Toelichting bij COM(2011)127 - Bevoegdheid, toepasselijk recht en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

Algemene context



Artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt in lid 1 dat de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels worden geëerbiedigd. Lid 4 van dat artikel bepaalt dat de Unie de toegang tot de rechter vergemakkelijkt, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken. Artikel 81 van dat Verdrag noemt uitdrukkelijk maatregelen die „de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken en de tenuitvoerlegging daarvan” beogen, alsook „de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen”. Op grond hiervan zijn al verschillende instrumenten aangenomen, met name Verordening (EG) nr. 2201/2203, maar de vermogensrechtelijke aspecten van geregistreerde partnerschappen zijn niet in het toepassingsgebied daarvan opgenomen.

Het ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[1], dat door de Raad op 30 november 2000 werd aangenomen, voorzag reeds in het opstellen van een instrument inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van „huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van scheiding van niet-gehuwde paren”. In het door de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 aangenomen Haags programma[2], dat de tenuitvoerlegging van het programma van wederzijdse erkenning van 2000 als eerste prioriteit stelde, werd de Commissie verzocht een groenboek in te dienen over „het conflictenrecht inzake het huwelijksvermogensregime, met inbegrip van de kwestie van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning”, en werd benadrukt dat er tegen 2011 een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.

In het programma van Stockholm, dat op 11 december 2009 door de Europese Raad is aangenomen, is ook vermeld dat de wederzijdse erkenning zou moeten worden uitgebreid tot kwesties in verband met het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren.

In het „verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”[3], dat op 27 oktober 2010 is aangenomen, heeft de Commissie bevestigd dat de onzekerheid over de eigendomsrechten van internationale paren een van de belangrijkste struikelblokken vormt voor de EU-burgers wanneer zij in het dagelijkse leven de door de EU verleende rechten buiten hun landsgrenzen uitoefenen. Daarom heeft zij daarin aangekondigd dat zij, om deze problemen te verhelpen, in 2011 een voorstel zal aannemen voor een wetgevingsinstrument waardoor internationale paren (echtparen of geregistreerde partners) gemakkelijker kunnen weten welke rechtbanken bevoegd zijn en welk recht van toepassing is op hun eigendomsrechten.

Motivering en doel van het voorstel



Door de toenemende mobiliteit van personen in een ruimte zonder binnengrenzen stijgt het aantal duurzame relaties tussen onderdanen uit verschillende lidstaten, waarbij die relaties diverse vormen kunnen aannemen, en neemt ook het aantal paren toe die in een lidstaat wonen waarvan zij geen onderdaan zijn. Vaak verwerven zij goederen die op het grondgebied van meerdere landen van de Unie gelegen zijn. Uit een studie die in 2003 door het consortium Asser-UCL[4] is verricht, blijkt dat het fenomeen van de grensoverschrijdende paren in de Unie toeneemt en dat deze paren zowel in het dagelijkse beheer van hun goederen als bij de verdeling daarvan (ten gevolge van de scheiding van het paar of het overlijden van een van de echtgenoten of partners) met praktische en juridische problemen worden geconfronteerd. Hoewel paren het vaakst voor het instituut van het huwelijk kiezen, zijn er nieuwe vormen van verbintenis ontstaan. Een daarvan is het geregistreerd partnerschap, waarbij de verbintenis van twee personen die een duurzame relatie aangaan, formeel wordt geregistreerd bij een openbare instantie. De problemen waarmee geregistreerde partners te maken krijgen, worden vaak veroorzaakt door het feit dat de regels die op de vermogensrechtelijke gevolgen van dit soort verbintenissen toepasselijk zijn, aanzienlijk uiteenlopen, zowel materieelrechtelijke regels als regels van internationaal privaatrecht.

