Toelichting bij COM(2011)627 - Steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

In haar voorstel inzake het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 [1] zet de Commissie het begrotingskader en de voornaamste leidraden voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) uiteen. Op basis daarvan komt zij met een reeks verordeningen tot vaststelling van het wetgevingskader voor het GLB voor de periode 2014-2020, en met een beoordeling van de effecten van alternatieve scenario's voor de ontwikkeling van het beleid.

De huidige hervormingsvoorstellen zijn gebaseerd op de mededeling over het GLB tot 2020 [2]. Daarin geeft Commissie aan welke globale beleidsopties een antwoord moeten bieden op de uitdagingen waarmee de landbouw en de plattelandsgebieden zullen worden geconfronteerd, en moeten leiden tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GLB, namelijk 1) een rendabele voedselproductie, 2) een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, en 3) een evenwichtige territoriale ontwikkeling. Zowel tijdens de interinstitutionele besprekingen [3] als gedurende het overleg met de belanghebbende partijen in het kader van de effectbeoordeling bleek een breed draagvlak te bestaan voor de leidraden in de mededeling die richting moeten geven aan de hervorming.

Gedurende het proces bleken alle partijen het erover eens te zijn dat het efficiënte gebruik van de hulpbronnen moet worden bevorderd om, overeenkomstig de Europa 2020-strategie, te komen tot een slimme, duurzame en inclusieve groei van de landbouw en de plattelandsgebieden in de EU, en bleken zij tevens de mening te delen dat hiervoor moet worden uitgegaan van de bestaande structurering van het GLB rond twee pijlers die aan de hand van op elkaar aansluitende instrumenten dezelfde doelstellingen nastreven. De eerste pijler omvat enerzijds de rechtstreekse betalingen en de marktmaatregelen die de landbouwers in de EU moeten verzekeren van een jaarlijks basisbedrag ter ondersteuning van hun inkomen, en anderzijds de steun bij specifieke marktverstoringen. De tweede pijler heeft betrekking op maatregelen voor plattelandsontwikkeling in het kader waarvan de lidstaten met inachtneming van een gemeenschappelijk kader meerjarenprogramma's opstellen en cofinancieren [4].

De opeenvolgende hervormingen van het GLB hebben ertoe geleid dat de producenten van inkomenssteun worden voorzien en de landbouw tegelijkertijd marktgerichter is geworden, dat de milieuvereisten beter in het beleid zijn geïntegreerd en dat meer steun wordt verleend voor plattelandsontwikkeling als geïntegreerd beleidsinstrument voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden in de hele EU. Naar aanleiding van hetzelfde hervormingsproces gaan echter steeds meer stemmen op voor een betere verdeling van de steun over en binnen de lidstaten en voor doelgerichtere maatregelen om milieuproblemen aan te pakken en om beter op te treden tegen de toegenomen marktvolatiliteit.

De hervormingen uit het verleden hadden vooral tot doel te reageren op endogene problemen gaande van enorme overschotten tot voedselveiligheidscrises, en hebben hun nut voor de EU, zowel op intern als op internationaal niveau, zeker bewezen. Dit neemt echter niet weg dat het merendeel van de uitdagingen die zich nu voordoen, wordt veroorzaakt door factoren die buiten de landbouw liggen en dus een breder opgezette beleidsaanpak vergen.

Het inkomen van landbouwers zal naar verwachting onder druk blijven staan in verband met het toenemende aantal risico's, de afnemende productiviteit en de krappere marges als gevolg van de duurder wordende productiemiddelen. Daarom is het noodzakelijk de inkomenssteun te handhaven en de instrumenten te verbeteren om de risico's beter te kunnen beheren en het hoofd te kunnen bieden aan crisissituaties. Het is voor de levensmiddelensector en de mondiale voedselzekerheid van vitaal belang dat de landbouwsector stevig op zijn poten staat.

