Toelichting bij COM(2011)658 - Richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Redenen voor en doelstellingen van het voorstel



Om de centrale doelstellingen van het energiebeleid van de Unie, namelijk concurrentie­vermogen, duurzaamheid en energievoorzieningszekerheid, te verwezenlijken, zijn er grote inspanningen vereist om Europa's energie-infrastructuur te moderniseren en uit te breiden en de netwerken over de grenzen heen met elkaar te verbinden (interconnectie).

In haar mededeling betreffende prioriteiten voor energie-infrastructuur­projecten voor 2020 en verder[1], vastgesteld op 17 november 2010, heeft de Commissie daarom opgeroepen een nieuw EU-energie-infrastructuurbeleid ten uitvoer te leggen om de netwerkontwikkeling op continentale schaal te coördineren en optimaliseren. Daarbij werd met name de noodzaak bevestigd van een vernieuwd beleid en financieringskader voor de bestaande trans-Europese netwerken voor energie (TEN-E).

Zoals beklemtoond op de Europese Raad van 4 februari 2011 is een dergelijk nieuw beleid cruciaal om te waarborgen dat de solidariteit tussen de lidstaten effectief wordt, dat de interne markt voor energie wordt voltooid en geïsoleerde regio's worden verbonden, dat alternatieve voorzieningsbronnen en transmissieroutes worden aangeboord respectievelijk aangelegd en dat hernieuwbare energiebronnen zich kunnen ontwikkelen en met de traditionele bronnen kunnen concurreren.

Op 29 juni 2011 heeft de Commissie een mededeling aangenomen, 'Een begroting voor Europa 2020' betreffende het komende meerjarig financieel kader (2014-2020)[2], waarin de oprichting wordt voorgesteld van een nieuwe financieringsfaciliteit, de 'Connecting Europe Facility', ter bevordering van de voltooiing van prioritaire infrastructuur op het gebied van energie, vervoer en digitale netwerken, met één fonds van 40 miljard euro, waarvan 9,1 miljard euro bestemd is voor energie[3].

Bij het huidige voorstel worden regels vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en interoperabiliteit van trans-Europese energienetwerken teneinde de doelstellingen van het energiebeleid overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te verwezenlijken, meer bepaald de goede functionering van de interne energiemarkt, het waarborgen van de energievoorzieningszekerheid in de Unie, de bevordering van de energie-efficiëntie en de ontwikkeling van nieuwe en betrouwbare vormen van energie en, ten slotte, de bevordering van de interconnectie van energienetwerken.

Meer in het bijzonder heeft deze verordening de volledige integratie van de interne energiemarkt ten doel, onder meer door ervoor te zorgen dat geen enkele lidstaat afgesloten is van het Europese netwerk. Voorts draagt de verordening bij tot duurzame ontwikkeling en bescherming van het milieu door het voor de Unie mogelijk te maken de beoogde vermindering van de broeikasgasemissies met 20%[4], verhoging van de energie-efficiëntie met 20% en gebruik van 20% hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik tegen 2020 te verwezenlijken, en daarnaast te zorgen voor energievoorzieningszekerheid van en solidariteit tussen de lidstaten.

Door deze doelstellingen na te streven draagt dit voorstel bij tot slimme, duurzame en inclusieve groei en brengt het baten voor het geheel van de Europese Unie op het gebied van concurrentievermogen en economische, maatschappelijke en territoriale cohesie.

Met deze doelstellingen voor ogen worden in het kader van dit initiatief voor de periode tot 2020 en verder een beperkt aantal prioritaire trans-Europese corridors en gebieden vastgesteld met betrekking tot de elektriciteits‑ en gasnetwerken en de infrastructuur voor het transport van olie en kooldioxide, waarvoor actie van de Europese Unie het meest gerechtvaardigd is. Doel van dit initiatief is dan deze prioriteiten ten uitvoer te leggen door:

– de vergunningverleningsprocedures te stroomlijnen door, voor projecten van gemeenschappelijk belang, de duur ervan aanzienlijk te verkorten en de inspraak van het publiek te versterken en zo de aanvaarding van dergelijke projecten te vergroten;

– de behandeling op regelgevingsgebied van projecten van gemeenschappelijk belang in de elektriciteits‑ en gassector te vergemakkelijken door een toewijzing van de kosten naargelang de ontvangen baten en door ervoor te zorgen dat de opbrengst van een project in verhouding staat tot de genomen risico's;

– te zorgen voor de tenuitvoerlegging van projecten van gemeenschappelijk belang door het verstrekken van de nodige marktgebaseerde en directe financiële steun van de EU. In dat verband legt de voorgestelde verordening de basis voor het in aanmerking nemen van projecten van gemeenschappelijk belang voor financiële steun van de EU in het kader van de Connecting Europe-faciliteit waarvoor een afzonderlijk wetgevingsvoorstel wordt uitgewerkt.

