Toelichting bij COM(2011)370 - Energie-efficiëntie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2011)370 - Energie-efficiëntie.
bron COM(2011)370 NLEN
datum 22-06-2011
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Motivering en doelstellingen van het voorstel

De EU heeft zich tot doel gesteld in 2020 een besparing op primaire energie van 20 % te verwezenlijken[1]. Deze doelstelling is een van de vijf centrale streefcijfers van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei[2].

De meest recente ramingen van de Commissie, die rekening houden met de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 die de lidstaten vastgelegd hebben in het kader van de Europa 2020-strategie, geven aan dat de EU in 2020 slechts de helft van de beoogde 20 % zal bereiken[3]. De Europese Raad[4] en het Europees Parlement[5] hebben er bij de Commissie op aangedrongen een nieuwe ambitieuze strategie voor energie-efficiëntie vast te stellen met krachtige maatregelen om het aanzienlijke potentieel aan te boren.

Om de energie-efficiëntie een nieuwe impuls te geven, heeft de Commissie op 8 maart 2011 een nieuw energie-efficiëntieplan (EEP) voorgesteld. Dit omvat maatregelen om verdere besparingen te realiseren in energievoorziening en -verbruik.

Dit wetgevingsvoorstel zet bepaalde aspecten van het EEP om in bindende maatregelen. Het voorstel is er vooral op gericht een significante bijdrage te leveren aan het realiseren van het energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU voor 2020. Om succesvol te zijn, moet het voorstel heel snel vastgesteld en uitgevoerd worden in de lidstaten.

Het voorstel kijkt ook verder dan het streefcijfer van 20 % en streeft ernaar een gemeenschappelijk kader uit te werken om de energie-efficiëntie in de Unie na 2020 te bevorderen. Het voorstel is een strategische prioriteit in het werkprogramma van de Commissie voor 2011.

Algemene context



Tegen een achtergrond van toenemende energie-invoer in de EU tegen stijgende prijzen zal de toegang tot energiebronnen op middellange termijn een belangrijkere rol gaan spelen, met het risico dat de economische groei van de EU ernstig in het gedrang komt. Dit verklaart waarom energie-efficiëntie een van de voornaamste aspecten is van het vlaggenschipinitiatief van Europa 2020 voor een hulpbronnenefficiënt Europa[6]. Energie-efficiëntie is de meest kosteneffectieve en snelste manier om de energievoorzieningszekerheid te verhogen en de uitstoot van broeikasgassen die verantwoordelijk is voor klimaatverandering, terug te dringen. Zoals omschreven in de mededeling van de Commissie ‘Een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050’[7], kan energie-efficiëntie de EU helpen om het streefcijfer voor de vermindering van broeikasgasemissies te halen en zelfs te overtreffen.

Naarmate de EU-economie energie-efficiënter wordt, zullen ook de positieve gevolgen in de zin van economische groei en het scheppen van arbeidsplaatsen toenemen. Door energiebesparingen komen er financiële middelen vrij, die elders in de economie opnieuw geïnvesteerd kunnen worden en de druk op overheidsbegrotingen kunnen verlichten. Voor particulieren betekent energie-efficiëntie een minder hoge energierekening. Energiearmoede kan strategisch aangepakt worden door maatregelen te nemen die de energie-efficiëntie verbeteren. Tot slot zou meer produceren met minder energie het concurrentievermogen van de EU-industrie moeten verbeteren, waardoor deze een leidende positie kan verwerven op de wereldmarkten voor energie-efficiënte technologieën. Energie-efficiëntie en -besparingen komen de EU-economie als geheel, de overheidssector, ondernemingen en particulieren ten goede. Daarom werd in de Europese Energiestrategie 2020 bepaald dat energie-efficiëntie een van de voornaamste prioriteiten van het EU-energiebeleid is voor de komende jaren.

