Toelichting bij COM(2011)425 - Gemeenschappelijk visserijbeleid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2011)425 - Gemeenschappelijk visserijbeleid.
bron COM(2011)425 NLEN
datum 13-07-2011
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

·

Algemene context



In 2009 heeft de Commissie op basis van het groenboek over de hervorming van het visserijbeleid[1] (GVB) een analyse gemaakt van de werking van dit beleid. De conclusie van de Commissie luidde dat weliswaar vooruitgang is geboekt sinds de hervorming van 2002, maar dat de doelstellingen om tot een op alle gebieden (ecologisch, economisch en sociaal) duurzame visserij te komen, niet zijn verwezenlijkt. Zij wees er eveneens op dat in het groenboek een aantal structurele tekortkomingen van het huidige GVB worden geïdentificeerd. Het Europees Parlement en de Raad van ministers hebben deze conclusie ondersteund.

De talrijke bijdragen aan het openbare debat dat in de periode april 2009 – november 2010 heeft plaatsgehad, en specifieke studies en evaluaties hebben de globale beoordeling van het groenboek eveneens bevestigd en hebben geholpen bij het omschrijven van de tekortkomingen die in het kader van de hervorming moeten worden aangepakt.

·

Motivering en doel van het voorstel



Het GVB moet fundamenteel worden hervormd door de bestaande Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid in te trekken en deze met ingang van 1 januari 2013 te vervangen door een nieuwe GVB‑verordening die op basis van het onderhavige voorstel wordt vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad.

De voornaamste problemen van het GVB zijn:

– gebrek aan doelgerichtheid wat de doelstellingen inzake economische, sociale en milieuduurzaamheid betreft;

– onaanvaardbaar hoge teruggooiniveaus;

– overcapaciteit van de vloot, overbevissing, op een te hoog niveau vastgestelde totaal toegestane vangsten (TAC's) en slechte naleving, die samen ertoe hebben geleid dat de grote meerderheid van de EU‑bestanden worden overgeëxploiteerd;

– lage rendabiliteit en geringe economische veerkracht van een aanzienlijk aantal vloten;

– onvoldoende integratie van milieuoverwegingen in het beleid;

– gebrek aan degelijke gegevens om alle bestanden en vloten te beoordelen;

– verlening van substantiële financiële overheidssteun aan visserijtakken die niet bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB;

– geringe aantrekkelijkheid van de visserij als beroepsactiviteit en de teruggang van sommige kustgemeenschappen die afhankelijk zijn van de visserij;

– een van boven opgelegd microbeheer op EU‑niveau dat niet flexibel genoeg is en onvoldoende is aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden;

– ontoereikende ontwikkeling van de aquacultuur in de EU;

– een duur en extreem ingewikkeld wetgevingskader en beheer, wat niet‑naleving in de hand werkt;

– een handelsbeleid dat geconfronteerd wordt met uitdagingen als mondialisering en toenemende onderlinge afhankelijkheid.

Dit voorstel voor een nieuwe basisverordening is gerechtvaardigd gezien de noodzaak om:

– de doelstellingen van het GVB te preciseren;

– de beleidsinitiatieven die onder het GVB ressorteren, beter met elkaar te laten sporen;

– de mariene biologische hulpbronnen, met name via meerjarenplannen voor visserijbeheer, beter in stand te houden, en een einde te maken aan de teruggooi;

– bij te dragen tot op het ecosysteem en het milieu gebaseerde beleidslijnen in het kader van het GVB;

– maatregelen in het kader van de instandhoudingspijler te regionaliseren aan de hand van een op zeegebieden gebaseerde benadering;

– de gegevensverzameling en het wetenschappelijk advies te versterken met het oog op een steviger kennisbasis voor het instandhoudingsbeleid;

– het externe beleid volledig te integreren in het GVB;

– de ontwikkeling van de aquacultuur te bevorderen;

– het beleid op het gebied van de gemeenschappelijke marktordening in het kader van het GVB te hervormen;

– een rechtskader vast te stellen voor een uiterlijk in 2014 aan te nemen nieuw financieel instrument dat de doelstellingen van het GVB en de Agenda 2020 van de EU ondersteunt;

– de betrokkenheid van de belanghebbende partijen verder te versterken en de stroomlijnen;

– de onlangs vastgestelde nieuwe controleregeling in het GVB op te nemen.