Omdat het geregistreerd partnerschap en het huwelijk eigen kenmerken en verschillende rechtsgevolgen hebben, dient de Commissie twee afzonderlijke voorstellen voor een verordening in: één betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, en een tweede betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

Dit voorstel wil ervoor zorgen dat er in de Europese Unie een duidelijk rechtskader komt op grond waarvan kan worden bepaald welk gerecht bevoegd is en welk recht op de vermogensrechtelijke aspecten van deze partnerschappen toepasselijk is. Het beoogt tevens de uitwisseling van beslissingen en akten tussen de lidstaten te vergemakkelijken.

2. RESULTAAT VAN DE RAADPLEGINGEN – EFFECTBEOORDELING

De aanneming van dit voorstel werd voorafgegaan door een uitgebreide raadpleging van de lidstaten, de andere instellingen en het publiek. Na de in 2003 verrichte studie presenteerde de Commissie op 17 juli 2006 een groenboek over de collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning[5], dat het startsein gaf voor een brede raadpleging op dit gebied. Ter voorbereiding van dit voorstel richtte de Commissie een deskundigengroep (PRM/III genoemd) op. Die groep was samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende betrokken beroepsgroepen uit de verschillende Europese rechtsculturen, en kwam tussen 2008 en 2010 vijfmaal bijeen. Op 28 september 2009 organiseerde de Commissie voorts een openbare hoorzitting, met een honderdtal deelnemers. Uit de uitwisselingen met die deelnemers bleek dat er behoefte bestaat aan een instrument van de Unie op dit gebied, dat met name de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen bestrijkt. Op 23 maart 2010 vond een vergadering met de nationale deskundigen plaats, waarop de grote lijnen werden besproken van het voorstel dat in voorbereiding was.

Ten slotte verrichtte de Commissie een gezamenlijke effectbeoordeling voor het voorstel voor een verordening op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en voor het voorstel voor een verordening op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. Die effectbeoordeling is bij dit voorstel gevoegd.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat aan de Raad de bevoegdheid toekent om, na raadpleging van het Europees Parlement, op het gebied van het familierecht maatregelen met grensoverschrijdende gevolgen vast te stellen.

Net als bij de huwelijksvermogensstelsels hangt het bestaan van vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling, enerzijds, en tussen de partners en derden, anderzijds, nauw samen met de voorafgaande registratie van een partnerschap. De vermogensrechtelijke aspecten van geregistreerde partnerschappen ontstaan door de registratie van het partnerschap, net zoals het huwelijksvermogensstelsel ontstaat door het huwelijk, en verdwijnen met de ontbinding ervan. Door hun partnerschap bij een openbare instantie te registreren, stellen de partners vast dat er tussen hen een duurzame en in rechte erkende relatie bestaat. In de meeste lidstaten die het partnerschap in hun wetgeving hebben geregeld, wordt dit instituut in de mate van het mogelijke met het huwelijk gelijkgesteld.

Dit voorstel heeft als doel een volledig stel regels van internationaal privaatrecht vast te stellen die toepasselijk zijn op de vermogensrechtelijke aspecten van geregistreerde partnerschappen. Het voorstel betreft dus de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke aspecten van geregistreerde partnerschappen. De regels in het voorstel betreffen enkel situaties met een grensoverschrijdende dimensie. Er is dus voldaan aan het vereiste van grensoverschrijdende gevolgen, dat is opgenomen in artikel 81, lid 3, van het Verdrag.