Bestaande bepalingen



Het toepassingsgebied van twee richtlijnen, namelijk de richtlijn warmtekrachtkoppeling (2004/8/EG, WKK-richtlijn) en de energiedienstenrichtlijn (2006/32/EG, ESD)[8], overlapt met dit voorstel. Geen van beide richtlijnen is erin geslaagd het energiebesparingspotentieel te benutten. Daarom wordt voorgesteld deze twee richtlijnen in te trekken wanneer de nieuwe richtlijn van kracht wordt, met uitzondering van artikel 4, leden 1 tot 4, en de bijlagen I, III en IV bij de ESD. Deze bepalingen zijn erop gericht tegen 2017 een indicatieve energiebesparingsstreefwaarde te behalen van 9 % van het eindenergieverbruik van elke lidstaat gedurende de vijf jaar voor de uitvoering van de ESD. Dit streefcijfer - hoewel het toepassingsgebied en het ambitieniveau verschilt - draagt bij tot de verwezenlijking van het energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU van 20 % tegen 2020 en moet daarom van toepassing blijven tot 2017.

Andere bepalingen die met de bepalingen van de nieuwe richtlijn overlappen, zijn artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU betreffende energie-etikettering[9]. Deze zullen worden ingetrokken wanneer de nieuwe richtlijn van kracht wordt.

1.4. Consistentie met andere beleidsdomeinen en doelstellingen van de EU

Het voorstel is verankerd in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei[10], aangezien het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % van de EU een van de vijf centrale streefcijfers onder deze strategie is. Een van de geplande voorstellen voor 2011 bestaat erin werk te maken van een van de zeven sleutelinitiatieven van de strategie, namelijk het vlaggenschipinitiatief van Europa 2020 voor een hulpbronnenefficiënt Europa. Het is consistent met en complementair ten aanzien van het EU-klimaatbeleid.

Het verminderde energieverbruik dat dit voorstel nastreeft, zou de lidstaten ook moeten helpen hun streefcijfers te bereiken met betrekking tot het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, vastgelegd in Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen[11].

2. Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling 2.1. Raadpleging, gegevensverzameling en benutten van deskundigheid

Het voorstel werd uitgewerkt op basis van een ruime reeks bijdragen die lidstaten en belanghebbenden bij diverse gelegenheden hebben geleverd, onder meer een algemene openbare online-raadpleging[12]. Een andere breed overleg werd in januari 2011 gelanceerd door de werkgroepen van het Forum Duurzame energie (Boekarest) (met onder meer vertegenwoordigers van lidstaten en belanghebbende partijen)[13]. De effecten van de voorgestelde opties werden uitgebreid geanalyseerd aan de hand van de resultaten van drie modellen en een groot aantal studies. De analyse onderzocht de economische en sociale gevolgen en de milieueffecten van de opties, rekening houdend met de subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen.

Effectbeoordeling



De

effectbeoordeling


(EB) onderzoekt een aantal opties die onderverdeeld worden in drie niveaus:

- De beleidsopties van het eerste niveau analyseren manieren om het huidige beleidskader te verbeteren. Deze analyse is toegespitst op vragen als: moet de huidige benadering van de energiedienstenrichtlijn (ESD) om streefcijfers vast te leggen worden verlengd tot 2020, moeten nationale energiebesparingsstreefcijfers opgeteld worden om het EU-streefcijfer van 20 % te bereiken en zo ja, moeten deze dan bindend of louter indicatief zijn.

De analyse komt tot de conclusie dat de ESD-streefcijfers voor eindgebruikerssectoren gehandhaafd moeten worden tot hun deadline in 2016, maar dat ze, om het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % te halen, aangevuld moeten worden met meer ambitieuze energiebesparingsdoelstellingen in het kader van het Europa 2020-proces. Ze geeft aan dat dergelijke streefcijfers momenteel niet bindend hoeven te zijn en dat bindende maatregelen tot dezelfde of betere resultaten kunnen leiden. In combinatie met het huidige beleidskader zouden deze bindende maatregelen moeten volstaan om het EU-streefcijfer van 20 % in 2020 te bereiken. Maar de voortgang moet worden bijgehouden en, als deze onvoldoende blijkt, moeten er tijdig gepaste corrigerende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat het streefcijfer van 20 % in 2020 wordt gehaald.

- Beleidsopties van het tweede niveau onderzoeken verschillende maatregelen om het resterende economische potentieel aan vraag- en aanbodzijde te benutten.

