Toelichting bij SEC(2004)1622 - Beschikking van de Raad waarbij overeenkomstig artikel 104, lid 8, wordt vastgesteld of door Griekenland effectief gevolg is gegeven aan de aanbevelingen die de Raad krachtens artikel 104, lid 7, van het Verdrag tot oprichting van de EG heeft gedaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

De buitensporigtekortprocedure (BTP) is geregeld bij artikel 104 van het Verdrag en bij Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact. Deze bepalingen worden aangevuld door de politieke verbintenissen die zijn vastgelegd in de resolutie van de Europese Raad van Amsterdam van 17 juni 1997 betreffende het stabiliteits- en groeipact.

Op 4 mei hebben de Griekse autoriteiten een bijgestelde BTP-kennisgeving ingediend waarin werd aangegeven dat het tekort in 2003 op 3,2% van het BBP was uitgekomen. Hoewel de Commissie zich ervan bewust was dat het om een voorlopig cijfer ging omdat het nog niet door Eurostat was bevestigd, oordeelde zij toch, rekening houdend met haar op 7 april 2004 gepubliceerde voorjaarsprognoses 2004, dat deze kennisgeving het bewijs leverde dat er in Griekenland een buitensporig tekort in de zin van artikel 104 van het Verdrag bestond. Op 19 mei 2004 heeft de Commissie dan ook de buitensporigtekortprocedure ten aanzien van Griekenland ingeleid met de goedkeuring van het in artikel 104, lid 3, van het Verdrag bedoelde verslag. Na onderzoek van de relevante factoren waarmee in haar verslag rekening was gehouden en gelet op het advies van het Economisch en Financieel Comité (EFC) van 2 juni 2004 bracht de Commissie op 24 juni 2004 een advies uit, waarin werd vastgesteld dat er in Griekenland een buitensporig tekort bestaat. Op 5 juli 2004 nam de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, een beschikking in die zin aan. Tegelijkertijd richtte de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het Verdrag een aanbeveling tot Griekenland om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen.

In de aanbeveling verzocht de Raad de Griekse autoriteiten dat zij “ zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2005 een einde maken aan de thans bestaande buitensporigtekortsituatie ”. De Raad stelde “ 5 november 2004 vast als uiterste datum voor de Griekse regering om de daartoe vereiste maatregelen te nemen ”. In deze aanbeveling drong de Raad er ook op aan dat “ de Griekse autoriteiten corrigerende maatregelen van overwegend structurele aard ten belope van ten minste 1% van het BBP in 2004 en 2005 samen en, bij voorkeur, gelijkelijk verdeeld over beide jaren nemen” . Voorts werd aanbevolen dat “de Griekse autoriteiten er ook op toezien dat de bruto schuldquote van de overheid in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert” , waarbij “bijzondere aandacht [dient] te worden besteed aan factoren, andere dan het vorderingentekort, die bijdragen tot de verandering in het schuldniveau" . Ten slotte werd de Griekse autoriteiten aanbevolen “met spoed werk [te] maken van een betere vergaring en verwerking van de gegevens betreffende de overheidssector, zodat wordt afgerekend met de ernstige tekortkomingen op het gebied van de begrotingsstatistieken” .

Uit hoofde van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad moet de Raad zich op openbaargemaakte besluiten van de regering van de betrokken lidstaat baseren om te beoordelen of aan zijn aanbevelingen overeenkomstig artikel 104, lid 7, effectief gevolg is gegeven.

1.

1. Bijgestelde gegevens betreffende de overheidssector van september 2004


Bij de beoordeling van het gevolg dat de Griekse autoriteiten aan de aanbevelingen van de Raad hebben gegeven, moet rekening worden gehouden met het feit dat in de kennisgeving van september 2004 tot een zeer ingrijpende bijstelling van de gegevens betreffende het overheidstekort en de overheidsschuld voor de afgelopen jaren is overgegaan i. Met name de cijfers voor het nominale tekort zijn over de periode 2000-2003 met 1,5 à 2 procentpunt van het BBP per jaar opgetrokken, terwijl ook een opwaartse herziening met 7 à 9 procentpunt van de schuldquote heeft plaatsgevonden (zie tabel 1). De wijziging in de tekortgegevens tussen mei en september 2004 was voornamelijk toe te schrijven aan een bijstelling van de uitgaven voor militaire uitrusting en de rentebetalingen, die voordien waren onderschat, en een herziening van het overschot bij de sociale verzekeringsinstellingen, dat was overschat. De bijstelling van de schuldgegevens hield verband met de obligaties met gekapitaliseerde rente, waarvan het bedrag voordien was onderschat, en met de consolidatie van de activa van de sociale verzekeringsinstellingen, die waren overschat. De BTP-kennisgeving van september wees uit dat er in Griekenland in feite reeds ten minste vanaf 2000 een buitensporigtekortsituatie bestond. De bovenbeschreven kwesties zijn geanalyseerd en besproken door de Commissie en de Raad i.

