Toelichting bij COM(2011)609 - Programma van de EU voor sociale verandering en innovatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

·

Algemene context



De Europese samenleving wordt geconfronteerd met verschillende uitdagingen als gevolg van de toegenomen wereldwijde concurrentie, snelle technologische ontwikkelingen, demografische trends en klimaatverandering. De recente economische en financiële crisis, die alle landen en regio's van de EU heeft getroffen, heeft de situatie nog verergerd. Op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid heeft de Unie nog steeds te maken met complexe problemen, zoals:

– hoge werkloosheid, met name onder laagopgeleiden, jongeren, oudere werknemers, migranten en mensen met een handicap;

– toenemende versnippering op de arbeidsmarkt, waarin meer flexibele werkpatronen en andere uitdagingen in opkomst zijn die een impact hebben op de arbeidszekerheid en de arbeidsvoorwaarden;

– een krimpende beroepsbevolking en toenemende druk op de socialezekerheidsstelsels als gevolg van demografische veranderingen;

– problemen met het combineren van werk en zorg en met het vinden van een goede balans tussen werk en privéleven, die de persoonlijke ontwikkeling en het gezinsleven in de weg staan;

– een onaanvaardbaar groot aantal mensen die onder de armoedegrens en in sociale uitsluiting leven.

De crisis heeft ook aan het licht gebracht dat de economieën van de EU-27 nauw met elkaar verbonden zijn en dat er spill-overeffecten tussen de landen zijn, waarbij hervormingen, of het ontbreken daarvan, in het ene land gevolgen hebben voor de prestaties van de andere. Dit betekent dat gecoördineerde actie op het niveau van de Unie doeltreffender is om deze uitdagingen het hoofd te bieden dan afzonderlijke acties van de lidstaten. Om kosteneffectief te zijn, moeten de hervormingen zo veel mogelijk op bewijsmateriaal gebaseerd zijn. De betrokkenheid van beleidsmakers en andere belanghebbenden bij een collectief leerproces en bij de ontwikkeling en het uitproberen van nieuwe benaderingen zal waarschijnlijk leiden tot een grotere acceptatie van, betrokkenheid bij en inzet voor de Europa 2020-strategie. In dit verband kunnen sociale innovatie, en met name sociale experimenten, een krachtig hulpmiddel zijn om de hervormingen en beleidsaanpassingen die nodig zijn om Europa 2020 vorm te geven, in goede banen te leiden.

De ontwikkeling en de verspreiding van een bredere benadering van sociale innovatie in de Unie worden belemmerd door een aantal factoren, zoals:

– gebrek aan kennis over de behoeften en capaciteiten van maatschappelijke organisaties, sociale ondernemingen en sociale ondernemers en overheidsorganisaties;

– versnippering van de maatregelen en middelen, gebrek aan transparantie en zichtbaarheid, beperkte financiële steun en onvoldoende technische vaardigheden die organisaties kunnen helpen sociale innovaties te ontwikkelen en te implementeren;

– geringe betrokkenheid van burgers en bedrijven;

– geringe verspreiding, weinig schaalvergroting van goede praktijken;

– ontoereikende methoden voor de effectbeoordeling van acties en beleid.

Hoewel het aanpakken van sociaaleconomische problemen hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van de lidstaten en regio's is en besluiten zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden genomen, is ook een rol voor de Unie weggelegd. Zij kan de behoefte aan specifieke hervormingen op de agenda zetten, aangeven welke belemmeringen verandering in de weg staan en hoe deze kunnen worden weggenomen, erop toezien dat de bestaande wetgeving op het niveau van de Unie wordt nageleefd, stimuleren dat goede werkwijzen en wederzijdse leerprocessen worden gedeeld, en sociale innovatie en Europese benaderingen ondersteunen.

·

Motivering van het voorstel



Het programma voor sociale verandering en innovatie van de Europese Unie is gebaseerd op drie bestaande instrumenten:

– het Progress-programma, vastgesteld bij Besluit nr. 1672/2006/EG;

– Eures;

– de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting, vastgesteld bij Besluit nr. 283/2010/EU.

Het Progress-programma

Binnen de grenzen van haar bevoegdheden heeft de Unie op het gebied van werkgelegenheids- en sociaal beleid vooral als taak te zorgen voor collectieve actie en een doeltreffende coördinatie van het beleid tussen de lidstaten. Het kader is vastgelegd in het Verdrag (VEU), waarin de twee belangrijkste soorten maatregelen worden bepaald, namelijk coördinatie (goedkeuring van maatregelen gericht op de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten) en wetgeving (vaststelling van minimumeisen middels richtlijnen)

Uit eerdere ervaring met het stimuleren van samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken is gebleken dat een aantal factoren het succes van gecoördineerde beleidsmaatregelen beïnvloedt, waaronder een consistente conceptualisering van de belangrijkste factoren en hun onderlinge afhankelijkheid (bv. hoe armoede onder werkenden kan worden verklaard, hoe ongelijkheden op gezondheidsvlak kunnen worden aangepakt), gemeenschappelijke terminologie en meetmethoden met het oog op monitoring en benchmarking), vergelijkbare gegevens, en convergentie of synergieën tussen doelstellingen, waarden en belangen van verschillende belanghebbenden.