De EB ziet regelingen voor energiebesparingsverplichtingen als mogelijke optie om energiebesparingen op te leveren in eindgebruikerssectoren. De EB concludeert dat regelingen voor energiebesparingsverplichtingen ruimte bieden voor aanzienlijke besparingen, maar dat de bestaande bepalingen van de ESD (waarbij dergelijke verplichtingen slechts een van de opties zijn waarover de lidstaten beschikken om ervoor te zorgen dat energienutsbedrijven besparingen realiseren in eindgebruikerssectoren) versterkt moeten worden. Vragen die dan rijzen zijn welk niveau aan energiebesparingen gevraagd moet worden van de energienutsbedrijven en of het opstellen van dergelijke regelingen volledig overgelaten moet worden aan de lidstaten of dat de voornaamste kenmerken ervan enigszins geharmoniseerd moeten worden. De EB raadt aan nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen door te voeren in alle lidstaten om tot een jaarlijkse finale energiebesparing van 1,5 % te komen. Bepaalde belangrijke kenmerken moeten geharmoniseerd worden op EU-niveau (doelsectoren, streefniveau en meetmethodes), maar de lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om de regelingen aan te passen aan hun nationale omstandigheden of hun bestaande regelingen in grote mate te behouden. Er werd ook overwogen om een Europees systeem van verhandelbare witte certificaten door te voeren, maar deze optie werd, om dezelfde redenen als de optie om alle belangrijke kenmerken van de regeling te harmoniseren, verworpen.

Een andere reeks beleidsopties onderzoeken maatregelen die betrekking hebben op de overheidssector. De analyse stelt vast dat twee maatregelen gunstig kunnen zijn. In de eerste plaats moet 3 % van de gebouwen die in eigendom van de overheid zijn, jaarlijks gerenoveerd worden tegen kostenoptimaal niveau. Dit komt overeen met een verdubbeling van het huidige renovatietempo. In de tweede plaats moeten openbare instellingen ertoe worden verplicht producten en gebouwen met hoge energieprestaties te kopen op basis van de beschikbare energielabels en -certificaten.

Ook het stimuleren van de markt voor energiediensten, het beter en vaker via facturen en slimme meters informeren van huishoudens en bedrijven over hun feitelijke energieverbruik en verplichte energieaudits voor grote bedrijven zijn opties die in vergelijking met de kosten een behoorlijk positief effect hebben. De EB toont aan dat al deze maatregelen nuttig zijn om de informatiekloof, die een van de hindernissen voor efficiëntie vormt, te verkleinen en dat ze grote energiebesparingen kunnen opleveren. Andere mogelijkheden om energie-efficiëntie via vrijwillige maatregelen te bevorderen, worden onvoldoende geacht om het beschikbare potentieel voor besparingen volledig te benutten.

De EB analyseert ook welke maatregelen eventueel kunnen helpen om het potentieel aan energie-efficiëntie te benutten in energieomzetting en -distributie. De EB wijst de opties af die een voortzetting van de bepalingen van de huidige WKK-richtlijn veronderstellen, aangezien deze niet de energie-efficiëntie in de gehele energievoorzieningssector bevorderen, maar alleen met betrekking tot warmtekrachtkoppeling, en zonder de werkelijke ontwikkeling van WKK te garanderen (lidstaten hoeven alleen maar informatie te verzamelen en aan de Commissie te rapporteren). De analyse wijst erop dat het vastleggen van minimale prestatievereisten voor de energieopwekking (onder meer in verband met verplichte WKK, vereisten inzake stadsverwarming en -koeling voor nieuwe elektriciteitsinstallaties, verplichte aansluiting en prioritaire toegang voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling tot het elektriciteitsnet) de energie-efficiëntie bij energieopwekking aanzienlijk zou verbeteren. Energie-efficiëntieverplichtingen opstellen voor energieregulatoren zou ook nuttig zijn om de efficiëntie te verbeteren bij transport en distributie van energie.

