtgenoot als de vereffening van het huwelijksvermogen kan behandelen, bepaalt dit artikel dat het gerecht dat volgens de regels van de voorgestelde verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, bevoegd is voor de erfopvolging en de testamenten, die bevoegdheid uitgebreid ziet tot de behandeling van de vereffening van het huwelijksvermogen als gevolg van het openvallen van de nalatenschap (erfopvolging of testament).

Artikel 4

Op dezelfde manier ziet het gerecht dat volgens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2201/2003 bevoegd is voor de behandeling van de echtscheiding, de nietigverklaring van het huwelijk of de scheiding van tafel en bed, zijn bevoegdheid uitgebreid tot de vereffening van het huwelijksvermogen als gevolg van de scheidingsprocedure en tot andere vraagstukken in verband met het huwelijksvermogensstelsel die met deze procedure verband houden.

Artikel 5

Dit artikel voorziet daarnaast in eigen bevoegdheidsregels, die moet worden toegepast wanneer er geen sprake is van een erfopvolgings- of scheidingsprocedure (bijvoorbeeld wanneer het huwelijksvermogensstelsel op initiatief van de echtgenoten wordt gewijzigd). Op basis van een hiërarchisch gestructureerde lijst aanknopingspunten kan worden bepaald van welke lidstaat de gerechten bevoegd zijn om deze procedures inzake het huwelijksvermogensstelsel te behandelen.

De voorgestelde criteria zijn met name de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de echtgenoten, de laatste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats als er nog een van de echtgenoten verblijft, of de gewone verblijfplaats van de verweerder. Het gaat om zeer gangbare criteria die vaak samenvallen met de locatie van de goederen van de echtgenoten.

Artikel 6

Wanneer er op grond van de vorige artikelen geen enkel gerecht bevoegd is, kan op grond van dit artikel worden bepaald van welke lidstaat de gerechten subsidiair bevoegd zijn. Dankzij deze regel is de toegang tot de rechter gegarandeerd voor de echtgenoten en voor derden, wanneer een goed of goederen van een van de echtgenoten of van de beide echtgenoten op het grondgebied van een lidstaat gelegen is of zijn of wanneer de echtgenoten allebei de nationaliteit van die lidstaat hebben.

5.3. Hoofdstuk III: toepasselijk recht

Artikel 15

In de verordening is gekozen voor een eenheidsstelsel: alle goederen van de echtgenoten zijn onderworpen aan één enkel recht, namelijk het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht.

De onroerende goederen nemen in het vermogen van echtparen een bijzondere plaats in. Een van de mogelijkheden is dus de onderwerping van de onroerende goederen aan het recht van de staat waar zij gelegen zijn ( lex rei sitae ), waardoor een zekere versnippering van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht mogelijk zou worden. Deze oplossing lijkt echter aanleiding geven tot problemen, namelijk op het ogenblik van de vereffening van het huwelijksvermogen. Er zou zich immers een niet zeer wenselijke breuk in de eenheid van het huwelijksvermogen voordoen (terwijl het passief wel een eenheid blijft) en er zouden op de verschillende goederen van de echtgenoten verschillende wetgevingen worden toegepast. Daarom is in de verordening bepaald dat het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht, of dat nu door de echtgenoten gekozen is of bij gebreke van keuze op grond van de andere bepalingen is bepaald, van toepassing zal zijn op alle roerende en onroerende goederen van de echtgenoten, ongeacht waar die goederen zich bevinden.

Artikel 16

Bij de raadplegingen bleek er een ruime consensus te bestaan om de partijen bij het bepalen van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht een zekere mate van vrijheid toe te kennen. De aan de echtgenoten geboden mogelijkheid om dat recht te kiezen, moet bepaalde beperkingen kennen, teneinde te voorkomen dat er gekozen wordt voor een recht dat weinig verband houdt met de realiteit of de ontwikkeling in de situatie van het echtpaar. Het recht van de gewone verblijfplaats of van de nationaliteit van een van de echtgenoten of toekomstige echtgenoten moet een mogelijke keuze zijn.

Artikel 17

In de meeste lidstaten maakt de meerderheid van de echtparen geen uitdrukkelijke keuze van het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht. Daarom is het belangrijk dat er wordt voorzien in bepalingen die voor alle lidstaten dezelfde zijn en op grond waarvan kan worden bepaald welk recht op deze situaties toepasselijk is. Met een hiërarchische lijst objectieve aanknopingspunten kan worden bepaald welk recht moet worden toegepast, wat zowel voor de echtgenoten als voor derden voorspelheid garandeert. Deze criteria verzoenen de realiteit van het leven als echtpaar, namelijk de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats, met het feit dat gemakkelijk moet kunnen worden bepaald welk recht toepasselijk is op hun huwelijksvermogensstelsel.

Artikel 18

Het is voor de echtgenoten niet alleen op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk mogelijk te kiezen welk recht toepasselijk is (artikel 16); op grond van dit artikel is die keuze ook mogelijk in de loop van hun leven als echtpaar. Ook de echtgenoten die op het ogenblik van het sluiten van het huwelijk een toepasselijk recht hebben gekozen, kunnen daarna besluiten daarin verandering te brengen door een ander recht te kiezen.

Alleen de vrijwillige wijziging van het op de echtgenoten toepasselijke recht is mogelijk. De verordening voorziet niet in een automatische wijziging van het toepasselijke recht, zonder uitdrukkelijke wilsuiting van de partijen daartoe of zonder dat zij daarvan op de hoogte zijn. Op die manier wordt elke bron van rechtsonzekerheid weggenomen.

Om te voorkomen dat de wijziging van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht voor de echtgenoten niet–gewenste gevolgen heeft, mag deze wijziging slechts gevolgen hebben voor de toekomst, tenzij de echtgenoten uitdrukkelijk ervoor kiezen om aan deze wijziging terugwerkende kracht te geven.