Tabel 1 – Door Eurostat bekendgemaakte statistische bijstellingen tussen 2000-2003

Overheidstekort (% van het BBP) Overheidsschuld (% van het BBP)

2.

Verslag op grond van artikel 104, lid BTP-kennisgeving van september Verslag op grond van artikel 104, lid BTP-kennisgeving van september


-2, -4, 106,

-1, -3, 106, 114,

-1, -3, 104, 112,

-3, -4, 103, 109,

Volgens de BTP-kennisgeving van september zal van de statistische bijstellingen een effect van 1,1% van het BBP uitgaan op het in 2004 geboekte tekort. Dit effect kan worden uitgesplitst in lagere overschotten bij de sociale verzekeringsinstellingen (0,3% van het BBP) en een correcte registratie van defensie-uitgaven (0,8%). De Griekse autoriteiten ramen het tekort in 2004 op 5,3% van het BBP. Verwacht wordt dat de schuldquote met 112,1% van het BBP aanzienlijk hoger zal uitkomen dan in 2003 (109,9% van het BBP).

3.

2. In reactie op de aanbeveling overeenkomstig artikel 104, lid 7, aangekondigde maatregelen


In 2004 aangekondigde maatregelen

Vóór de in de aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 7, vastgestelde uiterste datum van 5 november hebben de Griekse autoriteiten de volgende voor 2004 geplande maatregelen aangekondigd: i) fiscale amnestie voor niet-verwerkte belastingaangiften voor de begrotingsjaren 1999-2002; ii) instructies aan alle ministeries om de discretionaire uitgaven met 3% terug te schroeven; iii) maatregelen om de kosten in de overheidssector te beperken en de overheidssubsidies en –garanties te verminderen i.

Als gevolg van het bijzondere karakter van deze maatregelen is het moeilijk om het effect ervan op de begroting te bepalen en af te zonderen. De onder ii) en iii) bedoelde maatregelen kunnen immers niet aan een specifieke begrotingspost worden toegerekend, maar zijn van invloed op de begroting als geheel. Wat de onder i) bedoelde maatregel betreft, heeft de Griekse minister van Financiën, de heer Alogoskoufis, in een brief van 5 november aan Commissielid Almunia verklaard dat in 2004 van de maatregel een effect van 0,2% van het BBP werd verwacht. Hoewel met dit verwachte effect wellicht reeds rekening is gehouden in de geaggregeerde gegevens over de belastingontvangsten die als uitgangspunt fungeerden voor de prognose in de kennisgeving van september, zal het werkelijke effect slechts ten vroegste bekend zijn op het moment van de BTP-kennisgeving van maart 2005.

Afgezien van deze onzekerheden moeten ook de gevolgen van de statistische bijstellingen in aanmerking worden genomen om zich een oordeel te kunnen vormen over de begrotingsinspanning die de Griekse autoriteiten in reactie op de aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 7, hebben geleverd. Het uiteindelijke feitelijke tekort voor 2004 zal immers hoger uitkomen dan ten tijde van de aanneming van de aanbeveling overeenkomstig artikel 104, lid 7, werd voorspeld. Deze ontwikkeling is ten dele toe te schrijven aan de statistische bijstellingen ten belope van 1,1% van het BBP waarover in september van dit jaar overeenstemming werd bereikt met Eurostat (tabel 2). Deze factor, die nog niet bekend was op het tijdstip van de aanneming van de aanbeveling overeenkomstig artikel 104, lid 7, kan eventueel worden beschouwd als een factor waarover de Griekse regering geen volledige controle had toen zij de begrotingsaanpassing voor 2004 plande. Om te beoordelen in hoeverre de Griekse autoriteiten in 2004 effectief gevolg hebben gegeven aan de aanbevelingen van de Raad, moeten derhalve de gevolgen van bovengenoemde statistische bijstellingen en van mogelijke verrassende groei-ontwikkelingen tussen het voorjaar en het najaar van 2004 buiten beschouwing worden gelaten.