De EB onderzoekt mogelijkheden voor een nationale rapportering van en controle op de uitvoering. Om de administratieve rompslomp te beperken en toch een goede controle op de voortgang te verzekeren, raadt de EB een lichte vorm van jaarlijkse rapportering aan die gebaseerd is op een selectie van energie-efficiëntie- en besparingsindicatoren, welke opgenomen kunnen worden in de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's. De lidstaten hoeven dit slechts om de drie jaar aan te vullen met meer gedetailleerde informatie over energie-efficiëntiemaatregelen en -programma's.

- Beleidsopties op het derde niveau beoordelen de wettelijke vorm van de geselecteerde maatregelen op het eerste en tweede niveau. De conclusie is dat, het EU-beleid om het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % van de EU te halen, het energiebesparingspotentieel in elke sector moet benutten, ook in sectoren die niet onder het toepassingsgebied van de ESD vallen. Daarom wordt voorgesteld een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen dat het toepassingsgebied van beide richtlijnen omvat en dit uitbreidt naar alle sectoren met een energiebesparingspotentieel. De samenvoeging van de twee richtlijnen tot één wetgevende tekst werd de beste manier geacht om het bestaande wetgevingskader te stroomlijnen en om voor meer coherentie te zorgen.

De analyse was niet even eenduidig met betrekking tot de wettelijke vorm. Maar naarmate de specifieke bepalingen van het wetgevingsvoorstel verder uitgewerkt werden, werd het duidelijk dat een richtlijn de meest aangewezen wettelijke vorm is, rekening houdend met de inhoud en de noodzaak om verdere nationale uitvoeringsmaatregelen vast te stellen.

Uit de modellering die werd uitgevoerd om het totale effect van de geselecteerde beleidsopties te beoordelen, blijkt dat het netto-effect van de voorgestelde maatregelen voor de EU‑27 de doelstelling van 20 % besparing op primaire energie haalt. De EB toont ook aan dat de extra kosten voor het bereiken van het globale streefcijfer van 20 % via de reeks geselecteerde maatregelen bescheiden zijn in vergelijking met de voordelen. De totale economische en sociale gevolgen en de milieueffecten van deze maatregelen zullen een sterke bijdrage leveren aan het EU-beleid en de Europa 2020-strategie ondersteunen.

Energie-efficiëntie is een van de belangrijkste middelen om de doelstellingen van de Routekaart naar een koolstofarme economie in 2050 te behalen. De prijs van ETS-rechten is een belangrijke motivatie om de uitstoot van broeikasgassen te verlagen. Hoewel de modelberekeningen die ter voorbereiding van dit voorstel werden uitgevoerd, aantoonden dat de maatregelen met zekerheid zullen zorgen voor een extra vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, gaven ze geen uitsluitsel over de mogelijke gevolgen voor de prijs van ETS-rechten. Bij het streven naar de 20 %-energie-efficiëntiedoelstelling zal de Commissie het effect moeten nagaan van de nieuwe maatregelen op Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (ETS) om de stimulansen in de regeling waarbij koolstofarme investeringen worden beloond, te handhaven en de onder de regeling vallende sectoren voor te bereiden op de innovaties die in de toekomst nodig zullen zijn. In dit opzicht moet worden gedacht aan passende maatregelen waaronder het bijstellen van de regeling door een overeenkomstig aantal rechten te reserveren voor het gedeelte dat in de periode 2013-2020 moet worden geveild, mocht een politiek besluit in die zin worden genomen.

3. Juridische elementen van het voorstel 3.1. Samenvatting van de voorgestelde maatregel

De voorgestelde richtlijn stelt een gemeenschappelijk kader op ter bevordering van de energie-efficiëntie in de Unie. Het is de bedoeling om er zo voor te zorgen dat het streefcijfer van 20 % besparing op primaire energie in 2020 gehaald wordt en om nadien de weg te effenen voor verdere energie-efficiëntie. Er worden regels in vastgelegd om hinderpalen weg te nemen en een aantal markttekortkomingen te overwinnen die efficiëntie bij energievoorziening en -verbruik belemmeren.