Tegelijkertijd wordt van de landbouwsector en van de plattelandsgebieden verwacht dat zij zich harder inspannen om de in de Europa 2020-agenda ingebedde ambitieuze klimaat- en energiedoelstellingen en biodiversiteitstrategie waar te maken. De landbouwers – samen met de bosbouwers de voornaamste grondbeheerders – zullen steun nodig hebben bij het invoeren en in stand houden van landbouwsystemen en -praktijken die met name bijdragen tot de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat. Marktprijzen alleen volstaan namelijk niet om hen ertoe aan te zetten dergelijke collectieve goederen te leveren. Om de inclusieve groei en cohesie te bevorderen, is het tevens van essentieel belang de diverse mogelijkheden die inherent zijn aan de plattelandsgebieden, optimaal te benutten.

Het toekomstige GLB wordt dus geen beleid dat uitsluitend is afgestemd op een klein, weliswaar wezenlijk, segment van de economie van de Unie, maar wél een beleid van strategisch belang voor de voedselzekerheid en het ecologische en territoriale evenwicht. Precies hierin ligt de toegevoegde waarde van een echt gemeenschappelijk EU-beleid. Met een dergelijk beleid worden de beperkte begrotingsmiddelen immers zo efficiënt mogelijk gebruikt wanneer het erop aankomt in de hele EU een duurzame landbouw te handhaven, grensoverschrijdende problemen zoals de klimaatverandering aan te pakken, de solidariteit tussen de lidstaten te verstevigen en tegelijkertijd voldoende flexibiliteit bij de beleidstenuitvoerlegging in te bouwen om tegemoet te komen aan lokale behoeften.

Overeenkomstig het raamwerk in het voorstel voor een meerjarig financieel kader moet het GLB zijn tweepijlerstructuur behouden, met dien verstande dat de nominale begroting voor elke pijler op het niveau van 2013 blijft en duidelijk de nadruk wordt gelegd op de verwezenlijking van de essentiële EU-prioriteiten. De toewijzing van 30 % van de rechtstreekse betalingen voor verplichte maatregelen ten bate van klimaat en milieu, moet de duurzame productie stimuleren. De betalingsniveaus moeten geleidelijk naar elkaar toegroeien en de betalingen aan grote begunstigden moeten progressief worden afgetopt. Plattelandsontwikkeling moet samen met andere EU-fondsen die gedeeld worden beheerd, worden opgenomen in een gemeenschappelijk strategisch kader dat sterker op resultaten is gericht en slechts in werking treedt wanneer vooraf aan duidelijkere en verbeterde voorwaarden is voldaan. Tot slot moet de GLB-financiering voor marktmaatregelen worden versterkt met twee instrumenten die buiten het meerjarig financieel kader vallen: 1) een noodreserve voor crisissituaties, en 2) een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering met een ruimere werkingssfeer.

4.

De voornaamste componenten van het wetgevingskader van het GLB voor de periode 2014-2020 zijn vastgesteld in de volgende verordeningen:


– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (verordening rechtstreekse betalingen);

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening");

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (verordening plattelandsontwikkeling);

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (horizontale verordening);

– Voorstel voor een verordening van de Raad houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten;

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad, wat de toepassing van de rechtstreekse betalingen aan landbouwers voor 2013 betreft;

– Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007, wat de bedrijfstoeslagregeling en de steun voor wijnbouwers betreft.

De verordening plattelandsontwikkeling is gebaseerd op het op 6 oktober 2011 door de Commissie ingediende voorstel tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor alle fondsen die onder een gemeenschappelijk strategisch kader vallen [5]. Bovendien zal een verordening inzake de verstrekking van levensmiddelen aan de meest hulpbehoevenden in de Unie worden voorgesteld; de financiering voor deze regeling wordt van nu af aan onder een andere post van het meerjarig financieel kader ondergebracht.

