Toelichting bij COM(2011)635 - Gemeenschappelijk Europees kooprecht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2011)635 - Gemeenschappelijk Europees kooprecht.
bron COM(2011)635 NLEN
datum 11-10-2011
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

·

Motivering en doel van het voorstel



Verschillen in overeenkomstenrecht tussen de lidstaten vormen een belemmering voor handelaren en consumenten die binnen de interne markt grensoverschrijdende handelstransacties willen verrichten. De hindernissen die het gevolg van deze verschillen zijn, ontmoedigen handelaren, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), om grensoverschrijdend handel te gaan drijven of uit te breiden naar de markten van nieuwe lidstaten. De toegang van consumenten tot door handelaren in andere lidstaten aangeboden producten, wordt belemmerd.

Op dit moment voert slechts een op de tien handelaren in de Unie die goederen verkopen, uit binnen de Unie en de meerderheid van degenen die uitvoeren, doet dat slechts naar een klein aantal lidstaten. Belemmeringen in verband met het overeenkomstenrecht vormen een van de voornaamste factoren die tot deze situatie bijdragen. Uit enquêtes[1] blijkt dat handelaren, van het hele scala aan belemmeringen voor grensoverschrijdende handel, waaronder belastingregelingen, administratieve voorschriften, en problemen met betrekking tot levering, taal en cultuur, belemmeringen in verband met het overeenkomstenrecht als een van de voornaamste hindernissen voor grensoverschrijdende handel rangschikten.

De noodzaak voor handelaren om zich aan te passen aan de verschillende nationale wetgevingen op het gebied van overeenkomstenrecht die bij grensoverschrijdende transacties van toepassing kunnen zijn, maakt deze handel, zowel met betrekking tot transacties tussen ondernemingen en consumenten als transacties tussen ondernemingen onderling, ingewikkelder en duurder dan binnenlandse handel.

Voor handelaren is in grensoverschrijdende situaties gewoonlijk sprake van extra transactiekosten ten opzichte van binnenlandse handel. Daarbij gaat het om de moeilijkheden om duidelijkheid te verkrijgen over de bepalingen van toepasselijk buitenlands overeenkomstenrecht, het verkrijgen van juridisch advies, het onderhandelen over het toepasselijke recht bij transacties tussen ondernemingen en het aanpassen van overeenkomsten aan de voorschriften op het gebied van consumentenrecht bij transacties tussen ondernemingen en consumenten.

In geval van grensoverschrijdende transacties tussen een onderneming en een consument hebben transactiekosten in verband met overeenkomstenrecht en juridische belemmeringen die voortvloeien uit verschillen tussen uiteenlopende nationale dwingende regels inzake consumentenbescherming, aanzienlijke gevolgen. Ingevolge artikel 6 van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)[2], moet een onderneming die haar activiteiten richt op consumenten in een andere lidstaat, steeds het overeenkomstenrecht van die lidstaat in acht nemen. In die gevallen waarin door partijen een ander toepasselijk recht is gekozen en waarin de dwingende bepalingen inzake consumentenbescherming van de lidstaat van de consument een hoger beschermingsniveau bieden, moeten deze dwingende regels van de lidstaat van de consument in acht worden genomen. Handelaren moeten daarom van tevoren nagaan of het recht van de lidstaat waar zich de gewone verblijfplaats van de consument bevindt, een hoger beschermingsniveau biedt en ervoor zorgen dat hun overeenkomst aan de vereisten van dat recht voldoet. De bestaande harmonisatie van consumentenrecht op het niveau van de Unie heeft op bepaalde gebieden tot een zekere onderlinge aanpassing geleid, maar de verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten blijven toch substantieel. In geval van e-handelstransacties hebben handelaren met nog meer kosten in verband met overeenkomstenrecht te maken die het gevolg zijn van de noodzaak de website van de onderneming aan te passen aan de wettelijke voorschriften van iedere lidstaat waarop zij hun activiteiten richten.

Bij grensoverschrijdende transacties tussen handelaren gelden voor partijen niet dezelfde beperkingen inzake het toepasselijke recht. Het economisch effect van het onderhandelen over en toepassen van buitenlands recht is echter ook hoog. De kosten als gevolg van het omgaan met verschillende nationale rechtsstelsels wegen zwaar, met name voor kmo's. In hun betrekkingen met grotere ondernemingen moeten kmo's in het algemeen instemmen met de toepassing van het recht van hun zakenpartner en de kosten dragen in verband met het verkrijgen van duidelijkheid over de inhoud van het op de overeenkomst toepasselijke buitenlandse recht en het in acht nemen daarvan. In overeenkomsten tussen kmo's vormt de noodzaak om over het toepasselijke recht te onderhandelen, een aanzienlijke hindernis voor grensoverschrijdende handel. Met betrekking tot beide soorten overeenkomsten (tussen ondernemingen onderling en tussen ondernemingen en consumenten) kunnen voor kmo's deze aanvullende kosten zelfs onevenredig zijn ten opzichte van de waarde van de transactie.

Deze aanvullende transactiekosten stijgen naar rato van het aantal lidstaten waarnaar een handelaar uitvoert. Naarmate handelaren naar meer landen uitvoeren, kennen zij immers ook groter gewicht toe aan de verschillen in overeenkomstenrecht als handelsbelemmering. Kmo's zijn met name in het nadeel: hoe kleiner de omzet van een onderneming, des te groter is het aandeel van transactiekosten.