Het Progress-programma heeft vanaf het begin bijgedragen tot doeltreffende beleidsmaatregelen. Het versterkte beleidskader van de nieuwe Europa 2020-strategie betekent dat er een nog grotere behoefte is aan wetenschappelijk gefundeerde beleidsvorming, zodat het beleid en de wetgeving van de Unie de sociaaleconomische uitdagingen het hoofd kunnen bieden. De opvolger van het Progress-programma zal de Commissie bijstaan in de uitvoering van haar taken:

– het verzamelen van gegevens en bewijzen over relevante beleidsontwikkelingen;

– de monitoring van en de rapportage over de voortgang die de lidstaten boeken ten aanzien van de gemeenschappelijke prioriteiten en doelstellingen van de Unie;

– het waarborgen van een doeltreffende en uniforme toepassing van de wetgeving van de Unie;

– de modernisering van de wetgeving van de Unie inzake arbeidsvoorwaarden volgens de beginselen van slimme regelgeving.

Eures

Het vrije verkeer van werknemers, een van de vier vrijheden die in het Verdrag zijn verankerd, draagt bij tot de economische ontwikkeling en sociale samenhang in de Unie. De geografische mobiliteit in de Unie wordt echter beperkt door een aantal obstakels, variërend van juridische en administratieve belemmeringen, huisvestingskosten, overdraagbaarheid van pensioenen en taalbarrières tot onduidelijkheid in vacatures en ondersteuning bij het koppelen van werkzoekenden aan vacatures. Eures heeft als doel de transparantie op de arbeidsmarkt te verbeteren door vacatures te publiceren op het Eures-portaal voor beroepsmobiliteit en ondersteuning te bieden voor diensten voor informatievoorziening, advisering en begeleiding op nationaal en grensoverschrijdend niveau.

Tegelijkertijd is de rol van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's) veranderd als gevolg van de recente economische crisis en de noodzaak van meer op de behoeften toegesneden dienstverlening. De ODA's moeten mogelijkheden voor een leven lang leren bieden door een breed dienstenaanbod te leveren (zoals beoordeling van vaardigheden, opleiding, loopbaanbegeleiding, koppeling van banen aan profielen, advisering van cliënten), en in te spelen op de behoeften van degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. Daarnaast is het de taak van Eures nieuwe werkmethoden bij particuliere diensten voor arbeidsvoorziening te bevorderen.

Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit

Een van de mogelijkheden voor werklozen om aan werk te komen, is zelfstandige te worden. Het creëren van werkgelegenheid door de oprichting en consolidatie van nieuwe bedrijven speelt een centrale rol in de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020: een aanzienlijk aantal nieuwe banen in de Unie wordt bij startende ondernemingen gecreëerd en bijna 85% van deze banen in micro-ondernemingen. De Unie heeft haar volledige potentieel in dit opzicht echter nog lang niet verwezenlijkt. Een van de belangrijkste obstakels voor het starten van een onderneming is de toegang tot financiering, en met name microkredieten, en dit probleem is door de recente economische crisis nog verergerd. De Europese microfinancieringssector is nog niet volwassen. Om te kunnen groeien, moeten de microfinancieringsinstellingen in de Unie passende financieringsmodellen uitwerken en handhaven. Daarom is er een sterke behoefte aan versterking van de institutionele capaciteitsopbouw (met name van niet-bancaire microfinancieringsinstellingen) om de aanloopkosten en de financiering van leningen aan risicogroepen te dekken.

Het programma van de Europese Unie voor sociale verandering en innovatie streeft naar meer samenhang in het EU-optreden op werkgelegenheids- en sociaal gebied door de ervaringen met het Progress-programma, Eures en de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit te bundelen en daarop voort te bouwen. Daarnaast maakt het programma het mogelijk de uitvoering te vereenvoudigen door middel van gemeenschappelijke bepalingen met betrekking tot onder meer gemeenschappelijke algemene doelstellingen, een gemeenschappelijke typologie van maatregelen en rationalisering van de verslaglegging en evaluatie. Tegelijkertijd voorziet het programma in een beperkt aantal specifieke bepalingen die van toepassing zijn op de drie pijlers (Progress, Eures en Microfinanciering en sociaal ondernemerschap) om rekening te houden met de wettelijke vereisten (waaronder de voorschriften inzake comitéprocedures die alleen gelden voor de Progress-pijler, geografisch bereik en specifieke verslagleggings- en evaluatievereisten in het geval van de pijler Microfinanciering en sociaal ondernemerschap).