Voorts wordt momenteel in het licht van de bezwaren van het Hof van Justitie van de Europese Unie gewerkt aan nieuwe voorschriften voor het bekendmaken van informatie over begunstigden. Met name wordt nagegaan hoe het recht van de begunstigden op bescherming van hun persoonsgegevens het best kan worden verzoend met het beginsel van de transparantie.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



Op basis van een evaluatie van het huidige beleidskader en een analyse van de toekomstige uitdagingen en behoeften, wordt in de effectbeoordeling de impact van drie alternatieve scenario's beoordeeld en vergeleken. Dit is het resultaat van een lang proces dat in april 2010 van start is gegaan onder leiding van een uit vertegenwoordigers van verschillende diensten samengestelde groep die uitvoerige kwantitatieve en kwalitatieve analyses heeft onderzocht en onder meer een basissituatie heeft samengesteld in de vorm van middellangetermijnprojecties voor de landbouwmarkten en de landbouwinkomens tot 2020, en een modellering heeft opgesteld van de impact van de verschillende beleidsscenario's op de economische variabelen van de sector.

De drie scenario's die in de effectbeoordeling zijn uitgewerkt, worden hieronder toegelicht.

1) Een aanpassingsscenario: het huidige beleidskader wordt voortgezet, met weliswaar een aantal correcties van de voornaamste tekortkomingen, zoals de verdeling van de rechtstreekse betalingen.

2) Een integratiescenario: het beleid wordt ingrijpend gewijzigd door de rechtstreekse betalingen doelgerichter en 'groener' te maken, door het plattelandsontwikkelingsbeleid strategischer toe te passen en beter te coördineren met andere beleidsgebieden van de EU en door de rechtsgrondslag te verruimen met het oog op meer samenwerking tussen de producenten.

3) Een heroriënteringsscenario: het beleid wordt uitsluitend op het milieu gericht en de rechtstreekse betalingen worden geleidelijk uitgefaseerd aangezien ervan wordt uitgegaan dat de productiecapaciteit ook zonder steun op peil blijft en dat de sociaaleconomische behoeften van de plattelandsgebieden in het kader van andere beleidsgebieden kunnen worden ingevuld.

De drie scenario's zijn opgesteld tegen de achtergrond van de economische crisis en de druk op de overheidsfinanciën (waarop de EU heeft gereageerd met de Europa 2020-strategie en het voorstel voor het meerjarig financieel kader) en kennen elk een ander gewicht toe aan de drie beleidsdoelstellingen van het toekomstige GLB, dat tot doel heeft een concurrerende en duurzame landbouw in vitale plattelandsgebieden tot stand te brengen. Met het oog op een betere afstemming op de Europa 2020-strategie, met name wat het efficiënte gebruik van hulpbronnen betreft, wordt het van steeds essentiëler belang de productiviteit van de landbouw te verbeteren via onderzoek, kennisoverdracht en het stimuleren van samenwerking en innovatie (onder meer in het kader van het Europees Partnerschap voor innovatie voor de productiviteit en duurzaamheid van de landbouw). Hoewel het GLB het handelsverstorende beleidskader inmiddels achter zich heeft gelaten, wordt verwacht dat de landbouwsector in de EU verder onder druk zal komen staan van de liberalisering, met name in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha en de vrijhandelsovereenkomst met de Mercosur.

Bij het opstellen van de drie beleidsscenario's is rekening gehouden met de voorkeuren die naar voren zijn gekomen tijdens het overleg in het kader van de effectbeoordeling. De belanghebbende partijen konden van 23.11.2010 tot 25.1.2011 hun bijdragen indienen en op 12.1.2011 is een bijeenkomst van een adviescomité gehouden. De voornaamste punten worden hieronder samengevat [6].

– De belanghebbende partijen zijn het er grotendeels over eens dat een sterk, op twee pijlers gebaseerd GLB nodig is om de uitdagingen (voedselzekerheid, duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en territoriale ontwikkeling) aan te gaan.

– De meeste respondenten vinden dat het GLB een rol moet spelen bij het stabiliseren van markten en prijzen.

– De belanghebbende partijen hebben uiteenlopende meningen over de gerichtheid van de steun (met name de herverdeling van de rechtstreekse betalingen en de plafonnering van de betalingen).