Handelaren zien zich bij grensoverschrijdende handel in vergelijking met binnenlandse handel ook tegenover een grotere juridische complexiteit gesteld, aangezien zij vaak te maken hebben met verschillende nationale stelsels van overeenkomstenrecht met uiteenlopende kenmerken.

Het omgaan met buitenlandse rechtsstelsels maakt grensoverschrijdende transacties complexer. Handelaren wezen de moeilijkheden om duidelijkheid te verkrijgen over de bepalingen van buitenlands overeenkomstenrecht aan als voornaamste belemmering voor transacties tussen ondernemingen en consumenten; bij transacties tussen ondernemingen onderling kregen deze belemmeringen de derde plaats[3]. Handel met een land waarvan het rechtsstelsel fundamenteel verschillend is, is juridisch complexer terwijl empirisch is aangetoond dat er veel meer bilaterale handel is tussen landen met rechtsstelsels die een gemeenschappelijke oorsprong hebben dan tussen twee landen waarbij dat niet het geval is[4].

Verschillen in overeenkomstenrecht en de aanvullende transactiekosten alsook de ingewikkeldheid die deze bij grensoverschrijdende transacties met zich brengen, weerhouden dus een aanzienlijk aantal handelaren, met name kmo's, ervan om uit te breiden naar de markten van andere lidstaten. Deze verschillen hebben ook een beperking van de mededinging op de interne markt tot gevolg. De waarde van de handel die tussen lidstaten ieder jaar wordt misgelopen alleen als gevolg van de verschillen in overeenkomstenrecht loopt in de tientallen miljarden euro.

De gemiste kansen voor grensoverschrijdende handel zijn ook nadelig voor de Europese consumenten. Minder grensoverschrijdende handel heeft minder invoer en minder concurrentie tussen handelaren tot gevolg. Dit kan leiden tot een beperktere keuze tussen producten tegen een hogere prijs op de consumentenmarkt.

Hoewel grensoverschrijdend winkelen aanzienlijke economische voordelen met zich zou brengen in de zin van een groter en beter aanbod, winkelt het merendeel van de Europese consumenten slechts in eigen land. Een belangrijke verklaring voor deze situatie is dat consumenten vanwege de verschillen in nationale rechtsstelsels vaak onzeker zijn over hun rechten in grensoverschrijdende situaties. Een van hun voornaamste zorgen betreft bijvoorbeeld de vraag welke rechtsmiddelen zij hebben wanneer een in een andere lidstaat gekocht product niet aan de overeenkomst beantwoordt. Veel consumenten worden er daarom van weerhouden om buiten hun thuismarkt tot aankopen over te gaan. Zij lopen de door de interne markt geboden kansen mis, aangezien in een andere lidstaat vaak betere aanbiedingen kunnen worden gevonden qua kwaliteit en prijs.

E-handel maakt het gemakkelijker om ongeacht de plaats van vestiging van de handelaar te zoeken naar aanbod en prijzen en andere voorwaarden met elkaar te vergelijken. Wanneer consumenten bij een onderneming in een andere lidstaat een bestelling proberen te plaatsen, krijgen zij echter vaak te maken met ondernemingen die als regel weigeren te verkopen en dat vaak vanwege verschillen in overeenkomstenrecht.

De algemene doelstelling van het voorstel bestaat erin de totstandbrenging en de werking van de interne markt te verbeteren door de uitbreiding van grensoverschrijdende handel voor ondernemingen en grensoverschrijdende aankopen voor consumenten te bevorderen. Deze doelstelling kan worden bereikt door een zelfstandig, uniform geheel van bepalingen inzake overeenkomstenrecht aan te bieden, waaronder bepalingen inzake consumentenbescherming: het gemeenschappelijk Europees kooprecht, dat als een secundaire regeling inzake overeenkomstenrecht in het nationale recht van elke lidstaat moet worden beschouwd.

Handelaren moeten het gemeenschappelijk Europees kooprecht op al hun grensoverschrijdende zaken in de Europese Unie kunnen toepassen in plaats van zich te moeten aanpassen aan verschillende nationale regelingen inzake overeenkomstenrecht, op voorwaarde dat de andere partij bij de overeenkomst daarmee instemt. Het moet op de gehele levenscyclus van een overeenkomst van toepassing zijn en derhalve de meeste gebieden omvatten die relevant zijn bij het sluiten van grensoverschrijdende overeenkomsten. Als gevolg daarvan zou de informatie die handelaren moeten verzamelen over de nationale rechtsstelsels van andere lidstaten, beperkt worden tot sommige, veel minder belangrijke aangelegenheden die niet onder het gemeenschappelijk Europees kooprecht vallen. In transacties tussen ondernemingen en consumenten zou het niet langer nodig zijn om uit te zoeken welke bepalingen van het consumentenrecht inzake consumentenbescherming dwingend zijn, aangezien het gemeenschappelijk Europees kooprecht volledig geharmoniseerde bepalingen inzake consumentenbescherming zou bevatten die in de hele Europese Unie een hoog niveau van bescherming bieden. Bij grensoverschrijdende transacties tussen handelaren zouden onderhandelingen over het toepasselijke recht vlotter kunnen verlopen, aangezien de overeenkomstsluitende partijen de mogelijkheid zouden hebben om in te stemmen met de toepassing van het gemeenschappelijk Europees kooprecht – dat voor hen beiden even toegankelijk is – op hun contractuele verhouding.