Subsidiariteitsbeginsel



De doelstellingen van het voorstel kunnen slechts worden bereikt door middel van gemeenschappelijke regels inzake de vermogensrechtelijke aspecten van geregistreerde partnerschappen, die identiek moeten zijn om de burgers rechtszekerheid en voorspelbaarheid te garanderen. Een eenzijdig optreden van de lidstaten zou derhalve in strijd zijn met deze doelstelling. Er bestaan op dit gebied geen toepasselijke internationale verdragen, buiten het Verdrag inzake de erkenning van geregistreerde partnerschappen van 5 september 2007 van de Internationale Commissie voor de burgerlijke stand. Maar dat verdrag betreft slechts de erkenning van partnerschappen en is niet in werking getreden, zodat het onwaarschijnlijk is dat het de oplossingen kan bieden die nodig zijn om een antwoord te bieden op de problemen die in de effectbeoordeling en de publieke raadpleging naar voren kwamen. Gelet op de aard en de omvang van de problemen die de burgers ondervinden, kunnen de doelstellingen alleen door de Unie worden verwezenlijkt.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel eerbiedigt het evenredigheidsbeginsel aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Het voorstel harmoniseert niet het recht inzake de vermogensrechtelijke aspecten van geregistreerde partnerschappen van de lidstaten. Het doet evenmin afbreuk aan de belastingregeling van de lidstaten bij de vereffening van het vermogen van geregistreerde partners, zoals die in de wetgeving van de lidstaten is opgenomen. Aan dit voorstel zijn naar verwachting geen financiële of administratieve lasten verbonden voor de burgers en slechts een zeer beperkte extra last voor de betrokken nationale autoriteiten.

3.4. Effect op de grondrechten

Overeenkomstig de strategie van de Unie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[6] heeft de Commissie gecontroleerd of het voorstel de in het Handvest opgenomen rechten eerbiedigt.

Het doet geen afbreuk aan het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, of aan het recht te huwen en het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, die respectievelijk zijn opgenomen in de artikelen 7 en 9 van het Handvest.

Het eigendomsrecht, dat in artikel 17 van het Handvest is neergelegd, wordt versterkt. Als voorspelbaar is welk recht toepasselijk is op alle goederen van het paar, zullen de partners hun eigendomsrecht doeltreffender kunnen uitoefenen.

De Commissie heeft ook gecontroleerd of artikel 21, dat iedere discriminatie verbiedt, geëerbiedigd is.

Ten slotte verlenen de voorgestelde bepalingen burgers, en met name geregistreerde partners, een betere toegang tot de rechter in de Unie. Zij vergemakkelijken de tenuitvoerlegging van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht garandeert. Door de vaststelling van objectieve criteria om te bepalen welk gerecht bevoegd is, worden parallelle procedures alsook een rush naar de rechter door de meest actieve partij voorkomen.

Keuze van het instrument



De behoefte aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid vereist duidelijke en eenvormige regels en daarom is een verordening noodzakelijk. De voorgestelde regels inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de uitwisseling van beslissingen zijn gedetailleerd en ondubbelzinnig en behoeven geen omzetting in nationaal recht. De doelstellingen van rechtszekerheid en juridische voorspelbaarheid zouden in gevaar komen, mochten de lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge bij de tenuitvoerlegging van de regels.

4. Gevolgen voor de begroting, vereenvoudiging en samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

Vereenvoudiging



De harmonisatie van de bevoegdheidsregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, doordat het mogelijk wordt op grond van gedeelde regels te bepalen welk gerecht bevoegd is voor een geschil over de vermogensrechtelijke aspecten van een geregistreerd partnerschap. Door de uitbreiding van de bevoegdheid van de gerechten waarbij op grond van een toekomstig instrument van de Unie reeds een erfrechtprocedure ten gevolge van het overlijden van een van de partners of een procedure van scheiding van de partners aanhangig is, tot de daarmee verband houdende procedures inzake hun vermogen, zal eenzelfde gerecht alle aspecten van de situatie van een burger kunnen behandelen.

De harmonisatie van de collisieregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, doordat kan worden bepaald welk recht toepasselijk is.

Ten slotte zullen de voorgestelde regels inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissingen de uitwisseling tussen de lidstaten vergemakkelijken.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU



Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen die de Commissie neemt om de belemmeringen weg te nemen waarmee de burgers van de Unie worden geconfronteerd wanneer zij in hun dagelijkse leven de rechten uitoefenen die de EU hun verleent, zoals besproken in het bovengenoemde verslag over het EU-burgerschap 2010.