Globaal gezien moet het voorstel ervoor zorgen dat zowel de visserij als de aquacultuur plaatsvindt in milieuomstandigheden die duurzaam zijn op lange termijn, en bijdraagt tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Het beleid heeft tot doel om uiterlijk in 2015 de levende mariene biologische hulpbronnen zo te exploiteren dat de visbestanden op niveaus worden gebracht of gehouden die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren. In het kader van het GVB zal het visserijbeheer ten uitvoer worden gelegd aan de hand van de voorzorgsbenadering en de ecosysteemgerichte benadering.

De Commissie zal, in samenhang met dit voorstel, nog een aantal andere teksten vaststellen, nl. een overkoepelende mededeling over het toekomstig gemeenschappelijk visserijbeleid, een voorstel voor een verordening inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserij‑ en aquacultuurproducten, een mededeling over de externe dimensie van het GVB en een verslag over specifieke onderdelen van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

·

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid is het momenteel geldende algemene regelgevingsraamwerk voor het GVB vastgesteld. Deze verordening zou moeten worden vervangen door het onderhavige voorstel.

Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen[2].

Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur[3].

Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98[4].

Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds[5].

Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94[6].

Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid[7].

Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999[8].

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006[9].

Besluit 2004/585/EG van de Raad van 19 juli 2004 tot oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid[10].

·

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



Het voorstel en de doelstellingen ervan zijn consistent met andere EU‑beleidsgebieden en de doelstellingen ervan, in het bijzonder het milieubeleid, het sociale beleid, het regionale beleid, het ontwikkelingsbeleid, het markt‑ en handelsbeleid, het financiële beleid, het beleid inzake onderzoek en innovatie, het gezondheidsbeleid en het beleid inzake consumentenbescherming.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



·

Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



Naar aanleiding van de raadpleging in 2009 en 2010 hebben de belanghebbende partijen in via het internet en tijdens talrijke bijeenkomsten geleverde bijdragen hun algemene steun voor de hervorming getoond. Het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben advies over het groenboek uitgebracht. Voorts is de hervorming herhaaldelijk behandeld door de Raad van ministers. De resultaten van de openbare raadpleging zijn samengevat in het document getiteld 'Synthesis of the Consultation on the Reform of the Common Fisheries Policy'[11].

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden



De thema's die centraal staan in de reacties, zijn: vereenvoudiging, aanpassing van de besluitvorming aan het Verdrag van Lissabon, versteviging van de langetermijnbenadering ten aanzien van instandhouding en beheer van de hulpbronnen, inclusief het probleem van de teruggooi, regionalisering, een grotere participatie van de belanghebbende partijen en responsabilisering van de sector. Relatieve stabiliteit wordt doorgaans als een centrale pijler van het GVB beschouwd, met name door de lidstaten. De kleinschalige visserij en de kustvisserij worden weliswaar als belangrijk aangemerkt, maar de steun voor het idee van een gedifferentieerde regeling die verder gaat dan de bestaande wetsbepalingen, kon slechts op beperkte steun rekenen. Een groot aantal belanghebbende partijen was van mening dat een meer marktgebaseerde aanpak van het vlootbeheer en het marktbeleid de duurzaamheid zou kunnen stimuleren. Extern beleid en internationale acties, zo bleek uit de raadpleging, moeten volledig in overeenstemming worden gebracht met de beginselen en de doelstellingen van het GVB. Voorts blijkt forse steun te bestaan voor het idee om de verlening van overheidsfinanciering steviger te koppelen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het beleid. Aquacultuur wordt in tal van bijdragen als belangrijk beschouwd.