Als een direct gevolg daarvan zouden handelaren kunnen besparen op de extra transactiekosten in verband met overeenkomstenrecht en kunnen functioneren in een voor grensoverschrijdende handel minder complexe juridische omgeving op basis van een enkel geheel van bepalingen in de hele Europese Unie. Handelaren zouden zo in staat zijn om beter van de interne markt te profiteren door hun handel over de grenzen heen uit te breiden en bijgevolg zou de mededinging binnen de interne markt toenemen. Consumenten zouden profiteren van een betere toegang tot aanbod uit de hele Europese Unie tegen lagere prijzen en minder vaak als klant worden geweigerd. Op grond van een enkel geheel van bindende bepalingen die een hoog niveau van consumentenbescherming bieden, zouden zij ook meer zekerheid genieten over hun rechten wanneer zij grensoverschrijdend winkelen.

Algemene context



Met haar mededeling van 2001[5] heeft de Commissie een proces van uitgebreide openbare raadpleging in gang gezet over het gefragmenteerde rechtskader op het gebied van overeenkomstenrecht en de belemmeringen voor grensoverschrijdende handel die daar het gevolg van zijn. In juli 2010 entameerde de Commissie een openbare raadpleging door de publicatie van een 'Groenboek over beleidsopties voor de ontwikkeling van een Europees contractenrecht voor consumenten en ondernemingen'[6] (hierna 'groenboek' genoemd), waarin de verschillende beleidsopties uiteen werden gezet voor het versterken van de interne markt door het boeken van vooruitgang op het gebied van Europees overeenkomstenrecht.

Als reactie op het groenboek nam het Europees Parlement op 8 juni 2011 een resolutie aan waarin het zijn krachtige steun uitsprak voor een instrument dat de totstandkoming en de goede werking van de interne markt verbetert en dat voordelen biedt voor handelaren, consumenten en de justitiële stelsels van de lidstaten.

In de mededeling 'Europa 2020'[7] van de Commissie wordt de noodzaak erkend om het voor handelaren en consumenten eenvoudiger en goedkoper te maken om overeenkomsten te sluiten met partners in andere lidstaten, met name door verder te werken aan een facultatief Europees overeenkomstenrecht. Met de mededeling 'Een digitale agenda voor Europa'[8] wordt een facultatief instrument op het gebied van Europees overeenkomstenrecht beoogd dat de versnippering van het overeenkomstenrecht moet tegengaan en het vertrouwen van consumenten in e-handel moet vergroten.

·

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Tussen de regelingen inzake overeenkomstenrecht van de lidstaten bestaan aanzienlijke verschillen. De Unie begon aanvankelijk met regulering op het gebied van overeenkomstenrecht door het vaststellen van richtlijnen voor minimale harmonisatie op het gebied van consumentenrecht. De benadering waarbij minimale harmonisatie werd beoogd, hield in dat de lidstaten de mogelijkheid hadden om strengere bindende voorschriften te handhaven of in te voeren dan die waarin het acquis voorzag. In de praktijk heeft deze benadering zelfs op terreinen die op het niveau van de Unie waren geharmoniseerd, geleid tot uiteenlopende oplossingen in de lidstaten. Daarentegen houdt de onlangs vastgestelde richtlijn 'consumentenrechten' een volledige harmonisatie in op het gebied van precontractuele informatie die aan consumenten moet worden gegeven, het herroepingsrecht van consumenten in geval van op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, alsook bepaalde aspecten inzake de levering van goederen en de overgang van risico's.

Ten aanzien van de betrekkingen tussen handelaren heeft de Unie het punt van het tegengaan van betalingsachterstand gereguleerd door het invoeren van regels inzake minimumrentetarieven. Op internationaal niveau is het Verdrag van Wenen inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna 'het verdrag van Wenen' genoemd) automatisch van toepassing wanneer partijen niet voor de toepassing van andere wetgeving hebben gekozen. Het Verdrag van Wenen regelt bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, maar is niet van toepassing op belangrijke zaken als het ontbreken van overeenstemming, oneerlijke voorwaarden in overeenkomsten en verjaring. Omdat niet alle lidstaten het verdrag van Wenen hebben ondertekend[9] is de toepassing van het verdrag nog verder beperkt en er is geen mechanisme dat de uniforme uitlegging van het verdrag zou kunnen waarborgen.

Bepaalde wetgeving van de Unie is relevant voor zowel de betrekkingen tussen ondernemingen en consumenten als die tussen ondernemingen onderling. De richtlijn inzake elektronische handel[10] bevat bepalingen inzake de geldigheid van elektronisch gesloten overeenkomsten en inzake bepaalde precontractuele vereisten.

Op het gebied van het internationaal privaatrecht heeft de Unie instrumenten aangenomen over rechtskeuze, met name Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)[11], en, met betrekking tot precontractuele informatieverplichtingen, Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II)[12]. Het eerstgenoemde instrument bevat regels om te bepalen welk recht van toepassing is op het gebied van verbintenissen uit overeenkomst en het laatstgenoemde op het gebied van niet-contractuele verbintenissen, met inbegrip van die welke voortvloeien uit vóór het sluiten van een overeenkomst afgelegde verklaringen.

De verordeningen Rome I en Rome II blijven van toepassing en het onderhavige voorstel doet daaraan geen afbreuk. Het zal nog steeds noodzakelijk zijn om te bepalen welk recht van toepassing is op grensoverschrijdende overeenkomsten. Dit zal gebeuren door de normale toepassing van de verordening Rome I. Het kan door de partijen zelf worden vastgesteld (artikel 3 van de verordening Rome I) en, wanneer zij dat niet doen, gebeurt het op grond van de standaardregels van artikel 4 van de verordening Rome I. Wat consumentenovereenkomsten betreft is, wanneer de partijen niet hebben gekozen welk recht toepasselijk is, onder de voorwaarden van artikel 6, lid 1, van de verordening Rome I, het recht van de gewone verblijfplaats van de consument van toepassing.