5. Toelichting per artikel

5.1. Hoofdstuk I: toepassingsgebied en definities

Artikel 1

De persoonlijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen zijn uitdrukkelijk uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening, die uitsluitend de vermogensrechtelijke aspecten daarvan betreft. Deze vermogensrechtelijke aspecten houden zowel verband met het dagelijkse beheer van de goederen van de partners (hun vermogen), als met de vereffening van dat vermogen ten gevolge van de scheiding van het paar of het overlijden van een van de partners.

Bij de bepaling van de domeinen die door het toekomstige instrument worden bestreken, leek het beter om een uitputtende lijst op te stellen van de onderwerpen die van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten zijn. Onderwerpen die reeds zijn geregeld in bestaande verordeningen van de Unie, zoals de onderhoudsverplichting[7], met name tussen partners, alsmede de geldigheid en de gevolgen van schenkingen[8], zijn eveneens van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten. Vraagstukken in verband met erfrecht zijn ook van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten.

De verordening doet geen afbreuk aan de aard van de zakelijke rechten op een goed, de kwalificatie van goederen en rechten en de bepaling van de prerogatieven van de houder van die rechten. De publiciteitsvoorschriften voor zakelijke rechten, met name de werking van het vastgoedregister en de gevolgen van een inschrijving of het ontbreken van een inschrijving daarin, zijn eveneens uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening.

Artikel 2

Ten behoeve van de samenhang en homogeniteit zijn bepaalde definities van begrippen in deze verordening dezelfde als die in andere instrumenten van de Unie die momenteel van toepassing of in onderhandeling zijn. Zo kunnen deze begrippen beter worden begrepen en ten uitvoer worden gelegd.

Voor de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, de enige materie die in deze verordening is geregeld, geldt een specifieke definitie waardoor zij worden beperkt tot de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling en tussen de partners en derden, ten gevolge van de relatie die door de registratie van het partnerschap geïnstitutionaliseerd is.

De definitie van het begrip „gerecht” is zodanig opgesteld dat zij ook de instanties en personen omvat die bij delegatie of aanwijzing door een gerecht hun taken vervullen. Zo kunnen de akten van deze instanties met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gegeven, met gerechtelijke beslissingen worden gelijkgesteld.

5.2. Hoofdstuk II: bevoegdheid

Bij de gerechtelijke procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap gaat het vaak om de vereffening van het vermogen ten gevolge van de beëindiging van het samenleven door het overlijden van een van de partners of de scheiding van de partners.

Deze verordening heeft als doel de burgers in staat te stellen verschillende met elkaar verband houdende procedures door de gerechten van eenzelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe zorgt de verordening voor concordantie tussen de regels aan de hand waarvan wordt bepaald welke rechtbanken bevoegd zijn om kennis te nemen van de vermogensrechtelijke aspecten van verbintenissen, en de reeds bestaande of voorgestelde regels in de andere Europese instrumenten.

Artikel 3

De gerechten van een lidstaat die op grond van de regels van Verordening (EG) nr. ...[ van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring ] territoriaal bevoegd zijn voor de vereffening van de nalatenschap van een partner ten gevolge van zijn overlijden, zullen hun bevoegdheid uitgebreid zien tot de vereffening van het vermogen van de geregistreerde partners, die het gevolg is van het openvallen van de nalatenschap.

De gerechten van die lidstaat zullen echter de mogelijkheid hebben om zich toch onbevoegd te verklaren, als de nationale wetgeving van die staat het instituut van het geregistreerd partnerschap niet kent.

Artikel 4

Opdat het geadieerde gerecht in geval van scheiding van de partners alle aspecten van die scheiding kan behandelen zonder dat de partners verplicht zijn in verschillende lidstaten een procedure in te leiden, kan op dezelfde manier de bevoegdheid van de gerechten van een lidstaat voor de ontbinding of de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap, worden uitgebreid, mits de partners daarover een akkoord sluiten, tot de vereffening van het vermogen van de geregistreerde partners, die het gevolg is van die ontbinding of nietigverklaring.