De Commissie heeft bij het opstellen van dit voorstel rekening gehouden met de bijdragen in het kader van de raadpleging, met name inzake het creëren van milieuomstandigheden die borg staan voor duurzaamheid en voor een maximale duurzame opbrengst, een steviger verankerd langetermijnperspectief, regionalisering, participatie van de belanghebbenden en de invoering van instrumenten die meer op de markt zijn gebaseerd, maar ook rekening houden met de specifieke kenmerken van kleinschalige vloten. Het belang van de aquacultuur komt ook naar voren in het voorstel.

·

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Bij het ontwikkelen van de voorstellen is niet alleen rekening gehouden met externe expertise en bestaande beleidskennis, zoals het (jaarlijks) advies van ICES en het WTECV, maar ook met een reeks studies en onderzoeksprojecten. Openbaar beschikbare deskundigenadviezen en studies worden bekendgemaakt op de website van DG MARE.

·

Effectbeoordeling



In het kader van het pakket voor de hervorming van het GVB zijn verschillende opties aan een effectbeoordeling onderworpen. In alle opties is milieuduurzaamheid als een voorwaarde voor globale duurzaamheid vooropgesteld. Om het effect van de opties te meten, werden prestatie‑indicatoren gebruikt die de analyse van de effecten moeten ondersteunen. De effecten van alle opties werden geanalyseerd en getoetst aan een analyse van de zogenaamde status‑quo‑optie. Op basis daarvan zijn twee opties naar voren gekomen die, zoals wordt aangegeven in het effectbeoordelingsverslag, de voorkeur genieten. Deze twee opties zijn vergelijkbaar in de zin dat zij de nadruk leggen op milieuduurzaamheid en tegelijkertijd voldoende flexibiliteit bieden en de visserijsector daardoor de kans geven zich aan de ambitieuze milieudoelstellingen aan te passen.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



Artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel



Aangezien de voorgestelde bepalingen inzake de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen, is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing op die bepalingen.

Voorgestelde bepalingen inzake de aquacultuur en de noodzaak strategische EU‑richtsnoeren over gemeenschappelijke prioriteiten en streefdoelen voor de ontwikkeling van de aquacultuuractiviteiten vast te stellen, vallen onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten. Niet‑bindende strategische EU‑richtsnoeren zullen de basis vormen voor nationale strategische meerjarenplannen. In dit verband moet in aanmerking worden genomen dat strategische keuzes die een lidstaat op nationaal niveau maakt, gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkeling van aquacultuuractiviteiten in de buurlidstaten. De bepalingen in het voorstel betreffende de gemeenschappelijke marktordening vallen onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten. De gemeenschappelijke marktordening is er onder meer op gericht het concurrentievermogen van de visserij‑ en de aquacultuur in de Unie te verbeteren, de markten transparanter te maken en bij te dragen tot de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor alle in de EU afgezette producten. Om deze doelstellingen te halen, moeten de maatregelen in de hele Unie consistent zijn. Deze maatregelen hebben onder meer betrekking op de organisatie van de sector aan de hand van marktstabiliserende maatregelen en handelsnormen, en vereisten inzake consumentenvoorlichting. Het subsidiariteitsbeginsel is bijgevolg in acht genomen in dit voorstel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid en moet daarom ten uitvoer worden gelegd bij een verordening die door het Europees Parlement en de Raad wordt vastgesteld. Het is voor het bereiken van het fundamentele doel (zorgen voor een visserij‑ en een aquacultuursector die werkt in economische, sociale en milieuomstandigheden die duurzaam zijn op lange termijn, en bijdraagt tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden) noodzakelijk en passend regels inzake de instandhouding en de exploitatie van mariene biologische hulpbronnen vast te stellen. Deze verordening gaat niet verder dan hetgeen nodig is om dat doel te verwezenlijken. Op grond van de voorgestelde geregionaliseerde benadering zullen de lidstaten gemachtigd worden om op basis van het instrumentarium aan maatregelen dat in het kader van het instandhoudingsbeleid van het GVB beschikbaar is, instandhoudings‑ en technische maatregelen te nemen die nodig zijn om de doelstellingen en streefdoelen te halen die zijn opgenomen in de door de EU‑wetgever vastgestelde verordeningen. Dit zal zorgen voor regionale flexibiliteit in de toepassing van de EU‑wetgeving. Het staat de lidstaten zoals voorheen vrij om de door de Raad toegewezen vangstmogelijkheden naar eigen goeddunken over de regio's of de marktdeelnemers te verdelen. De lidstaten beschikken dus over een ruime mate van vrijheid wanneer zij moeten beslissen aan de hand van welk sociaal/economisch model de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden zullen worden geëxploiteerd.