Het gemeenschappelijk Europees kooprecht zal een secundaire regeling voor overeenkomstenrecht zijn in het nationale recht van elke lidstaat. Wanneer partijen zijn overeengekomen het gemeenschappelijk Europees kooprecht toe te passen, zullen de bepalingen ervan als enige nationale bepalingen van toepassing zijn op aangelegenheden die binnen de werkingssfeer ervan vallen. Wanneer een aangelegenheid binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijk Europees kooprecht valt, is er derhalve geen ruimte meer voor de toepassing van andere nationale bepalingen. Deze overeenstemming om het gemeenschappelijk Europees kooprecht toe te passen, is een keuze tussen twee verschillende regelingen inzake kooprecht in hetzelfde nationale recht en is derhalve niet hetzelfde als en mag niet worden verward met de voorafgaande keuze inzake het toepasselijke recht in de zin van het internationaal privaatrecht.

Aangezien het gemeenschappelijk Europees kooprecht niet elk aspect van een overeenkomst zal beslaan (bv. onwettigheid van overeenkomsten, vertegenwoordiging), zullen de bestaande burgerrechtelijke bepalingen van de lidstaat die op de overeenkomst van toepassing zijn, dergelijke overblijvende kwesties blijven beheersen.

In het kader van de normale toepassing van de verordening Rome I zijn er echter beperkingen aan de rechtskeuze voor transacties tussen ondernemingen en consumenten. Wanneer partijen bij transacties tussen ondernemingen en consumenten het recht van een andere lidstaat dan die van de consument kiezen, kan een dergelijke keuze onder de in artikel 6, lid 1, van de verordening Rome I vermelde voorwaarden, de consument de bescherming van de dwingende bepalingen van het recht van zijn gewone verblijfplaats niet ontnemen (artikel 6, lid 2, van de verordening Rome I). De laatstgenoemde bepaling kan echter geen praktisch belang hebben wanneer de partijen binnen het toepasselijke nationale recht het gemeenschappelijk Europees kooprecht hebben gekozen. De reden is dat de bepalingen van het gemeenschappelijk Europees kooprecht van het land waarvan het recht werd gekozen, identiek zijn aan de bepalingen van het gemeenschappelijk Europees kooprecht van het land van de consument. Derhalve is het niveau van de dwingende bepalingen inzake consumentenbescherming in het land van de consument niet hoger en is de consument niet verstoken van de bescherming van het recht van zijn gewone verblijfplaats.

·

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



Dit voorstel strookt met de doelstelling een hoog niveau van consumentenbescherming te bereiken omdat het bindende voorschriften inzake consumentenbescherming bevat waarvan partijen niet ten nadele van de consument kunnen afwijken. Voorts is het beschermingsniveau van deze bindende bepalingen gelijk aan of hoger dan het huidige acquis.

Het voorstel strookt eveneens met het beleid van de Unie om kmo's te helpen de kansen die de interne markt biedt, beter te benutten. Het gemeenschappelijk Europees kooprecht kan worden gekozen in overeenkomsten tussen handelaren wanneer ten minste een van hen een kmo is op grond van Aanbeveling 2003/361/EG[13] van de Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, en rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen.

Tot slot strookt het voorstel met het internationale-handelsbeleid van de Unie, omdat het partijen uit derde landen niet discrimineert; deze kunnen ook voor de toepassing van het gemeenschappelijk Europees kooprecht kiezen zolang als in ieder geval een van de contractspartijen in een lidstaat is gevestigd.

Dit voorstel doet geen afbreuk aan toekomstige initiatieven van de Commissie betreffende de aansprakelijkheid voor inbreuken op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijvoorbeeld wat de mededingingsregels betreft.

2. RESULTATEN VAN HET OVERLEG MET DE BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN DE EFFECTBEOORDELINGEN

·

Raadpleging van belanghebbende partijen



Met de publicatie van het groenboek is de Commissie een uitgebreide openbare raadpleging gestart die op 31 januari 2011 werd beëindigd. In reactie op de raadpleging over het groenboek ontving de Commissie 320 antwoorden van alle categorieën belanghebbenden uit de hele Unie. Veel respondenten zagen het voordeel in van optie 1 (publicatie van de resultaten van de deskundigengroep) en optie 2 (een instrumentarium voor de Uniewetgever). Voor optie 4 (een facultatief instrument voor Europees contractenrecht) afzonderlijk dan wel in samenhang met een instrumentarium kwam steun van de kant van verschillende lidstaten alsook andere belanghebbenden mits de optie aan bepaalde voorwaarden voldeed, zoals een hoog niveau van consumentenbescherming en duidelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van de bepalingen. Een van de voornaamste zorgen die uit de antwoorden van de belanghebbenden op het groenboek naar voren kwamen, betrof het gebrek aan duidelijkheid over de materiële inhoud van een mogelijk instrument inzake Europees overeenkomstenrecht. De Commissie kwam aan deze zorg tegemoet door de belanghebbenden de mogelijkheid te bieden commentaar te leveren op de door de deskundigengroep inzake Europees overeenkomstenrecht ontwikkelde haalbaarheidsstudie.