Artikel 5

Deze verordening voorziet daarnaast in eigen bevoegdheidsregels, die moeten worden toegepast in de andere gevallen en met name wanneer er geen sprake is van een erfopvolgings- of scheidingsprocedure. Op basis van een hiërarchisch gestructureerde lijst aanknopingspunten kan worden bepaald van welke lidstaat de gerechten bevoegd zijn om deze procedures inzake de vermogensrechtelijke aspecten van een geregistreerd partnerschap te behandelen.

De voorgestelde criteria zijn met name de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de partners, de laatste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats als er nog een van de partners verblijft, of de gewone verblijfplaats van de verweerder. Omdat de gerechten van de lidstaat die op grond van de hierboven genoemde criteria is aangewezen, zich net als bij de artikelen 3 en 4 toch onbevoegd kunnen verklaren als de nationale wetgeving van die lidstaat het instituut van het geregistreerd partnerschap niet kent, wordt in artikel 5 de bevoegdheid van de lidstaat waar het partnerschap is geregistreerd, als laatste criterium gegeven.

Artikel 6

Wanneer er op grond van de vorige artikelen geen enkel gerecht bevoegd is, kan op grond van dit artikel worden bepaald van welke lidstaat de gerechten subsidiair bevoegd zijn. Dankzij deze regel is de toegang tot de rechter gegarandeerd voor de partners en voor derden, wanneer een goed of goederen van een van de partners of van de beide partners op het grondgebied van een lidstaat gelegen is of zijn. of wanneer de beide partners de nationaliteit van die lidstaat hebben.

5.3. Hoofdstuk III: toepasselijk recht

Artikel 15

Omdat de nationale wetgevingen van de lidstaten waar het geregistreerd partnerschap bestaat, zo uiteenlopend zijn, is het gerechtvaardigd dat in deze verordening het beginsel wordt gehuldigd dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap het recht toepasselijk is van de staat waar het partnerschap is geregistreerd. Dit beginsel lijkt in overeenstemming te zijn met de wetgevingen van de lidstaten inzake het geregistreerd partnerschap, die algemeen verwijzen naar het recht van de staat van registratie en de partners niet de mogelijkheid bieden een ander recht te kiezen dan dat van de staat van registratie, ook wanneer hun de mogelijkheid wordt geboden onderling overeenkomsten te sluiten.

Uit dit beginsel volgt de facto de eenheid van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht, ongeacht de aard of de locatie van de goederen van de partners.

Artikel 16

De in het vorige artikel opgenomen collisieregel geldt voor alle vormen van geregistreerde partnerschappen, ongeacht in welke staat het partnerschap is gesloten, en niet alleen op de partnerschappen die in een lidstaat zijn geregistreerd.

Artikel 17

Teneinde rekening te houden met de nationale regels, met name die in verband met de bescherming van de gezinswoning, maakt deze bepaling het voor een staat mogelijk om het buitenlandse recht niet toe te passen en in plaats daarvan het nationale recht toe te passen. Ter bescherming van de gezinswoning kan een lidstaat op het grondgebied waarvan die woning gelegen is, zijn eigen regels in verband met de bescherming van de gezinswoning toepassen. Bij wijze van uitzondering kan die staat zijn eigen recht toepassen op alle personen die op zijn grondgebied wonen, bij „voorrang” boven de bepalingen van het recht dat normaal gezien toepasselijk is of van het recht van het partnerschapscontract dat die persoon in een andere lidstaat heeft gesloten.

5.4. Hoofdstuk IV: erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging

Het voorstel voorziet in het vrije verkeer van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Op die manier wordt wederzijdse erkenning tot stand gebracht, op basis van het wederzijdse vertrouwen dat het resultaat is van de integratie van de lidstaten binnen de Europese Unie.