3.

Facultatieve elementen



·

Nadere uitleg van het voorstel



Dit voorstel van de Commissie behelst een ingrijpende wijziging van het GVB. In dit deel wordt het voorstel nader toegelicht.

Algemene bepalingen

Globaal gezien moet het GVB ervoor zorgen dat zowel de visserij als de aquacultuur plaatsvindt in milieuomstandigheden die duurzaam zijn op lange termijn. Het voorhanden zijn van dergelijke omstandigheden is een voorwaarde voor de totstandbrenging van een economisch en sociaal duurzame visserijindustrie die bijdraagt tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Uit de effectbeoordeling blijkt dat ambitieuze streefdoelen voor de hulpbronnen, die voldoen aan de internationale plicht van de EU om uiterlijk in 2015 een maximale duurzame opbrengst te halen, ertoe kunnen leiden dat de bestanden er globaal gezien aanzienlijk beter voor komen te staan en dat de situatie op economisch en sociaal gebied bijgevolg significant zal verbeteren. In het kader van deze positieve bevindingen uit de effectbeoordeling wordt onderstreept dat milieuduurzaamheid een absolute voorwaarde is voor economische en sociale duurzaamheid op lange termijn.

Door ongewenste vangsten te reduceren, een einde te maken aan de teruggooi, de negatieve impact op de mariene ecosystemen tot een minimum te beperken, en in combinatie met deze maatregelen zowel de voorzorgsbenadering als de ecosysteemgerichte benadering toe te passen, zal de goede milieutoestand van de zeeën binnen het raamwerk van de kaderrichtlijn mariene strategie dichterbij worden gebracht.

Toegang tot de wateren

Krachtens het voorstel is het beginsel van gelijke toegang tot de wateren van toepassing en worden vaartuigen van derde landen met toegang tot de EU‑wateren gelijk behandeld.

De Commissie stelt voor om de bestaande beperkingen van het recht om binnen de zone van 12 zeemijl te vissen, te verlengen tot 2022. Dankzij deze beperkingen is de visserijdruk in de biologisch meest kwetsbare gebieden afgenomen en is de economische stabiliteit voor de kleinschalige kustvisserij toegenomen.

De Commissie stelt voor om de specifieke beperkingen voor de zone van 100 zeemijl rond de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad[12], op te nemen in de onderhavige verordening. Deze beperkingen zijn gerechtvaardigd om de biologisch kwetsbare wateren rond deze eilanden te beschermen. Bovendien wordt in het kader van deze beperkingen, conform artikel 349 van het Verdrag, rekening gehouden met de structurele sociale en economische situatie van deze eilanden en met de noodzaak de lokale economie te behouden.

Instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen

Wil men de doelstellingen van het GVB bereiken, dan kan men niet om de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen heen.

Van essentieel belang voor de instandhouding is dat de bestanden aan de hand van meerjarenplannen zo worden beheerd dat deze zich op een niveau bevinden dat een maximale duurzame opbrengst kan opleveren. De bestaande beheersplannen moeten, waar mogelijk, worden omgevormd tot op visserijtakken gebaseerde plannen – die dan meerdere soorten kunnen betreffen. Niet onder een plan vallende soorten worden beheerd aan de hand van door de Raad vastgestelde vangstmogelijkheden en andere maatregelen.

Tevens van essentieel belang in het voorstel betreffende de instandhouding is de beperking van de teruggooi en de reductie van ongewenste vangsten. Het voorstel bevat een verplichting om alle vangsten van gespecificeerde bestanden aan te landen, en gaat in dit verband vergezeld van een specifiek tijdspad voor uitvoering en een aantal flankerende maatregelen.