Uit de reacties op het groenboek kwamen ook voorkeuren naar voren met betrekking tot de materiële werkingssfeer van het instrument. Als gevolg daarvan legt het voorstel de nadruk op overeenkomsten voor de verkoop van goederen.

Bij een besluit van 26 april 2010[14] heeft de Commissie de deskundigengroep inzake Europees overeenkomstenrecht opgericht. Deze groep kreeg als taak een haalbaarheidsstudie te verrichten inzake een mogelijk toekomstig instrument voor Europees overeenkomstenrecht dat de belangrijkste aspecten omvat die zich in de praktijk bij grensoverschrijdende transacties voordoen.

In september 2010 werd een groep van voornaamste belanghebbenden (verenigingen van ondernemingen en consumenten, vertegenwoordigers van de bank- en verzekeringssector en van de juridische beroepsgroepen advocaten en notarissen) gevormd teneinde de deskundigengroep praktische informatie te geven over de gebruiksvriendelijkheid van de voor de haalbaarheidsstudie ontwikkelde regels. De haalbaarheidsstudie werd op 3 mei 2011 gepubliceerd en tot 1 juli 2011 vond er een informele raadpleging plaats.

·

Effectbeoordeling



In de effectbeoordeling werden de zeven beleidsopties geanalyseerd die in het groenboek waren uiteengezet. Het effectbeoordelingsverslag bevat de volledige beschrijving en analyse van deze opties.

Deze opties waren: het basisscenario (geen beleidswijziging), een instrumentarium voor de wetgever, een aanbeveling inzake een gemeenschappelijk Europees kooprecht, een verordening tot vaststelling van een facultatief gemeenschappelijk Europees kooprecht, een richtlijn (volledige of minimale harmonisatie) inzake dwingend gemeenschappelijk Europees kooprecht, een verordening tot vaststelling van een Europees overeenkomstenrecht en een verordening tot vaststelling van een Europees burgerlijk wetboek.

Op grond van een vergelijkende analyse van de effecten van deze opties werd in het effectbeoordelingsverslag de conclusie getrokken dat de opties van een facultatieve uniforme regeling inzake overeenkomstenrecht, een richtlijn ter volledige harmonisatie en een verordening tot vaststelling van een dwingende uniforme regeling inzake overeenkomstenrecht, aan de beleidsdoelstellingen zouden beantwoorden. Hoewel de twee laatstgenoemde opties de transactiekosten voor handelaren aanzienlijk zouden verminderen en een minder complexe juridische omgeving zouden bieden voor diegenen die grensoverschrijdend handel willen drijven, zouden zij voor handelaren echter ook een aanzienlijke last creëren aangezien diegenen die alleen binnenlands handel drijven zich ook aan een nieuw wetgevingskader zouden moeten aanpassen. De kosten om zich met een dergelijke nieuwe dwingende wetgeving vertrouwd te maken, zouden vergeleken met een facultatieve uniforme regeling inzake overeenkomstenrecht erg hoog zijn omdat zij op alle handelaren zouden wegen. Een facultatieve uniforme regeling inzake overeenkomstenrecht zou daarentegen slechts eenmalig kosten met zich brengen voor handelaren die deze voor hun grensoverschrijdende handel wensen te gebruiken. Het vaststellen van een facultatieve uniforme regeling inzake overeenkomstenrecht werd daarom de meest geschikte aanpak geacht omdat het de transactiekosten zou verminderen waar handelaren die naar verscheidene lidstaten uitvoeren, mee te maken hebben en consumenten een grotere productkeuze tegen lagere prijzen zou bieden. Tegelijkertijd zou het voor consumenten die grensoverschrijdend winkelen, het niveau van consumentenbescherming verhogen en zo vertrouwen scheppen aangezien zij in de hele Unie hetzelfde geheel van rechten zouden genieten.

1.

Juridische elementen van het voorstel



·

Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Het voorstel voorziet in de vaststelling van een gemeenschappelijk Europees kooprecht. Het harmoniseert het nationale overeenkomstenrecht van de lidstaten niet door wijzigingen van reeds bestaand nationaal overeenkomstenrecht voor te schrijven, maar door binnen het nationale recht van elke lidstaat een secundaire regeling inzake overeenkomstenrecht te creëren voor overeenkomsten die binnen de werkingssfeer ervan vallen, die in de hele Europese Unie identiek is en naast de reeds bestaande nationale regels inzake overeenkomstenrecht zal bestaan. Het gemeenschappelijk Europees kooprecht zal op vrijwillige basis op een grensoverschrijdende overeenkomst van toepassing zijn wanneer partijen dat uitdrukkelijk overeenkomen.

·

Rechtsgrondslag



Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Het voorstel voorziet in een uniform geheel van volledig geharmoniseerde bepalingen van overeenkomstenrecht, inclusief bepalingen inzake consumentenbescherming, in de vorm van een gemeenschappelijk Europees kooprecht, dat moet worden beschouwd als een secundaire regeling inzake overeenkomstenrecht in het nationale recht van elke lidstaat, die kan worden toegepast op grensoverschrijdende transacties wanneer partijen daarover geldig overeenstemming hebben bereikt. Deze overeenstemming komt niet neer op en mag niet worden verward met het kiezen van het toepasselijke recht in de zin van de regels van internationaal privaatrecht. Deze keuze wordt juist gemaakt binnen het nationale recht dat volgens de regels van internationaal privaatrecht van toepassing is.