Tabel 2 – Voornaamste factoren die het feitelijke tekort voor 2004 beïnvloeden (*)

Effect op het tekort (°) Tekort in

Oorspronkelijke begroting van de vorige regering 1,

4.

Belangrijkste correcties die vóór eind maart 2004 door de nieuwe regering zijn aangebracht


Indirecte belastingen +0,

Sociale premies -1,

Ontvangen kapitaaloverdrachten +1,

Consumptie (waarvan ambtenarensalarissen) +0,8 (+0,5)

Sociale overdrachten +0,

Eind maart door de nieuwe regering ingediende kennisgeving i 3,

Statistische bijstellingen i + i

Sociale verzekeringsinstellingen i +0,

Defensie-uitgaven i +0,

Tussentotaal i = i + i + i 4,

Kennisgeving september 2004 i 5,

Overschrijdingen i = i - i 1,

Discrepanties in de rentebetalingen i +0,

Najaarsprognoses van de Commissie i + i 5,

(*) Samenvattende tabel van de voornaamste bijstellingen, correcties en discrepanties (als % van het BBP) in de begroting voor 2004 sinds de goedkeuring ervan door de (vorige) Griekse regering aan het einde van 2003 en van de Commissieprognoses. (°) Een plusteken duidt op een toename van het tekort en een minteken op een daling van het tekort.

Volgens de kennisgeving van september gaan de Griekse autoriteiten uit van een feitelijk tekort van 5,3% in 2004 (5,5% volgens de Commissie; zie tabel 2) i, waarbij het tekort tussen de kennisgeving van eind maart en die van september is opgelopen van circa 3,0%[5] tot 5,3% (van 3,2% tot 5,5% volgens de voorjaars- en najaarsprognoses van de Commissie). De verslechtering van de begrotingssituatie met 2,3% van het BBP is derhalve niet volledig terug te voeren op de statistische bijstellingen (1,1% van het BBP). Het saldo van 1,2% kan bovendien niet worden toegeschreven aan een lagere groei. Het verschil tussen de reële groeicijfers in de voorjaarsprognoses (4,0%) en in de najaarsprognoses (3,8%) bedraagt immers slechts 0,2%. Het tekort zou daardoor weliswaar kunnen zijn toegenomen, maar met niet meer dan 0,1% van het BBP. Alles samen is er bijgevolg sprake van een negatieve nominale begrotingsinspanning van ruim 1% van het BBP.

Voor de berekening van de begrotingsinspanning die in 2004 is geleverd ten opzichte van 2003, het jaar waarin voor het eerst duidelijk werd dat het land de referentiewaarde van 3% van het BBP had overschreden, moeten de conjunctuurgezuiverde saldi van beide jaren met elkaar worden vergeleken, na eliminatie van het effect van de statistische bijstellingen. Ook bij een dergelijke conjunctuurgezuiverde benadering blijkt dat de begrotingsinspanning negatief is geweest. Ongerekend de onverwachte statistische bijstellingen, zou het conjunctuurgezuiverde saldo in 2003 immers op -3,7% van het BBP zijn uitgekomen (het feitelijke saldo bedroeg -5,1%), terwijl dat voor 2004 -5,1% van het BBP zou hebben belopen (in werkelijkheid was het -6,2%). Dit levert een begrotingsinspanning op van -1,4% voor 2004. Ook wat het primaire saldo betreft, is er sprake van een negatieve begrotingsinspanning (-1,6%).

Tabel 3 – Begrotingsinspanning in 2004 Eliminatie van de statistische bijstellingen (% van het BBP)

“Inspanning” (*)

Conjunctuurgezuiverd saldo -5, -6, -1,

Conjunctuurgezuiverd saldo excl. bijstellingen -3, -5, -1,

Conjunctuurgezuiverd primair saldo 0, -0, -1,

Conjunctuurgezuiverd primair saldo excl. bijstellingen 2, 0, -1,

(*) De begrotingsinspanning is verkregen door het cijfer in de kolom “2003” af te trekken van het overeenkomstige cijfer in de kolom “2004”; de gegevens zijn afgerond op de eerste decimaal.