In het voorstel wordt uiteengezet met welke hoofdbeginselen de voor de visserij geldende technische instandhoudingsmaatregelen in overeenstemming moeten zijn.

Wat de meerjarenplannen en de technische instandhoudingsmaatregelen betreft, wil de Commissie afstappen van het microbeheer door de cowetgevers. De EU‑wetgeving over deze plannen en maatregelen moet beperkt blijven tot de essentie: toepassingsgebied, streefdoelen, evaluatie‑indicatoren en termijnen. Dankzij de door de Commissie voorgestelde decentralisering zouden de lidstaten kunnen worden gemachtigd om aan de hand van een instrumentarium aan maatregelen in het kader van het instandhoudingsbeleid de instandhoudings‑ en technische maatregelen vast te stellen die nodig zijn om de doelstellingen en streefdoelen te halen. Dit zal zorgen voor regionale flexibiliteit en vereenvoudiging van het beleid. In het voorstel zijn voorts maatregelen opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de door de lidstaten vastgestelde maatregelen compatibel en doeltreffend zijn. Een terugvalmechanisme moet de Commissie in staat stellen op te treden wanneer de lidstaten geen overeenkomst kunnen bereiken of wanneer de streefdoelen niet worden gehaald.

De bepalingen om hetzij op verzoek van een lidstaat hetzij op initiatief van de Commissie noodmaatregelen te nemen wanneer de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen in gevaar komt, worden behouden. Er wordt bovendien een nieuwe bepaling ingevoerd voor visserijmaatregelen in het kader van verplichtingen die voortvloeien uit de milieuwetgeving van de EU. Ook behouden blijft de machtiging voor de lidstaten tot het nemen van instandhoudingsmaatregelen in de zone van 12 zeemijl en tot het vaststellen van maatregelen die uitsluitend van toepassing zijn op vissersvaartuigen die hun vlag voeren.

Toegang tot de hulpbronnen

Door een systeem van overdraagbare visserijconcessies in te voeren, zal een flinke impuls worden gegeven aan de inspanningen om de vlootcapaciteit aan te passen. Uit de effectbeoordeling is duidelijk gebleken dat een dergelijk systeem aanzienlijk kan bijdragen tot het elimineren van de overcapaciteit en het verbeteren van de economische prestatie van de visserijsector.

Voorgesteld wordt om met ingang van 2014 een verplicht systeem van overdraagbare visserijconcessies (die toegang verlenen tot een deel van de visserijinspanning voor gereguleerde bestanden) in te voeren voor alle vaartuigen behalve vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m die zijn uitgerust met passief vistuig. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken en de sociaaleconomische kwetsbaarheid van sommige kleinschalige vloten, zal de keuze om overdraagbare visserijconcessies voor de resterende vaartuigen in te voeren, aan de lidstaten worden overgelaten. De lidstaten mogen reglementering inzake de overdraagbare visserijconsessies vaststellen teneinde een nauw verband tussen deze concessies en de visserijgemeenschappen te garanderen (door bijvoorbeeld de overdraagbaarheid binnen vlootsegmenten te beperken) en speculatie te voorkomen. Omwille van de relatieve stabiliteit kan worden bepaald dat deze concessies slecht kunnen worden overgedragen tussen vaartuigen die dezelfde vlag voeren. De lidstaten mogen een reserve aanleggen en een vergoeding voor de concessies invoeren; de concessies mogen onder normale omstandigheden door de lidstaat worden ingetrokken, maar enkel wanneer de geldigheid ervan verstreken is of wanneer een vroege waarschuwing is uitgegaan.