– Men is het erover eens dat beide pijlers in belangrijke mate kunnen bijdragen tot het intensiveren van klimaatgerelateerde maatregelen en van de milieuprestatie ten bate van de samenleving in de EU. Het brede publiek pleit ervoor dat de betalingen in het kader van de eerste pijler doelgerichter worden gebruikt; veel landbouwers vinden dat dat nu al gebeurt.

– De respondenten willen dat alle delen van de EU, ook de probleemgebieden, delen in de toekomstige groei en ontwikkeling.

– Een groot aantal respondenten legt de nadruk op de integratie van het GLB en andere beleidsgebieden, zoals milieu, gezondheid, handel en ontwikkeling.

– Het GLB kan in overeenstemming met de Europa 2020-strategie worden gebracht aan de hand van innovatie, ontwikkeling van concurrerende ondernemingen en de levering van collectieve goederen aan de EU-burger.

De vergelijking van de drie alternatieve beleidsscenario's in het kader van de effectbeoordeling heeft de volgende resultaten opgeleverd.

Het heroriënteringsscenario zou leiden tot een versnelde structurele aanpassing in de landbouwsector dankzij een verschuiving van de productie naar de meest kostenefficiënte gebieden en rendabele sectoren. Met dit scenario zouden aanzienlijk meer financiële middelen naar milieu gaan, maar zou de sector aan de andere kant worden blootgesteld aan grotere risico's omdat er maar beperkte ruimte bestaat voor interventie op de markt. Bovendien zou zowel de samenleving als het milieu zware klappen krijgen, aangezien de minst concurrerende gebieden hun inkomens en natuurlijke omgeving danig achteruit zouden zien gaan omdat het hefboomeffect van de combinatie rechtstreekse betalingen - randvoorwaarden verloren zou gaan.

Aan de andere kant van het spectrum zou het aanpassingsscenario de beste kansen op continuïteit van het beleid bieden, plus de mogelijkheid om weliswaar beperkte, maar tastbare verbeteringen in te voeren op het gebied van concurrentievermogen en milieuprestatie. Er bestaan echter ernstige twijfels over de vraag of dit scenario een adequaat antwoord kan bieden op de belangrijke klimaat- en milieuproblemen van de toekomst die mee zullen bepalen of de duurzaamheid van de landbouw op lange termijn kan worden gewaarborgd.

Met het integratiescenario – en de daarmee gepaard gaande doelgerichtere en 'groenere' rechtstreekse betalingen – worden nieuwe paden ingeslagen. Volgens de analyse is 'vergroening' tegen een redelijke kostprijs voor de landbouwers een haalbare kaart. Nadeel is evenwel dat dit onvermijdelijk een grotere administratieve belasting met zich zal brengen. Ook is het mogelijk de plattelandsontwikkeling een nieuw elan te geven op voorwaarde dat de lidstaten en de regio's de nieuwe mogelijkheden efficiënt benutten en het gemeenschappelijk strategisch kader (met daarin ook de andere EU-fondsen) de synergie met de eerste pijler niet tenietdoet en de kenmerkende sterke punten van de plattelandsontwikkeling niet verzwakt. Als men erin slaagt het juiste evenwicht te bereiken, zou langetermijnduurzaamheid van de landbouw en de plattelandsgebieden het meest gebaat zijn bij dit scenario.

Op basis van het voorgaande wordt in de effectbeoordeling geconcludeerd dat het integratiescenario er op de meest evenwichtige manier in slaagt het GLB geleidelijk af te stemmen op de strategische doelstellingen van de EU. Hetzelfde evenwicht is trouwens terug te vinden bij de tenuitvoerlegging van de verschillende componenten in de wetgevingsvoorstellen. Eveneens van essentieel belang is dat een evaluatiekader wordt ontwikkeld om de prestatie van het GLB te meten aan de hand van een gemeenschappelijke reeks aan beleidsdoelstellingen gekoppelde indicatoren.