Voor eindgebruikerssectoren gaat de aandacht in de voorgestelde richtlijn vooral uit naar maatregelen die de overheidssector verplichtingen opleggen, zowel voor de renovatie van overheidsgebouwen als voor de toepassing van hoge energie-efficiëntienormen op de aankoop van gebouwen, producten en diensten. Het voorstel verplicht de lidstaten ertoe nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichting op te stellen. Het stelt regelmatige energieaudits voor grote bedrijven verplicht en legt energiebedrijven een reeks vereisten op met betrekking tot meting en facturering.

Voor de energievoorzieningssector eist het voorstel dat lidstaten nationale warmte- en koudekrachtkoppelingsplannen vaststellen om het potentieel voor hoogrenderende energieopwekking en efficiënte stadsverwarming en -koeling te ontwikkelen en om ervoor te zorgen dat voorschriften inzake ruimtelijke ordening hiermee overeenstemmen. De lidstaten moeten toelatingscriteria aannemen die garanderen dat installaties zijn gevestigd in de buurt van punten waar vraag is naar warmte en dat alle nieuwe elektriciteitsinstallaties en bestaande installaties die ingrijpend gerenoveerd zijn, uitgerust zijn met hoogrenderende WKK-eenheden. De lidstaten moeten evenwel de mogelijkheid krijgen voorwaarden voor vrijstelling van deze verplichting vast te stellen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het voorstel verplicht lidstaten er eveneens toe een inventaris op te stellen van energie-efficiëntiegegevens voor alle installaties die brandstof stoken en minerale olie en gas raffineren en het stelt eisen met betrekking tot prioritaire/gewaarborgde toegang tot het net, voorrang voor de distributie van elektriciteit afkomstig van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en de aansluiting van nieuwe fabrieken die afvalwarmte produceren voor netwerken voor stadsverwarming en -koeling.

Andere voorgestelde maatregelen zijn onder meer efficiëntievereisten voor nationale energieregulatoren, acties gericht op informatie en bewustmaking, eisen met betrekking tot de beschikbaarheid van certificeringsregelingen, acties om de ontwikkeling van energiediensten te bevorderen en een verplichting voor lidstaten om belemmeringen aan energie-efficiëntie weg te werken, in het bijzonder de opsplitsing van stimulansen tussen de eigenaar en de huurder van een gebouw of tussen eigenaars van een gebouw.

Tot slot voorziet het voorstel in de opstelling van nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 en vraagt het de Commissie om in 2014 te beoordelen of de Unie het streefcijfer van 20 % besparing op primaire energie in 2020 kan halen. De Commissie moet deze beoordeling voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad, indien van toepassing gevolgd door een wetgevingsvoorstel dat verplichte nationale doelstellingen vastlegt.

Rechtsgrondslag



Het voorstel is gebaseerd op artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Artikel 194, lid 1, stelt: ‘In het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt en rekening houdend met de noodzaak om het milieu in stand te houden en te verbeteren, is het beleid van de Unie op het gebied van energie, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, erop gericht (…) c) energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren’. Dit voorstel heeft precies tot doel een gemeenschappelijk kader op te zetten om de energie-efficiëntie in de Unie te stimuleren.

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing op dit voorstel in zoverre het energiebeleid niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.

De EU heeft zichzelf ten doel gesteld in 2020 een besparing op primaire energie van 20 % te behalen en heeft dit tot een van de vijf centrale streefcijfers van de Europa 2020-strategie gemaakt. Het huidige kader voor energie-efficiëntie, in het bijzonder de ESD- en WKK-richtlijnen, is er niet in geslaagd het bestaande potentieel voor energiebesparing aan te boren. De maatregelen die momenteel op het niveau van de lidstaten worden genomen, volstaan evenmin om de resterende markt- en regelgevingsbelemmeringen uit de weg te ruimen.

De energieuitdagingen waarop dit voorstel een antwoord biedt (zekerheid van de energievoorziening, duurzaamheid en klimaatverandering, evenals het concurrentievermogen van de EU) zijn zorgen van de EU als geheel. Een collectieve reactie op EU-niveau is nodig om te garanderen dat de acties gecoördineerd worden en dat de gemeenschappelijke doelstellingen op meer doeltreffende wijze verwezenlijkt worden.