Beheer van de vangstcapaciteit

De lidstaten worden er zoals voorheen toe verplicht hun vlootcapaciteit aan de vangstmogelijkheden aan te passen. Een basisbeleid voor vlootbeheer, in het kader waarvan de Commissie per lidstaat vangstcapaciteitsmaxima vaststelt, blijft noodzakelijk. Dankzij overdraagbare visserijconcessies zal de capaciteit van de vloot in een sneller tempo worden gereduceerd. Daarom is het gerechtvaardigd de lidstaten toestemming te geven om vaartuigen die over dergelijke concessies beschikken, buiten de capaciteitsmaxima te laten. Zolang het mogelijk is om in het kader van het GVB vaartuigen met overheidssteun buiten bedrijf te stellen, moeten de bepalingen inzake de reductie van de vlootcapaciteit van kracht blijven. De vlootregisters van de lidstaten en van de Commissie moeten borg staan voor een gedocumenteerd toezicht op en beheer van de vloten.

Wetenschappelijke basis voor het visserijbeheer

Degelijke en volledige gegevens, zowel met het oog op het verstrekken van wetenschappelijk advies als voor tenuitvoerleggings‑ en controledoeleinden, zijn essentieel voor een goed werkend visserijbeheer. Het voorstel omvat de voor de lidstaten geldende basisregels en -verplichtingen inzake de verzameling, het beheer en de beschikbaarheid van gegevens, alsmede voor de Commissie geldende bepalingen inzake toegang. Aangezien het in een gedecentraliseerde context absoluut noodzakelijk is dat de lidstaten de gegevensverzameling gecoördineerd aanpakken, heeft de Commissie een verplichting ingevoerd om de gegevensverzameling regionaal te coördineren.

Om de kwaliteit, de coherentie en de synergie van inspanningen op het gebied van beleidsgerichte wetenschap te verbeteren, worden bovendien bepalingen voorgesteld op basis waarvan de lidstaten nationale programma's voor gegevensverzameling, onderzoek en innovatie met betrekking tot de visserij kunnen vaststellen en onderling coördineren, met name met het oog op het onderzoeks‑ en innovatiekader van de EU.

Extern beleid

Het externe beleid wordt in het GVB geïntegreerd om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van dat externe beleid sporen met de algemene beginselen en doelstellingen van het GVB. De EU zal actief deelnemen aan de werkzaamheden van de regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) en van internationale multilaterale instanties, zoals de VN en de FAO, teneinde deze te versterken en hun prestaties op het gebied van beheer en instandhouding van internationale visbestanden naar een hoger niveau te tillen. De EU zal pleiten voor op het beste beschikbare wetenschappelijk advies gebaseerde standpunten, voor het verder ontwikkelen van de wetenschappelijke kennis en voor samenwerking met het oog op betere naleving op internationaal vlak.

Een ander instrument om de beginselen en doelstellingen van het GVB internationaal te bevorderen, zijn betrekkingen met derde landen in het kader van duurzamevisserijovereenkomsten. Deze overeenkomsten moeten bijdragen tot de verwezenlijking van een degelijk bestuurskader in de partnerlanden, moeten in overeenstemming zijn met de doelstellingen in het kader van het ontwikkelingsbeleid en moeten gericht zijn op een duurzaam en transparant beheer van de hulpbronnen, toezicht, bewaking en controle. De duurzamevisserijovereenkomsten moeten er borg voor staan dat de visbestanden op basis van degelijk wetenschappelijk advies worden geëxploiteerd en dat enkel gericht wordt gevist op resterende hulpbronnen die het partnerland zelf niet kan of wil bevissen. In het kader van de duurzamevisserijovereenkomsten zullen de partnerlanden worden vergoed voor het verlenen van toegang tot hun visbestanden en zullen zij financiële steun ontvangen voor de tenuitvoerlegging van hun eigen duurzaam visserijbeleid.

Aquacultuur

Het GVB moet de ecologisch, economisch en sociaal duurzame ontwikkeling van de aquacultuursector steunen. De aquacultuur draagt bij tot de voedselzekerheid en tot groei en werkgelegenheid in kust‑ en plattelandsgebieden. Forse vooruitgang is mogelijk wanneer de lidstaten op basis van de strategische richtsnoeren van de Unie nationale strategische plannen opstellen om via maatregelen op het gebied van zekerheid van het bedrijfsklimaat, toegang tot wateren en ruimte en administratieve vereenvoudiging van de vergunningsverlening de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur te bevorderen. Met de ontwikkeling van de aquacultuur zijn aspecten verbonden die de hele EU betreffen: strategische keuzes van de ene lidstaat kunnen gevolgen hebben voor de ontwikkeling van deze sector in een andere lidstaat. Het is dan ook van wezenlijk belang dat de lidstaten zich op de hoogte kunnen stellen van wat andere lidstaten op het gebied van aquacultuurontwikkeling van plan zijn.