Vereenvoudiging was een belangrijke bekommernis in het hele proces en moet op diverse manieren haar beslag krijgen, bijvoorbeeld bij het stroomlijnen van de randvoorwaarden en van de marktinstrumenten en bij het ontwerpen van de regeling voor kleine landbouwers. Bovendien moet het 'vergroenen' van de rechtstreekse betalingen zo worden vormgegeven dat de administratieve belasting, onder meer op het gebied van controlekosten, tot een minimum wordt beperkt.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Voorgesteld wordt de bestaande tweepijlerstructuur van het GLB te handhaven, met verplichte algemeen toepasselijke jaarlijkse maatregelen onder de eerste pijler, aangevuld met optionele, beter op de specifieke nationale en de regionale kenmerken toegesneden maatregelen in het kader van de meerjarige programmeringsaanpak onder de tweede pijler. Met de nieuwe vormgeving van de rechtstreekse betalingen wordt beoogd de synergieën met de tweede pijler beter te benutten en de tweede pijler onder te brengen in een gemeenschappelijk strategisch kader dat een betere coördinatie mogelijk maakt met andere EU-fondsen die gedeeld worden beheerd.

Op deze basis wordt de bestaande structuur van de vier basisrechtsinstrumenten behouden, weliswaar met dien verstande dat de werkingssfeer van de financieringsverordening wordt uitgebreid om de gemeenschappelijke bepalingen te bundelen in wat nu de horizontale verordening wordt genoemd.

De voorstellen zijn in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het GLB is een echt gemeenschappelijk beleid. De bevoegdheid ervoor wordt gedeeld tussen de EU en de lidstaten. Het beleid wordt op EU-niveau aangestuurd met als doel een duurzame en diverse landbouw in de hele EU te handhaven en in het kader daarvan belangrijke grensoverschrijdende problemen zoals de klimaatverandering aan te pakken en de solidariteit tussen de lidstaten te verstevigen. Gezien het belang van de toekomstige uitdagingen (voedselzekerheid, milieu en territoriaal evenwicht) blijft het GLB een beleid dat van strategisch belang is, wil men ervoor zorgen dat de beleidsuitdagingen op de meest doeltreffende manier worden benaderd en de begrotingsmiddelen op de meest efficiënte manier worden gebruikt. Bovendien wordt voorgesteld de bestaande onderverdeling van de instrumenten in twee pijlers te behouden. Dit biedt de lidstaten meer ruimte voor het vinden van op hun specifieke lokale omstandigheden toegesneden oplossingen en voor het cofinancieren van de tweede pijler. Het nieuwe Europees Partnerschap voor innovatie en de toolkit voor risicobeheer worden eveneens onder de tweede pijler ondergebracht. Tegelijkertijd wordt het beleid beter afgestemd op de Europa 2020-strategie (inclusief een gemeenschappelijk kader waaronder ook de andere EU-fondsen zullen vallen) en wordt een aantal verbeteringen en vereenvoudigingen ingevoerd. Tot slot blijkt uit de in het kader van de effectbeoordeling verrichte analyse duidelijk dat niet-optreden kosten met zich zou brengen in de vorm van negatieve economische, ecologische en sociale gevolgen.

De Verordening plattelandsontwikkeling is gebaseerd op de strategische benadering die in de lopende periode is ingevoerd en die een positief effect heeft gesorteerd in de zin dat de lidstaten op grond van een SWOT-analyse strategieën en programma's ontwikkelen om de interventie optimaal toe te snijden op de specifieke nationale en regionale situatie. Het nieuwe uitvoeringsmechanisme moet de strategische benadering versterken – onder meer door op EU-niveau duidelijk omschreven gemeenschappelijke prioriteiten voor plattelandsontwikkeling vast te stellen (met de respectieve gemeenschappelijke doelindicatoren) en door de opgedane ervaring te gebruiken om de nodige aanpassingen aan te brengen.

Voorts omvat de Verordening plattelandsontwikkeling het Europese innovatiepartnerschap 'Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw' dat erop gericht is het efficiënte gebruik van hulpbronnen te stimuleren, bruggen te slaan tussen onderzoek en de praktische toepassing ervan en innovatie in het algemeen aan te moedigen. Het partnerschap wordt ten uitvoer gelegd door operationele groepen die verantwoordelijk zijn voor innovatieve projecten, en wordt ondersteund door een netwerk.