Deze oplossing heeft de totstandbrenging en de werking van de interne markt ten doel. Zij zou de belemmeringen wegnemen voor de uitoefening van de fundamentele vrijheden die het gevolg zijn van de verschillen in nationale wetgeving, met name de extra transactiekosten en de vermeende juridische ingewikkeldheid die handelaren ervaren bij grensoverschrijdende transacties en het gebrek aan vertrouwen bij consumenten wanneer zij in een ander EU-land tot aankopen overgaan – allemaal belemmeringen die een direct gevolg hebben voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt en de mededinging beperken.

In overeenstemming met artikel 114, lid 3, VWEU zou het gemeenschappelijk Europees kooprecht een hoog niveau van consumentenbescherming bieden doordat het een eigen geheel van dwingende bepalingen invoert die het beschermingsniveau dat consumenten krachtens het bestaande EU-consumentenrecht genieten, handhaven of verbeteren.

·

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

Het doel van deze verordening – namelijk het bijdragen tot de goede werking van de interne markt door een uniform geheel van bepalingen inzake overeenkomstenrecht op basis van vrijwilligheid aan te bieden – heeft een duidelijk grensoverschrijdende dimensie en kan door de lidstaten in het kader van hun nationale rechtsstelsels niet voldoende worden verwezenlijkt.

Zo lang als verschillen in nationaal overeenkomstenrecht aanzienlijke extra transactiekosten bij grensoverschrijdende transacties met zich blijven brengen, kan de doelstelling de interne markt te voltooien door het bevorderen van de uitbreiding van de grensoverschrijdende handel voor handelaren en van grensoverschrijdende aankopen door consumenten, niet volledig worden bereikt.

Door het nemen van ongecoördineerde maatregelen op nationaal niveau zullen de lidstaten niet in staat zijn een einde te maken aan de extra transactiekosten en de juridische ingewikkeldheid die het gevolg zijn van de verschillen in nationaal overeenkomstenrecht waar handelaren bij grensoverschrijdende handel in de EU mee te maken hebben. Consumenten zullen nog steeds een geringere keuze en beperkte toegang tot producten uit andere lidstaten hebben. Zij zullen ook het vertrouwen ontberen dat kennis van hun rechten biedt.

De doelstelling van het voorstel zou derhalve, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, beter kunnen worden bereikt door maatregelen op het niveau van de Unie. De Unie is het best in staat om de problemen van juridische versnippering aan te pakken door het vaststellen van een maatregel op het gebied van overeenkomstenrecht die de op grensoverschrijdende transacties toepasselijke bepalingen harmoniseert. Voorts zullen, naarmate de marktontwikkelingen voortschrijden en lidstaten ertoe nopen zelfstandig op te treden, bijvoorbeeld door het reguleren van de opkomende markt voor digitale inhoud, de verschillen in regelgeving die leiden tot hogere transactiekosten en lacunes in de bescherming van consumenten, waarschijnlijk toenemen.

·

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 VEU.

De reikwijdte van het voorstel is beperkt tot de aspecten die bij grensoverschrijdende transacties voor werkelijke problemen zorgen en strekt zich niet uit tot aspecten die het beste via nationale wetgeving kunnen worden aangepakt. Wat de materiële werkingssfeer betreft, bevat het voorstel bepalingen die de rechten en verbintenissen van partijen regelen gedurende de levenscyclus van de overeenkomst; het raakt echter bijvoorbeeld niet aan regels inzake vertegenwoordiging, die minder snel omstreden zullen zijn. Qua territoriale werkingssfeer omvat het voorstel grensoverschrijdende situaties waarin zich de problemen van extra transactiekosten en juridische ingewikkeldheid voordoen. Tot slot is de personele werkingssfeer van het voorstel beperkt tot de transacties waar zich de problemen inzake de interne markt in hoofdzaak voordoen, te weten betrekkingen tussen ondernemingen onderling waarbij ten minste een der partijen een kmo is en betrekkingen tussen ondernemingen enerzijds en consumenten anderzijds. Het voorstel heeft geen betrekking op tussen privépersonen gesloten overeenkomsten en overeenkomsten tussen handelaren waarbij een van de handelaren geen kmo is, aangezien er geen aantoonbare noodzaak is voor maatregelen voor dit soort grensoverschrijdende overeenkomsten. De verordening biedt de lidstaten de mogelijkheid om het gemeenschappelijk Europees kooprecht ook beschikbaar te maken voor toepassing door partijen in een strikt binnenlands kader en voor overeenkomsten tussen handelaren die geen kmo's zijn.

Vergeleken met andere mogelijke oplossingen die werden onderzocht, is het voorstel een evenredige maatregel vanwege het facultatieve en vrijwillige karakter van het gemeenschappelijk Europees kooprecht. Dit houdt in dat de toepassing ervan afhankelijk is van een overeenstemming tussen partijen bij een overeenkomst wanneer zij dit gezamenlijk gunstig achten voor een bepaalde grensoverschrijdende transactie. Het feit dat het gemeenschappelijk Europees kooprecht een facultatief geheel van bepalingen is dat alleen in grensoverschrijdende zaken van toepassing is, betekent ook dat het belemmeringen voor grensoverschrijdend handelsverkeer kan beperken zonder in te grijpen in diep gewortelde nationale rechtsstelsels en tradities. Het gemeenschappelijk Europees kooprecht zal een facultatieve regeling zijn naast de reeds bestaande bepalingen inzake overeenkomstenrecht, zonder dat deze worden vervangen. De wetgevingsmaatregel zal derhalve slechts zo ver gaan als nodig is om handelaren en consumenten meer mogelijkheden te bieden op de eengemaakte markt.