De maatregelen die in de nieuwe richtlijn worden voorgesteld, zullen ertoe bijdragen dat alle lidstaten een gepaste bijdrage leveren aan de inspanningen die nodig zijn om het streefcijfer van 20 % te verwezenlijken en een gelijk speelveld voor alle marktspelers tot stand te brengen. Dit zal in het bijzonder gebeuren door minimumvereisten vast te leggen voor energieprestaties (bijvoorbeeld voor toegang tot overheidsmarkten, verplichte energieaudit voor bedrijven, verplichte energiebesparing voor energienutsbedrijven en toegang tot het net voor WKK-producenten). Het voorstel geeft investeerders zekerheid over de verwezenlijking van het EU-streefcijfer en steun voor maatregelen tot verbetering van de energie-efficiëntie, zoals hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming en -koeling.

3.4. Evenredigheidsbeginsel en keuze van rechtsinstrument

Het voorstel gaat niet verder dan wat nodig is om het energie-efficiëntiestreefcijfer te verwezenlijken. Het legt op een aantal vlakken strikte eisen voor energie-efficiëntie op, maar de lidstaten behouden een ruime beslissingsbevoegdheid om die maatregelen tot verbetering van de energie-efficiëntie te kiezen die het best aansluiten bij hun nationale omstandigheden.

Het gekozen instrument is een richtlijn die door de lidstaten omgezet moet worden in nationaal recht. Een richtlijn bepaalt het definitieve resultaat dat verwezenlijkt moet worden evenals de algemene vereisten, maar geeft de lidstaten voldoende flexibiliteit om de uitvoering aan te passen aan hun specifieke nationale situatie. In dit specifieke geval volstaat een richtlijn om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken. De verplichtingen die worden opgelegd zijn dan ook evenredig met de doelstelling.

1.

Gevolgen voor de begroting



Zoals vastgelegd in het financieel memorandum bij deze richtlijn, zal de richtlijn worden uitgevoerd met behulp van de bestaande begroting en zullen er geen gevolgen zijn voor het meerjarige financiële kader.

5. Aanvullende informatie 5.1. Vereenvoudiging van het ‘acquis’

Het voorstel draagt bij aan de vereenvoudiging van het ‘acquis’, hoewel het niet opgenomen is in de lijst met maatregelen van het werkplan voor vereenvoudiging. Met dit voorstel zullen de ESD- en WKK-richtlijnen vervangen worden door één richtlijn, waardoor energie-efficiëntie en -besparingen op een meer geïntegreerde manier aangepakt worden. Het feit dat er slechts één richtlijn in plaats van twee hoeft te worden omgezet, moet ook tot enige administratieve vereenvoudiging leiden.

Momenteel zijn er rapporteringsverplichtingen vastgelegd in beide richtlijnen. Deze zullen worden vervangen door één reeks jaarlijkse (om de drie jaar diepgaande) rapporten, die voortbouwen op het rapporteringsproces in het kader van de Europa 2020-strategie.

Bovendien vereenvoudigt dit voorstel de vereisten voor het berekenen van de energiebesparing die zijn opgenomen in de bestaande ESD. Dit moet de administratieve rompslomp waarmee de lidstaten momenteel te kampen hebben, aanzienlijk verminderen.

Intrekking van bestaande wetgeving



De vaststelling van het voorstel zal tot de intrekking van bestaande wetgeving leiden. Dit heeft betrekking op artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU, Richtlijn 2004/8/EG en Richtlijn 2006/32/EG. Artikel 4, leden 1 tot 4, en de bijlagen I, III en IV bij Richtlijn 2006/32/EG zullen pas met ingang van 1 januari 2017 worden ingetrokken.

5.3. Evaluatie-/herzienings-/uitdovingsclausule

Het voorstel omvat verschillende evaluatieclausules.

5.4. Omwerking

Dit voorstel impliceert geen omwerking.

Concordantietabel



De lidstaten moeten de Commissie de tekst verstrekken van de nationale bepalingen waarmee de richtlijn wordt omgezet, plus een concordantietabel tussen die bepalingen en de richtlijn.

Europese Economische Ruimte (EER)



Het voorstel heeft betrekking op een EER-aangelegenheid en moet daar dan ook op van toepassing zijn.