Het voorstel is een strategische prioriteit in het werkprogramma van de Commissie voor 2011.

Algemene context



De uitdaging om onze energie-infrastructuur aaneen te sluiten en aan te passen aan de nieuwe behoeften is groot en urgent, en heeft betrekking op alle energiesectoren.

De elektriciteitsnetten moeten worden gemoderniseerd opdat zij de toenemende elektriciteitsvraag ten gevolge van de grote verschuiving van de totale energiewaardeketen en energiemix aankunnen. De netten moeten ook dringend worden uitgebreid en gemoderniseerd, onder meer door de aanleg van elektriciteitssnelwegen, teneinde de marktintegratie te bevorderen en de bestaande niveaus van systeemveiligheid te handhaven, maar in het bijzonder om elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, waarvan het volume in de periode 2007-2020 naar verwachting zal verdubbelen, te transporteren en meer in evenwicht te brengen. Bovendien is het onmogelijk de 2020-streefcijfers van de EU inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie te bereiken zonder meer innovatie en intelligentie te brengen in de netwerken op zowel transmissie‑ als distributieniveau, met name door gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologieën.

Op voorwaarde dat de voorziening is veilig gesteld, zal aardgas in de komende decennia een zeer belangrijke rol blijven spelen in de energiemix van de EU; de rol ervan wordt zelfs nog belangrijker aangezien aardgas de back-upbrandstof wordt bij variabele elektriciteits­productie. Aangezien de inheemse conventionele aardgasbronnen stilaan uitgeput geraken, ontstaat op middellange termijn de behoefte aan aanvullende en meer gediversifieerde invoer. De gasnetwerken moeten ook voldoen aan grotere flexibiliteitseisen in het systeem, de behoefte aan bidirectionele pijpleidingen, een grotere opslagcapaciteit en flexibele aanvoer, met inbegrip van vloeibaar aardgas (LNG) en gecomprimeerd aardgas (CNG).

Gezien de belangrijke rol van olie in de energiemix van de komende decennia is de handhaving van een ononderbroken voorziening in ruwe aardolie voor niet aan zee grenzende EU-landen in middenoostelijk Europa, die momenteel slechts over een beperkt aantal voorzieningsroutes beschikken, van kapitaal strategisch belang.

Tot slot kunnen technologieën voor koolstofafvang en -opslag (carbon capture and storage - CCS) zorgen voor een grootschalige vermindering van de kooldioxide-emissies en het zo mogelijk maken fossiele brandstoffen te blijven gebruiken, die de komende decennia een belangrijke bron voor elektriciteitsproductie zullen blijven. Om in de toekomst een grensoverschrijdend netwerk voor kooldioxidetransport te kunnen ontwikkelen, moeten er nu maatregelen worden genomen voor infrastructuurplanning en ‑ontwikkeling op Europees niveau.

In haar verslag voor de Energieraad van juni 2011[5] heeft de Commissie de totale investeringsbehoeften voor energie-infrastructuur van Europees belang voor de periode tot 2020 geraamd op ongeveer 200 miljard euro:

– ongeveer 140 miljard euro voor hoogspannings-elektriciteitstransmissiesystemen, zowel onshore als offshore, opslag, en toepassingen van slimme netwerken op transmissie‑ en distributieniveau;

– ongeveer 70 miljard euro gastransmissiepijpleidingen onder hoge druk (naar de EU en tussen EU-lidstaten), opslag, terminals voor vloeibaar/gecomprimeerd aardgas (LNG/CNG) en infrastructuur voor bidirectionele stromen;

– ongeveer 2,5 miljard euro voor infrastructuur voor kooldioxidetransport.

De investeringsvolumes voor de periode 2011-2020 zullen met 30% toenemen voor gas en met maximaal 100% voor elektriciteit ten opzichte van de huidige niveaus. Deze investeringsuitdaging en ‑urgentie maakt van energie-infrastructuur wezenlijk een andere zaak dan infrastructuur in andere sectoren aangezien energienetwerken een fundamentele voorwaarde zijn voor het bereiken van de energie‑ en klimaatdoelstellingen voor 2020 en van de klimaatdoelstellingen voor de langere termijn.

De voornaamste vastgestelde hinderpalen die de hierboven genoemde investeringen in een business-as-usual-scenario belemmeren of vertragen tot ver voorbij de 2020-termijn, zijn problemen met betrekking tot de vergunningverlening (tijdrovende en ondoeltreffende vergunningverleningsprocedures en weerstand bij het publiek), de regulering (kader is niet afgestemd op de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van Europese infrastructuur­prioriteiten) en de financiering (beperkte financiële capaciteit van netwerkbeheerders, gebrek aan aangepaste financieringsinstrumenten en gebrek aan de nodige ondersteuning).