Naar mening van de Commissie is de aquacultuur een dermate specifieke activiteit dat een gespecialiseerd raadplegingsorgaan moet worden opgericht, nl. een adviesraad voor aquacultuur.

Gemeenschappelijke marktordening

De gemeenschappelijk ordening van de markten moet de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB dichterbij brengen, de sector in staat stellen het GVB op het adequate niveau toe te passen en het concurrentievermogen, met name dat van de producenten, verstevigen.

Controle en handhaving

Overeenkomstig de nieuwe controleregeling die is vastgesteld bij de Verordeningen (EG) nr. 1005/2008 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad[13], zijn de basiselementen van de uniale controle‑ en handhavingsregeling die voor naleving van de GVB‑voorschriften moet zorgen, in het voorstel geïntegreerd. Omdat met het oog op de preventie van teruggooi een aanlandingsverplichting wordt ingevoerd in het gedeelte over instandhouding, stelt de Commissie toezichts‑ en controlevoorschriften voor, met name om tot een volledig gedocumenteerde visserij te komen, alsmede proefprojecten op het gebied van nieuwe visserijcontroletechnieken die bijdragen tot een duurzame visserij.

Financiële instrumenten

Om de naleving te bevorderen worden in het voorstel voorwaarden ingevoerd inzake de financiële steun die de Unie kan verlenen bij wijze van bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB. Voorwaarde voor de verlening van financiële steun is dat de voorschriften worden nageleefd. Dit beginsel geldt zowel voor de lidstaten als voor de marktdeelnemers. De financiële uniale steun aan lidstaten die de voorschriften niet in acht nemen, kan worden onderbroken, geschorst of gecorrigeerd. Marktdeelnemers die ernstige inbreuken hebben gepleegd, kunnen worden uitgesloten van de verlening van financiële steun of kunnen hun financiële steun verlaagd zien. Voorts wordt voorgesteld de lidstaten ertoe te verplichten om bij de verlening van financiële steun rekening te houden met de manier waarop de marktdeelnemers zich in het recente verleden hebben gedragen (met name het feit dat zij geen ernstige inbreuken hebben gepleegd).

Adviesraden

De Commissie stelt voor om de ervaring met de regionale adviesraden in het kader van het GVB te consolideren en, waar mogelijk, uit te breiden. Aangezien een aantal van deze raden niet aan een regio gekoppeld of tot een regio beperkt zijn, moeten de zeven bestaande raden omgedoopt worden tot 'adviesraden'. Daarnaast moet een adviesraad voor aquacultuur worden opgericht. Gezien de specifieke kenmerken van de Zwarte Zee (een ingesloten zeegebied dat wordt gedeeld met vier landen die niet als lid bij de EU zijn aangesloten) is de Commissie voornemens om, met inachtneming van de discussies die momenteel met alle aan de Zwarte Zee gelegen niet‑EU‑lidstaten worden gevoerd, tegen 2015 een adviesraad voor de Zwarte Zee op te richten die advies over het instandhoudingsbeleid moet verstrekken en de samenwerking tussen Roemenië, Bulgarije en hun in hetzelfde zeegebied gelegen buurlanden een forse impuls moet geven.

Slotbepalingen

Het slotgedeelte heeft betrekking op de delegatie van bevoegdheden aan de Commissie (wijze van uitoefening, intrekking, aantekenen van bezwaren) en op de oprichting van een comité voor visserij en aquacultuur, alsmede op de betrokken uitvoeringsbesluiten. Bovendien wordt voorgesteld bepaalde bestaande wetgevingshandelingen in te trekken en/of te wijzigen