De bescherming van de rechten van derden tegen een eventuele wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van het echtpaar die afbreuk doet aan hun belangen, is gewaarborgd. De verordening bepaalt dat de gevolgen van de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel beperkt blijven tot de partijen en geen afbreuk doen aan de rechten van derden.

Artikelen 19-20

Deze bepalingen voorzien in regels met betrekking tot de vormvoorwaarden van de keuze van het toepasselijke recht en de vorm van het huwelijkscontract. Zij hebben tevens als doel bij te dragen tot de bescherming van kwetsbare groepen; bij een paar gaat het vaak om de echtgenote.

Artikel 22

Teneinde rekening te houden met de nationale regels, met name die in verband met de bescherming van de gezinswoning, maakt deze bepaling het voor een staat mogelijk om het buitenlandse recht niet toe te passen en in plaats daarvan het nationale recht toe te passen. Ter bescherming van de gezinswoning kan een lidstaat op het grondgebied waarvan die woning gelegen is, zijn eigen regels in verband met de bescherming van de gezinswoning toepassen. Bij wijze van uitzondering kan die staat zijn eigen recht toepassen op alle personen die op zijn grondgebied wonen, bij „voorrang” boven de bepalingen van het recht dat normaal gezien toepasselijk is of van het recht van het huwelijkscontract dat die persoon in een andere lidstaat heeft gesloten.

5.4. Hoofdstuk IV: erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging

Het voorstel voorziet in de vrije uitwisseling van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen in verband met huwelijksvermogensstelsels. Op die manier wordt wederzijdse erkenning tot stand gebracht, op basis van het wederzijdse vertrouwen dat het resultaat is van de integratie van de lidstaten binnen de Europese Unie.

Die vrije uitwisseling wordt concreet gemaakt met een eenvormige procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen uit een andere lidstaat. Deze procedure vervangt de nationale procedures die thans gelden in de verschillende lidstaten. De gronden om een beslissing niet te erkennen of de tenuitvoerlegging te weigeren, zijn ook op Europees niveau geharmoniseerd en zijn tot het strikte minimum beperkt. Zij vervangen de uiteenlopende en vaak veel strengere gronden die thans op nationaal niveau bestaan.

Beslissingen

De regels die voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden voorgesteld, zijn afgestemd op de regels die voor de erfopvolging zijn voorgesteld. Zij omvatten ook een verwijzing naar de bestaande exequaturprocedure in burgerlijke en handelszaken. Op grond daarvan wordt elke beslissing van een lidstaat zonder een bijzondere procedure erkend in de andere lidstaten. Om tot tenuitvoerlegging te kunnen overgaan, moet de eiser in de lidstaat van tenuitvoerlegging een eenvormige procedure volgen om een verklaring van uitvoerbaarheid te verkrijgen. De procedure is eenzijdig en is in de eerste fase beperkt tot een controle van de stukken. Pas wanneer de verweerder zich verzet, zal de rechter in een latere fase de mogelijke gronden tot weigering onderzoeken. Deze gronden tot weigering zorgen voor een afdoende bescherming van de rechten van de verweerders.

Deze regels vormen een grote vooruitgang op dit gebied ten opzichte van de huidige situatie. Vandaag worden de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen immers geregeld door het nationale recht van de lidstaten of bilaterale akkoorden die tussen bepaalde lidstaten zijn gesloten. De te volgen procedures, alsook de stukken die moeten worden overgelegd om de verklaring van uitvoerbaarheid te verkrijgen en de gronden waarop buitenlandse beslissingen kunnen worden geweigerd, verschillen van lidstaat tot lidstaat.

Zoals gezegd vormt deze verordening een eerste maatregel op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en betreft zij het familierecht (zie punt 3.1). Gelet op deze specifieke context is de vrije uitwisseling van beslissingen onderworpen aan de exequaturprocedure zoals die vandaag bestaat in de thans geldende verordening Brussel I[9].

In navolging van andere domeinen kan in een latere fase de afschaffing van de tussenprocedures (exequatur) worden overwogen, na een evaluatie van de regels in deze verordening en de ontwikkeling van de justitiële samenwerking inzake huwelijksvermogensstelsels en samenhangende domeinen, met name de verordening Brussel II bis[10].

De akten die uitgaan van de instanties die bij delegatie of aanwijzing hun taken vervullen, overeenkomstig de definitie van het begrip „gerecht” in artikel 2 van deze verordening, worden gelijkgesteld met beslissingen en vallen dus onder de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk.

Authentieke akten

Gelet op het praktische belang van authentieke akten op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en ten behoeve van de samenhang van deze verordening met de andere instrumenten van de Unie, moet deze verordening ervoor zorgen dat ook deze met het oog op vrije uitwisseling worden erkend.

De erkenning van authentieke akten betekent dat zij dezelfde bewijskracht hebben wat betreft de inhoud van de geregistreerde akte en de daarin vermelde feiten, dat voor hen hetzelfde vermoeden van authenticiteit geldt en dat zij hetzelfde uitvoerbare karakter hebben als in hun land van herkomst.

5.5. Hoofdstuk V: werking jegens derden

Deze bepalingen zijn opgesteld om enerzijds de echtgenoten rechtszekerheid te bieden en anderzijds derden te beschermen tegen een regel die zij niet konden kennen of voorzien. De lidstaten wordt de vrijheid gelaten om voor rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en een derde die op hun grondgebied verblijft, te bepalen dat een echtgenoot zich alleen op de regels van zijn huwelijksvermogensstelsel kan beroepen als dat gepubliceerd is of als de derde die regels kende of had moeten kennen.