·

Keuze van instrumenten



Het voor dit initiatief gekozen instrument is een verordening betreffende een facultatief gemeenschappelijk Europees kooprecht.

Een niet-bindend instrument, zoals een instrumentarium voor de EU-wetgever of een aan de lidstaten gerichte aanbeveling, zou de doelstelling de totstandbrenging en werking van de interne markt te bevorderen, niet bereiken. Een richtlijn of verordening waarbij nationale wetgeving wordt vervangen door een niet facultatief Europees overeenkomstenrecht zou te ver gaan, aangezien dit binnenlandse handelaren die niet grensoverschrijdend willen verkopen, met kosten zou opzadelen die niet worden gecompenseerd door de kostenbesparingen die zich slechts bij grensoverschrijdende transacties voordoen. Bovendien zou een richtlijn waarbij minimumnormen van een niet-facultatief Europees overeenkomstenrecht worden vastgesteld niet geschikt zijn, aangezien deze niet zou leiden tot het niveau van rechtszekerheid en de noodzakelijke mate van uniformiteit waarmee de transactiekosten worden verminderd.

2.

Gevolgen voor de begroting



Na de vaststelling van het voorstel zal de Commissie een databank opzetten voor de uitwisseling van informatie over gerechtelijke eindbeslissingen op basis van het gemeenschappelijk Europees kooprecht of van andere bepalingen van de verordening, alsook over de relevante arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De kosten in verband met deze databank zullen waarschijnlijk toenemen naarmate er meer eindbeslissingen beschikbaar zijn. Tegelijkertijd zal de Commissie opleidingen organiseren voor beoefenaars van juridische beroepen die het gemeenschappelijk Europees kooprecht toepassen[15]. Deze kosten zullen mettertijd vermoedelijk afnemen, naarmate de kennis over de werking van het gemeenschappelijk Europees kooprecht zich verspreidt.

3.

Aanvullende informatie



·

Vereenvoudiging



Het voorstel voor een facultatieve secundaire regeling voor overeenkomstenrecht heeft het voordeel dat het partijen, zonder het nationale overeenkomstenrecht van de lidstaten te vervangen, in staat stelt een enkel geheel van bepalingen inzake overeenkomstenrecht in de hele EU toe te passen. Dit zelfstandige, uniforme geheel van bepalingen kan partijen een oplossing bieden voor de meest prangende problemen die zich in grensoverschrijdende situaties met betrekking tot het overeenkomstenrecht zouden kunnen voordoen. Voor handelaren zou deze optie dan ook een einde maken aan de noodzaak verschillende nationale wetgevingen te bestuderen. Om consumenten te helpen te begrijpen wat hun rechten op grond van het gemeenschappelijk Europees kooprecht zijn, zou hun een standaardmededeling moeten worden aangeboden, die hun over hun rechten informeert.

Tot slot kan het voorstel de toekomstige samenhang van de EU-wetgeving waarborgen op andere beleidsterreinen waar overeenkomstenrecht relevant wordt.

· Evaluatieclausule

Het voorstel voorziet in een evaluatie van de toepassing van het gemeenschappelijk Europees kooprecht of van andere bepalingen van de verordening 5 jaar nadat deze van toepassing is geworden, onder meer in het licht van de noodzaak om de werkingssfeer verder uit te breiden wat overeenkomsten tussen ondernemingen onderling betreft, de markt- en technologische ontwikkelingen met betrekking tot digitale inhoud en toekomstige ontwikkelingen van het acquis van de Unie. Daartoe zal de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag indienen, zo nodig vergezeld van voorstellen voor wijziging van de verordening.

·

Europese Economische Ruimte



De voorgestelde verordening betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de EER.

· Toelichting bij het voorstel

Het voorstel bestaat uit drie hoofdonderdelen: een verordening, bijlage I bij de verordening, die de bepalingen van overeenkomstenrecht (het gemeenschappelijk Europees kooprecht) bevat, en bijlage II, die de standaardmededeling bevat.

A. De verordening

Artikel 1 omschrijft de doelstelling en het onderwerp van de verordening.

Artikel 2 bevat een lijst van definities van in de verordening gebruikte begrippen. Terwijl sommige definities in het relevante acquis reeds bestaan, worden andere concepten hier voor het eerst gedefinieerd.

Artikel 3 zet het facultatieve karakter uiteen van de bepalingen van overeenkomstenrecht in grensoverschrijdende overeenkomsten voor de verkoop van goederen, de levering van digitale inhoud en het verrichten van verbonden diensten.

Artikel 4 zet de territoriale werkingssfeer van de verordening uiteen, die is beperkt tot grensoverschrijdende overeenkomsten.

Artikel 5 vermeldt de materiële werkingssfeer van overeenkomsten voor de verkoop van goederen en de levering van digitale inhoud en verbonden diensten, zoals installatie en reparatie.

Artikel 6 sluit gemengde overeenkomsten en verkoop op afbetaling van de werkingssfeer uit.

Artikel 7 beschrijft de personele werkingssfeer die zich uitstrekt tot overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten en overeenkomsten tussen ondernemingen onderling waarbij ten minste één partij een kmo is.