In beginsel dienen overschrijdingen in een of meerdere begrotingsposten te worden opgevangen door middel van compenserende maatregelen. Dit geldt ook voor evenementen zoals de organisatie van de Olympische Spelen in Griekenland. Zelfs al zouden de uit de Spelen voortvloeiende overschrijdingen buiten beschouwing worden gelaten, dan nog zouden de begrotingsinspanningen in 2004 negatief zijn uitgevallen. Volgens informatie van de Griekse autoriteiten i zouden de met de organisatie van de Olympische Spelen samenhangende overschrijdingen 0,7% van het BBP bedragen, verdeeld over openbare investeringsprogramma’s (0,5% van het BBP) en overheidsconsumptie (0,2%).

Indien het effect van de statistische bijstellingen en de met de Olympische Spelen samenhangende overschrijdingen niet in aanmerking worden genomen, zou het conjunctuurgezuiverde saldo in 2004 op -4,4% van het BBP zijn uitgekomen (in werkelijkheid bedroeg het -6,2%), hetgeen in vergelijking met het conjunctuurgezuiverde saldo in 2003 en na eliminatie van het effect van de statistische bijstellingen (-3,7%) resulteert in een begrotingsinspanning van -0,7%. Ook wat het primaire saldo betreft, is er sprake van een negatieve begrotingsinspanning (-0,9%).

Kortom, de in 2004 ten uitvoer gelegde maatregelen zijn niet toereikend gebleken om het tekort in dat jaar te doen afnemen. Ook indien met de statistische bijstellingen geen rekening wordt gehouden, is het gevoerde begrotingsbeleid er verder op achteruit gegaan tegen een achtergrond van een levendige economische activiteit en grote, positieve output gaps i.

5.

De ontwerpbegroting voor 2005


De voor 2005 geplande specifieke maatregelen zijn aangekondigd in de in september gepresenteerde ontwerpbegroting, waarin voor 2005 een overheidstekort van 2,8% wordt nagestreefd. Dit zou neerkomen op een nominale aanpassing met 2,5% van het BBP ten opzichte van het voor 2004 door de Griekse autoriteiten geplande tekort van 5,3%.

Tabel 4 – Beoordeling van de aanpassing in de begroting voor 2005

% van het BBP Officieel i Commissie i Verschil (3)=(1)-(2)

Belastingen 23, 23, 0,

Premies 16, 16, 0,

6.

Overheidsconsumptie (waarvan ambtenaren-salarissen) 16,18 (12,10) 16,44 (12,34) 0,26 (0,24)


Sociale overdrachten 18, 18, 0,

Rentebetalingen 5, 5, 0,

Ontvangen kapitaaloverdrachten 2, 2, 0,

Netto vorderingentekort -2, -3, 0,

Schuldquote 109, 111, 2,

Pro memorie Reële BBP-groei (%) Nominale BBP-groei (%) 3,9 7, 3,3 6, 0,6 0,

In de najaarsprognoses 2004 van de Commissie wordt voor 2005 een nominaal tekort van 3,6% van het BBP voorspeld. Het verschil tussen het officiële streefcijfer in de ontwerpbegroting en de Commissieprognoses is op drie factoren terug te voeren (tabel 4). Ten eerste ligt het initiële niveau van de rentebetalingen in 2004 volgens de Commissie 0,2% van het BBP hoger dan door de Griekse autoriteiten wordt aangenomen. Ten tweede wordt in de ontwerpbegroting uitgegaan van een macro-economisch scenario dat leidt tot een reële BBP-groei van 3,9% in 2005, terwijl de Commissie een veel minder optimistisch groeicijfer van 3,3% voorspelt. Ten derde lijken de verwachte budgettaire gevolgen van een aantal van de door de Griekse autoriteiten aangekondigde maatregelen overschat. Aan de ontvangstenzijde geldt dit in het bijzonder voor de sociale premies als gevolg van een te optimistische voorspelling van de werkgelegenheidsgroei (2% tegen 1% in de Commissieprognoses), en voor de ontvangen kapitaaloverdrachten, die naar verwachting hoog zullen blijven, terwijl de aanzienlijke vermindering van de overheidsinvesteringen ook het reeds lage opnamevermogen van de EU-fondsen door Griekenland zal reduceren. Aan de uitgavenzijde wordt in de ontwerpbegroting een scherpe daling van de loonsom en de sociale overdrachten voorspeld, een ontwikkeling die duidelijk afwijkt van die welke in het recente verleden is waargenomen.

Volgens de najaarsprognoses 2004 van de Commissie bedraagt de in de verandering van het conjunctuurgezuiverde saldo uitgedrukte begrotingsinspanning voor 2005 1,9% (2,5% volgens de ontwerpbegroting voor 2005). De begrotingsaanpassing in 2004 en 2005 samen bedraagt volgens de Commissie derhalve slechts 0,8% (1,6% volgens de ontwerpbegroting voor 2005) i.