·

Doel van het voorstel



Het programma heeft de volgende algemene doelstellingen:       

a) stimuleren dat de belangrijkste Europese en nationale beleidsmakers en andere belanghebbende partijen zich nauwer betrokken voelen bij de doelstellingen van de Unie op het gebied van werkgelegenheid, sociaal beleid en arbeidsvoorwaarden, om concrete en gecoördineerde acties op zowel het niveau van de Unie als op nationaal niveau te bewerkstelligen

b) de ontwikkeling van passende, toegankelijke en doelmatige socialezekerheidsstelsels en arbeidsmarkten ondersteunen en beleidshervormingen aanmoedigen door goed bestuur, wederzijdse leerprocessen en sociale innovatie te stimuleren;

c) de wetgeving van de Unie moderniseren volgens de beginselen voor slimme regelgeving en ervoor zorgen dat de wetgeving van de Unie ten aanzien van arbeidsvoorwaarden doeltreffend wordt toegepast;

d) de geografische mobiliteit van werknemers verbeteren en de arbeidskansen vergroten door open en voor iedereen toegankelijke arbeidsmarkten in de Unie te creëren;

e) de werkgelegenheid en sociale inclusie stimuleren door de beschikbaarheid en toegankelijkheid van microfinanciering voor kwetsbare groepen en micro-ondernemingen te verbeteren en de toegang tot financiering voor sociale ondernemingen te vergroten.

De onderdelen gendergelijkheid en non-discriminatie van het Progress-programma zullen worden opgenomen in nieuwe instrumenten op het gebied van justitie. De mainstreaming van gendergelijkheid en non-discriminatie blijft echter in de doelstellingen van het Programma van de Europese Unie voor sociale verandering en innovatie opgenomen.

1.

Resultaten van de raadplegingen van de belanghebbende partijen en effectbeoordeling



· Overleg met de belanghebbende partijen

Als onderdeel van de herziening van het huidige Progress-programma heeft de Commissie een raadpleging in twee fasen georganiseerd:

1. er is een werkgroep opgezet bestaande uit vertegenwoordigers van de belangrijkste belanghebbenden van het programma om de Commissie een aantal aanbevelingen te geven over de nieuwe opzet, doelstellingen, uitvoering en financiering van het instrument;

2. tussen 4 april en 27 mei 2011 vond een openbare onlineraadpleging plaats over een opvolger van het Progress-programma.

In 2011 hebben de Eures-werkgroep en de hoofden van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's) specifieke discussies over de toekomst van Eures gevoerd.

Met betrekking tot microfinanciering heeft de Commissie de standpunten geïnventariseerd van het Europees Microfinancieringsnetwerk (EMN), dat de microfinancieringssector van de Unie, de beheersautoriteiten van het Europees Sociaal Fonds en het Europees Investeringsfonds (dat de Progress-microfinancieringsfaciliteit namens de Commissie uitvoert) en de Europese Investeringsbank vertegenwoordigt. Daarnaast is rekening gehouden met de uitkomsten van twee door de diensten van de Commissie georganiseerde workshops, waarin zowel microfinanciering als ondersteuning van sociale ondernemingen aan bod kwamen.

·

Effectbeoordeling



Er is een gezamenlijke effectbeoordeling uitgevoerd van de financiële instrumenten die onder de verantwoordelijkheid van het directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie vallen, te weten het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Progress-programma, Eures en de Progress-microfinancieringsfaciliteit[1]. Voor de effectbeoordeling werden drie opties overwogen:

– optie 1: geen beleidswijziging: bij deze optie zouden het Progress-programma, Eures en de Progress-microfinancieringsfaciliteit als afzonderlijke instrumenten naast het Europees Sociaal Fonds blijven voortbestaan.

– optie 2: een nieuw geïntegreerd programma voor sociale verandering en innovatie: het nieuwe programma bestaat uit drie afzonderlijke, maar complementaire pijlers: Progress, Eures en Microfinanciering en sociaal ondernemerschap.

– optie 3: één instrument voor werkgelegenheid en sociale zaken: een dergelijk instrument zou een gedeeld beheersonderdeel (het Europees Sociaal Fonds) en een direct beheersonderdeel omvatten.

Uit de effectbeoordeling is naar voren gekomen dat optie 2 de voorkeur heeft, omdat deze de meeste voordelen zou hebben met betrekking tot doelmatigheid, kritische massa, coherentie en doeltreffendheid, maar geen politieke en institutionele risico's met zich meebrengt.

2.

Juridische elementen van het voorstel



·

Rechtsgrondslag



Het voorstel is gebaseerd op artikel 46, onder d), artikel 149, artikel 153, lid 2, onder a), en artikel 175, derde alinea, van het Verdrag.

·

Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen



Aangezien de doelstellingen van het voorgestelde programma voor sociale verandering en innovatie onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

3.

Gevolgen voor de begroting



De financiële middelen voor de uitvoering van het programma in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedragen 958,19 miljoen euro (in huidige prijzen).