Artikel 8 bepaalt dat de keuze voor het gemeenschappelijk Europees kooprecht een overeenstemming met die strekking tussen partijen vereist. In overeenkomsten tussen een onderneming en een consument is de keuze voor het gemeenschappelijk Europees kooprecht slechts geldig wanneer de consument zijn instemming heeft gegeven door middel van een expliciete verklaring, lòs van de verklaring waarmee de instemming met het sluiten van de overeenkomst wordt gegeven.

Artikel 9 bevat verschillende informatievoorschriften inzake het gemeenschappelijk Europees kooprecht in geval van overeenkomsten tussen een handelaar en een consument. Met name ontvangt de consument de mededeling in bijlage II.

Artikel 10 verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat inbreuken van handelaren op de verplichting om de bijzondere voorschriften van de artikelen 8 en 9 na te komen, worden bestraft.

Artikel 11 bepaalt dat een geldige keuze voor het gemeenschappelijk Europees kooprecht tot gevolg heeft dat uitsluitend dit recht van toepassing is op de in de bepalingen daarvan geregelde aspecten en dat andere nationale bepalingen derhalve niet van toepassing zijn op aspecten die binnen de werkingssfeer ervan vallen. De keuze voor het gemeenschappelijk Europees kooprecht heeft terugwerkende kracht zodat ook de naleving en de rechtsmiddelen ingeval van niet-naleving van de precontractuele informatieverplichtingen daar onder vallen.

Artikel 12 verduidelijkt dat de verordening geen afbreuk doet aan de informatieverplichtingen van Richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt[16].

Artikel 13 biedt de lidstaten de mogelijkheid om wetgeving vast te stellen die het gemeenschappelijk Europees kooprecht beschikbaar maakt voor toepassing door partijen in een strikt binnenlands kader en voor overeenkomsten tussen handelaren die geen kmo's zijn.

Artikel 14 verplicht de lidstaten tot mededeling van de eindbeslissingen van hun gerechten die een uitlegging geven van de bepalingen van het gemeenschappelijk Europees kooprecht of van andere bepalingen van de verordening. De Commissie zal voor dergelijke uitspraken een databank opzetten.

Artikel 15 bevat een evaluatieclausule.

Artikel 16 bepaalt dat de verordening in werking treedt op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

B. Bijlage 1

Bijlage I bevat de tekst van het gemeenschappelijk Europees kooprecht.

Deel I 'Inleidende bepalingen' geeft de algemene beginselen van overeenkomstenrecht die alle partijen bij hun transacties in acht moeten nemen, zoals de goede trouw en de redelijkheid en billijkheid. Het beginsel van vrijheid van overeenkomst geeft partijen ook de garantie dat zij, tenzij bepalingen uitdrukkelijk als dwingend zijn aangemerkt, zoals bijvoorbeeld bepalingen inzake consumentenbescherming, van de bepalingen van het gemeenschappelijk Europees kooprecht kunnen afwijken.

Deel II 'Het sluiten van een bindende overeenkomst' bevat bepalingen inzake het recht van partijen om essentiële precontractuele informatie te verkrijgen en bepalingen over de wijze waarop overeenkomsten tussen twee partijen worden gesloten. Dit deel bevat ook specifieke bepalingen waarbij consumenten het recht wordt gegeven om op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten te herroepen. Ten slotte bevat het bepalingen over de vernietiging van overeenkomsten op grond van dwaling, bedrog of misbruik.

Deel III 'Vaststelling van de inhoud van een overeenkomst' geeft algemene bepalingen inzake de wijze waarop voorwaarden van een overeenkomst in geval van twijfel moeten worden uitgelegd. Het bevat ook bepalingen over de inhoud en de gevolgen van overeenkomsten en bepaalt welke voorwaarden van overeenkomsten oneerlijk zijn en derhalve ongeldig zijn.

Deel IV 'Verbintenissen en rechtsmiddelen van partijen bij een koopovereenkomst' schenkt gedetailleerd aandacht aan de specifieke bepalingen voor koopovereenkomsten en overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud die de verbintenissen van de verkoper en de koper bevatten. Dit deel bevat ook bepalingen inzake de rechtsmiddelen in geval van niet-nakoming door koper en verkopers.

Deel V 'Verbintenissen en rechtsmiddelen van partijen bij een verbonden dienstenovereenkomst' betreft de gevallen waarin een verkoper, in nauwe samenhang met een overeenkomst betreffende de verkoop van goederen of de levering van digitale inhoud, bepaalde diensten verricht, zoals installatie, reparatie of onderhoud. In dit deel wordt uiteengezet welke specifieke regels in een dergelijke situatie gelden, met name wat de rechten en verbintenissen van partijen op grond van dergelijke overeenkomsten zijn.

Part VI 'Schadevergoeding en rente' bevat aanvullende algemene regels inzake schadevergoeding en vertragingsrente.

Deel VII 'Teruggave' bevat de toepasselijke bepalingen over hetgeen moet worden teruggegeven na de vernietiging of de ontbinding van een overeenkomst.

Deel VIII 'Verjaring' regelt de gevolgen van tijdsverloop voor de uitoefening van rechten uit hoofde van een overeenkomst.

Aanhangsel 1 bevat de standaardinstructies inzake herroeping die de handelaar aan de consument moet verstrekken alvorens een overeenkomst op afstand of buiten verkoopruimten te sluiten, terwijl aanhangsel 2 een standaardformulier voor herroeping bevat.

C. Bijlage II

Bijlage II bevat de standaardmededeling over het gemeenschappelijk Europees kooprecht die de handelaar de consument moet verstrekken alvorens een overeenstemming over de toepassing van het gemeenschappelijk Europees kooprecht te bereiken.