Op grond van het door de Commissie op 6 oktober 2011 ingediende voorstel waarin gemeenschappelijke regels worden vastgesteld voor alle fondsen die opereren in het kader van het gemeenschappelijke strategische kader moet de tweede pijler van het GLB op gecoördineerde wijze aansluiten op de eerste pijler en op andere Europese fondsen (met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij). De fondsen worden op EU-niveau ondergebracht in een gemeenschappelijk strategisch kader dat op nationaal niveau ten uitvoer wordt gelegd aan de hand van partnerschapscontracten, met inbegrip van gemeenschappelijke doelstellingen en regels voor hun werking. Het vaststellen van gemeenschappelijke regels voor alle fondsen die opereren in het kader van een gemeenschappelijk strategisch kader maakt het voor zowel begunstigden als nationale autoriteiten eenvoudiger om de projecten te beheren en vergemakkelijkt ook de uitvoering van geïntegreerde projecten.

Tegen deze achtergrond blijven de strategische langetermijndoelstellingen van het plattelandontwikkelingsbeleid dezelfde (bijdragen tot het concurrentievermogen van de landbouw, tot het duurzame beheer van de natuurlijke hulpbronnen en tot klimaatactie en tot de evenwichtige territoriale ontwikkeling van de plattelandsgebieden). In overeenstemming met de Europa 2020-strategie worden deze algemene doelstellingen van de steun voor plattelandsontwikkeling in de periode 2014 – 2020 ingevuld aan de hand van de volgende zes EU-wijde prioriteiten:

– bevordering van de overdracht van kennis en innovatie in landbouw-, bosbouw- en plattelandsgebieden;

– versterking van het concurrentievermogen van alle vormen van landbouw en versteviging van de rendabiliteit van de landbouwbedrijven;

– verbetering van de organisatie van de voedselketen en van het risicobeheer in de landbouwsector;

– herstel, instandhouding en versterking van de ecosystemen die afhankelijk zijn van de landbouw en de bosbouw;

– bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en ondersteuning van de omslag naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector;

– bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden.

Deze prioriteiten moeten als basis voor de programmering worden gebruikt en voor elk prioriteit moeten streefindicatoren worden vastgesteld. De Verordening plattelandontwikkeling bevat tevens voorschriften voor de voorbereiding, de goedkeuring en de herziening van programma's die grotendeels overeenkomen met de momenteel bestaande voorschriften, en biedt bovendien de mogelijkheid om subprogramma's op te stellen (bijv. voor jonge landbouwers, kleine landbouwbedrijven, berggebieden en korte voorzieningsketens)

De lijst van individuele maatregelen is gestroomlijnd en naar aanleiding van een herziening van de individuele maatregelen is een en ander aangepast om rekening te houden met opmerkingen die in de lopende periode zijn gemaakt op het gebied van de werkingssfeer, de uitvoering en de benutting van programma's. Aangezien de meeste maatregelen potentieel onder meer dan één doelstelling of prioriteit vallen, wordt afgezien van de indeling in assen. Programmering op basis van prioriteiten moet voor goed gebalanceerde programma's zorgen. Voorts wordt een nieuwe maatregelen voor biologische landbouw ingevoerd, alsmede een nieuwe afbakening van gebieden met specifieke natuurlijke beperkingen. De mogelijkheid tot steunverlening ten bate van gezamenlijke milieuacties wordt verbeterd.

De bestaande samenwerkingsmaatregel wordt aanzienlijk versterkt en uitgebreid met als doel een brede waaier aan vormen van samenwerking (op economisch, ecologisch en sociaal gebied) tussen tal van potentiële begunstigden te steunen. Proefprojecten en samenwerking over regionale en nationale grenzen heen worden nu expliciet afgedekt. Initiatieven in het kader van LEADER en met het oog op netwerkvorming blijven een essentiële rol spelen, met name voor de ontwikkeling van de plattelandsgebieden en de verspreiding van innovatie. Steun in het kader van LEADER moet stroken met en afgestemd zijn op de steun voor plaatselijke ontwikkeling uit andere fondsen die gedeeld worden beheerd. Transnationale initiatieven ten gunste van innovatie worden gesteund door een prijs voor plaatselijke innovatieve samenwerkingsprojecten.