Dit vrije verkeer wordt concreet gemaakt met een eenvormige procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen uit een andere lidstaat. Deze procedure vervangt de nationale procedures die thans gelden in de verschillende lidstaten. De gronden om een beslissing niet te erkennen of de tenuitvoerlegging te weigeren, zijn ook op Europees niveau geharmoniseerd en zijn tot het strikte minimum beperkt. Zij vervangen de uiteenlopende en vaak veel strengere gronden die thans op nationaal niveau bestaan.

Beslissingen

De regels die voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden voorgesteld, zijn afgestemd op de regels die voor de erfopvolging zijn voorgesteld. Zij omvatten ook een verwijzing naar de bestaande exequaturprocedure in burgerlijke en handelszaken. Op grond daarvan wordt elke beslissing van een lidstaat zonder een bijzondere procedure erkend in de andere lidstaten. Om tot tenuitvoerlegging te kunnen overgaan, moet de eiser in de lidstaat van tenuitvoerlegging een eenvormige procedure volgen om een verklaring van uitvoerbaarheid te verkrijgen. De procedure is eenzijdig en is in de eerste fase beperkt tot een controle van de stukken. Pas wanneer de verweerder zich verzet, zal de rechter in een latere fase de mogelijke gronden tot weigering onderzoeken. Deze gronden tot weigering zorgen voor een afdoende bescherming van de rechten van de verweerders.

Deze regels vormen een grote vooruitgang op dit gebied ten opzichte van de huidige situatie. Vandaag worden de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen immers geregeld door het nationale recht van de lidstaten of bilaterale akkoorden die tussen bepaalde lidstaten zijn gesloten. De te volgen procedures, alsook de stukken die moeten worden overgelegd om de verklaring van uitvoerbaarheid te verkrijgen en de gronden waarop buitenlandse beslissingen kunnen worden geweigerd, verschillen van lidstaat tot lidstaat.

Zoals gezegd vormt deze verordening een eerste maatregel op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en betreft zij het familierecht (zie punt 3.1). Gelet op deze specifieke context is de vrije uitwisseling van beslissingen onderworpen aan de exequaturprocedure zoals die vandaag bestaat in de thans geldende verordening Brussel I[9].

In navolging van andere domeinen kan in een latere fase de afschaffing van de tussenprocedures (exequatur) worden overwogen, na een evaluatie van de regels in deze verordening en de ontwikkeling van de justitiële samenwerking inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

De akten die uitgaan van de instanties die bij delegatie of aanwijzing hun taken vervullen, overeenkomstig de definitie van het begrip „gerecht” in artikel 2, worden gelijkgesteld met beslissingen en vallen dus onder de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk.

Authentieke akten

Gelet op het praktische belang van authentieke akten op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en ten behoeve van de samenhang van deze verordening met de andere instrumenten van de Unie op dit gebied, zou deze verordening ervoor moeten zorgen dat ook deze met het oog op vrije uitwisseling worden erkend.

De erkenning van authentieke akten betekent dat zij dezelfde bewijskracht hebben wat betreft de inhoud van de geregistreerde akte en de daarin vermelde feiten, dat voor hen hetzelfde vermoeden van authenticiteit geldt en dat zij hetzelfde uitvoerbare karakter hebben als in hun land van herkomst.

5.5. Hoofdstuk V: Werking jegens derden

Deze bepalingen zijn opgesteld om enerzijds de partners rechtszekerheid te bieden in hun betrekkingen met derden en anderzijds derden te beschermen tegen een regel die zij niet konden kennen of voorzien. De lidstaten wordt de vrijheid gelaten om voor rechtsbetrekkingen tussen een partner en een derde die op hun grondgebied verblijft, te bepalen dat een partner zich alleen op de regels inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van zijn geregistreerd partnerschap kan beroepen als die gepubliceerd zijn of als de derde die regels kende of had moeten kennen.

2011/xxxx (CNS)