Al bij al lijken de in de ontwerpbegroting vervatte maatregelen ontoereikend om het nominale tekort in 2005 terug te dringen tot onder de drempel van 3%, zoals de Raad in juli 2004 heeft aanbevolen.

7.

Schuldontwikkelingen


In het licht van de in de BTP-kennisgeving van september opgenomen herziene schuldcijfers wordt in de Commissieprognoses voor 2005 geen forse daling van de schuldquote voorspeld. Na in 2003 op 109,9% van het BBP te zijn uitgekomen, zal de schuld naar verwachting in 2004 verder oplopen tot 112,2% en in 2005 slechts iets afnemen tot 111,9%. Wordt met de gevolgen van de statistische bijstellingen geen rekening gehouden, dan zijn de schuldontwikkelingen in 2004 en 2005 niet alleen toe te schrijven aan lage primaire saldi, maar ook aan andere factoren. De lage primaire overschotten in combinatie met een hoge nominale BBP-groei zouden normaalgesproken moeten resulteren in een aanzienlijke daling van de schuldquote, maar uit de prognoses voor 2004 en 2005 blijkt dat het schuldniveau ook wordt bepaald door grote “stock-flow adjustments”. Dit bewijst dat de regering geen afdoende maatregelen heeft genomen met betrekking tot transacties onder de lijn.

8.

Vergaring en verwerking van gegevens betreffende de overheidssector


De bijstellingen van de gegevens tussen mei en september 2004 hielden voornamelijk verband met correcties in transacties die volgens Eurostat niet volledig in overeenstemming met de boekhoudregels waren geregistreerd. Griekenland heeft een aantal van de door Eurostat aan de orde gestelde kwesties aangepakt. Zoals de Commissie echter aangeeft in de schriftelijke aanmaning in het kader van inbreukprocedure nr. 2004/2234 die op 1 december tegen Griekenland is ingeleid, is er een aantal elementen die volgens haar twijfel doen ontstaan over de vraag of de mechanismen adequaat genoeg zijn om de vlotte en correcte informatievoorziening te garanderen die het vigerend wettelijk kader vereist.

* * *

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 104, lid 8, van het EG-Verdrag en in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1467/97 moet de Raad, indien hij van mening is dat aan zijn aanbevelingen overeenkomstig artikel 104, lid 7, binnen de op 5 november 2004 verstreken termijn geen effectief gevolg is gegeven, onmiddellijk na het verstrijken van die termijn een besluit in deze zin nemen.

Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat aan de aanbevelingen overeenkomstig artikel 104, lid 7, geen effectief gevolg is gegeven binnen de in de aanbeveling bepaalde termijn en beveelt zij de Raad aan dienovereenkomstig te besluiten.

In artikel 104, lid 8, wordt bepaald dat wanneer de Raad vaststelt dat geen effectief gevolg is gegeven aan de aanbevelingen die uit hoofde van artikel 104, lid 7, zijn gedaan, hij zijn aanbevelingen openbaar kan maken. Conform de resolutie van de Europese Raad van Amsterdam van 17 juni 1997 betreffende het stabiliteits- en groeipact heeft Griekenland deze aanbeveling evenwel reeds in juli openbaar gemaakt i.

Wat de verdere stappen van de procedure betreft, kan de Raad, indien hij van mening is dat aan de aanbevelingen overeenkomstig artikel 104, lid 7, geen effectief gevolg is gegeven, conform artikel 104, lid 9, op grond van een aanbeveling van de Commissie besluiten Griekenland aan te manen binnen een voorgeschreven termijn maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen. Een dergelijk besluit van de Raad tot aanmaning van Griekenland dient te worden genomen binnen een maand na de beschikking waarbij overeenkomstig artikel 104, lid 8, wordt vastgesteld dat geen effectief gevolg is gegeven aan de gedane aanbevelingen.

9.

Aanbeveling voor een


BESCHIKKING VAN DE RAAD

waarbij overeenkomstig artikel 104, lid 8, wordt vastgesteld of door Griekenland effectief gevolg is gegeven aan de aanbevelingen die de Raad krachtens artikel 104, lid 7, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft gedaan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 8,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

Overeenkomstig artikel 104 van het Verdrag dienen de lidstaten in de derde fase van de economische en monetaire unie (EMU) buitensporige overheidstekorten te vermijden.

Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren. Het stabiliteits- en groeipact omvat onder meer Verordening (EG) nr. 1467/97 i van de Raad over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de in artikel 104 bedoelde procedure bij buitensporige tekorten voor een snelle correctie van buitensporige overheidstekorten.

In de resolutie van de Europese Raad van Amsterdam van 17 juni 1997 i betreffende het stabiliteits- en groeipact worden alle partijen, te weten de lidstaten, de Raad en de Commissie, dringend verzocht om het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact strikt en tijdig ten uitvoer te leggen.

Bij Beschikking 2004/xxx/EG van 5 juli 2004 i heeft de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, vastgesteld dat er in Griekenland een buitensporig tekort bestaat.

Overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het EG-Verdrag en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 heeft de Raad een aanbeveling aangenomen waarin 5 november 2004 werd vastgesteld als uiterste datum voor de Griekse regering om maatregelen te nemen om uiterlijk in 2005 een einde te maken aan de heersende buitensporigtekortsituatie. In hetzelfde document heeft de Raad Griekenland aanbevolen zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2005 een einde te maken aan de thans bestaande buitensporigtekortsituatie en corrigerende maatregelen van overwegend structurele aard ten belope van ten minste 1% van het BBP in 2004 en 2005 samen en, bij voorkeur, gelijkelijk verdeeld over beide jaren te nemen. Voorts heeft de Raad aanbevolen dat Griekenland erop toeziet dat de bruto schuldquote van de overheid in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan factoren, andere dan het vorderingentekort, die bijdragen tot de verandering in het schuldniveau. Tenslotte heeft de Raad Griekenland ook aanbevolen met spoed werk te maken van een betere vergaring en verwerking van de gegevens betreffende de overheidssector, zodat wordt afgerekend met de ernstige tekortkomingen op het gebied van de begrotingsstatistieken.

Uit hoofde van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 moet de Raad zich op openbaargemaakte besluiten van de regering van de betrokken lidstaat baseren om te beoordelen of aan zijn aanbevelingen overeenkomstig artikel 104, lid 7, effectief gevolg is gegeven.

Een evaluatie van de openbaargemaakte besluiten die door Griekenland sinds de aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 7, tot de in die aanbeveling genoemde uiterste datum zijn genomen, leidt tot de volgende conclusies:

ondanks de voor 2004 aangekondigde bezuinigingsmaatregelen is, anders dan wat de Raad had aanbevolen, een duidelijk expansief begrotingsbeleid gevoerd, hetgeen ten dele toe te schrijven was aan de met de organisatie van de Olympische Spelen samenhangende uitgavenoverschrijdingen;

de voor 2005 aangekondigde begrotingsmaatregelen compenseren weliswaar ruimschoots de in 2004 opgetreden ontsporing, maar zorgen er niet voor dat het overheidstekort in 2005 afneemt tot minder dan 3% van het BBP;

niet alleen neemt de bruto schuldquote van de overheid niet in een bevredigend tempo af, maar bovendien duidt de voor 2004 voorspelde grote “stock-flow adjustment” erop dat de regering geen effectieve maatregelen heeft genomen met betrekking tot transacties onder de lijn die tot een verdere schuldstijging aanleiding geven;

Griekenland heeft vooruitgang geboekt op het gebied van de vergaring en verwerking van begrotingsgegevens, met name wat de uitgaven voor militaire uitrusting, de rentebetalingen en de rekeningen van de sociale verzekeringsinstellingen betreft. Er is evenwel nog steeds behoefte aan betere mechanismen om de vlotte en correcte verschaffing van gegevens betreffende de overheidssector te garanderen welke het vigerend wettelijk kader vereist.

In artikel 104, lid 8, wordt bepaald dat wanneer de Raad vaststelt dat geen effectief gevolg is gegeven aan de aanbevelingen die uit hoofde van artikel 104, lid 7, zijn gedaan, hij zijn aanbevelingen openbaar kan maken. Conform de resolutie van de Europese Raad van Amsterdam van 17 juni 1997 betreffende het stabiliteits- en groeipact heeft Griekenland deze aanbeveling evenwel reeds in juli openbaar gemaakt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

10.

Artikel 1


Aan de op 5 juli 2004 tot Griekenland gerichte aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 7, is geen effectief gevolg gegeven binnen de in die aanbeveling gestelde termijn.

11.

Artikel 2


Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel,

12.

Voor de Raad

“Report on the accountability issue related to the revision of Greek budgetary data”, COM(2004) 784 van 1 december 2004).