Een toolkit voor risicobeheer, waarin onder meer steun voor onderlinge fondsen en een nieuw instrument voor inkomensstabilisering zijn opgenomen, moet het mogelijk maken het hoofd te bieden aan de ernstige volatiliteit die naar verwachting ook op middellange termijn de landbouwmarkten zal blijven bepalen.

De afschaffing van de assen zal eveneens tot een grotere stroomlijning van de programmering door de lidstaten leiden.

Tot slot wordt voorgesteld voort te bouwen op het gemeenschappelijke toezicht- en evaluatiekader (voortaan 'monitoring- en evaluatiekader') dat in de lopende periode is ingevoerd. Dit kader zal wel worden vereenvoudigd en verbeterd op basis van de opgedane ervaring. Met het oog op de monitoring en de evaluatie zal een gemeenschappelijke lijst van indicatoren aan de beleidsprioriteiten worden gekoppeld.

3.

Gevolgen voor de begroting



Krachtens het voorstel inzake het meerjarig financieel kader zou landbouw – per slot van rekening een gemeenschappelijk beleid van strategisch belang – zoals voorheen een aanzienlijk deel van de EU-begroting toegewezen krijgen. Dit komt erop neer dat voor de verwezenlijking van de kerndoelstellingen van het landbouwbeleid in de periode 2014-2020 317,2 miljard euro wordt uitgetrokken voor de eerste pijler en 101,2 miljard euro voor de tweede pijler (cijfers uitgedrukt in lopende prijzen).

Bovenop de hierboven genoemde financiële middelen voor de eerste en de tweede pijler wordt nog een extra bedrag van 17,1 miljard euro geoormerkt voor onderzoek en innovatie (5,1 miljard euro), voedselveiligheid (2,5 miljard euro), voedselverstrekking voor de meest hulpbehoevenden in het kader van andere posten van het meerjarig financieel kader (2,8 miljard euro), een nieuwe reserve voor crises in de landbouwsector (3,9 miljard euro) en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (maximaal 2,8 miljard euro). Dit alles samen brengt de totale begroting voor het GLB in de periode 2014-2020 op 435,6 miljard euro.

Wat de verdeling van de steun over de lidstaten betreft, wordt voorgesteld dat indien lidstaten op het gebied van rechtstreekse betalingen minder dan 90 % van het EU-gemiddelde ontvangen, het verschil tusen het niveau van hun rechtstreekse betalingen en dat niveau van 90 % met een derde wordt verkleind. De nationale maxima in de verordening over de rechtstreekse betalingen worden op die grondslag berekend.

De steun voor plattelandsontwikkeling wordt met inachtneming van de huidige verdeling verdeeld aan de hand van objectieve criteria die gekoppeld zijn aan de beleidsdoelstellingen. Minder ontwikkelde regio's moeten, zoals nu ook het geval is, kunnen profiteren van hogere cofinancieringsniveaus die tevens zullen worden toegepast op maatregelen inzake, onder meer, kennisoverdracht, producentengroeperingen, samenwerking en Leader.

Er is een mogelijkheid tot flexibiliteit ingevoerd wat de overdracht tussen de pijlers betreft (tot 5 % van de rechtstreekse betalingen). Dit houdt in dat lidstaten die hun plattelandsontwikkelingsbeleid willen versterken, overdrachten van de eerste naar de tweede pijler kunnen doen en dat lidstaten met een percentage rechtstreekse betalingen onder 90 % van het EU-gemiddelde overdrachten kunnen doen van de tweede naar de eerste pijler.

In het financieel memorandum dat bij de voorstellen is gevoegd, wordt nader ingegaan op de financiële gevolgen van de voorstellen inzake de hervorming van het GLB.