Bestaande bepalingen



Het TEN-E-kader is in de jaren 1990 uitgewerkt en vorm gegeven via opeenvolgende TEN-E-richtsnoeren en de desbetreffende financieringsverordening. In de 2006-richtsnoeren voor trans-Europese energienetwerken[6] werden ongeveer 550 projecten genoemd die in aanmerking komen voor financiële steun van de Gemeenschap, ingedeeld in de volgende drie categorieën: projecten van Europees belang (42 in het totaal); prioritaire projecten; projecten van gemeenschappelijk belang. Deze projecten betreffen uitsluitend de elektriciteits‑ en gasinfrastructuur. In het in april 2010 gepubliceerde verslag over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van het TEN-E-kader in de periode 2007-2009[7] werd geconcludeerd dat het bij het beleid, dat weliswaar een positieve bijdrage voor de realisatie van de geselecteerde projecten leverde door hun een grotere politieke zichtbaarheid te geven, ontbreekt aan focus, flexibiliteit en een top-down-aanpak om de vastgestelde leemten in de infrastructuur te vullen.

In de op 20 juni 2007 vastgestelde TEN-financieringsverordening[8] zijn de voorwaarden neergelegd voor medefinanciering van TEN-E-projecten, met een begroting voor de periode 2007-2013 van 155 miljoen euro. De financiële middelen voor het TEN-programma en de structuur van het programma zijn echter inadequaat gebleken in het licht van de paradigma­verschuiving naar een koolstofarm energiesysteem en de daaruit voortvloeiende belangrijke ontwikkelingen en investeringsbehoeften op het gebied van de energie-infrastructuur in de komende jaren (beperkte begroting, geen instrumenten ter matiging van de risico's, geen financiering buiten de EU, onvoldoende synergieën met andere EU-fondsen).

In het in de context van de financiële en economische crisis vastgestelde Europees programma voor economisch herstel[9] zijn, voor de eerste maal aanzienlijke eenmalige bedragen (ongeveer 3,85 miljard euro) ter beschikking gesteld voor een beperkt aantal in aanmerking komende projecten op het gebied van elektriciteits‑ en gasinfrastructuur, offshore-windenergie en CCS-demonstratie­.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Dit initiatief is verankerd in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei[10], waarin energie-infrastructuur voorop staat als onderdeel van het vlaggenschipinitiatief 'Een hulpbronnenefficiënt Europa'. In dat verband werd de noodzaak onderstreept van een snelle modernisering van Europa's netwerken met het oog op de ontwikkeling van een Europees 'slim supernetwerk' waarin de netwerken onderling op continentaal niveau zijn gekoppeld, met name om hernieuwbare energiebronnen te integreren. De in het kader van dit initiatief vastgestelde prioriteiten en voorgestelde maatregelen met betrekking tot vergunningverlening, regulering en financiering sporen volledig met deze doelstellingen.

Het voorstel heeft tot doel de bestaande TEN-E-richtsnoeren te vervangen en vormt een logisch pakket samen met de Connecting Europe-faciliteit (CEF) die wordt opgezet met het oog op de vervanging van de huidige TEN-financieringsverordening.

Dit initiatief vormt ook een belangrijke bijdrage tot de kosteneffectieve verwezenlijking van de twee bindende doelstellingen, namelijk 20% energie uit hernieuwbare bronnen en 20%[11] vermindering van broeikasgasemissies tegen 2020, en is bedoeld om te sporen met het groeipad dat is uiteengezet in de mededeling van de Commissie Een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 en de langetermijndoelstelling van de EU van een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 80-95% in 2050 ten opzichte van de 1990-niveaus[12].

In overeenstemming met artikel 11 VWEU integreert het voorstel de bestaande milieu­beschermings­eisen in de context van de energie-infrastructuur.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging, gegevensverzameling en benutting van deskundigheid



Dit voorstel is uitgewerkt op basis van een groot aantal bijdragen van de lidstaten en betrokken partijen, geleverd bij talrijke gelegenheden (conferenties op hoog niveau, workshops, marktonderzoek), inclusief twee openbare raadplegingen inzake vergunning­verlening en het gebruik van projectobligaties voor infrastructuurprojecten[13]. De effecten van de diverse voorgestelde beleidsopties zijn geanalyseerd in twee in 2010 en 2011 uitgevoerde effectbeoordelingsstudies waarbij de resultaten van de verschillende modellen en van talrijke studies werden gebruikt, waarvan drie speciaal waren gericht op de aspecten investeringsbehoeften, vergunningverlening en financiering. In beide effectbeoordelingen werden ook de economische, maatschappelijke en ecologische effecten van de verschillende opties bestudeerd en werd rekening gehouden met het subsidiariteits‑ en het evenredigheids­beginsel.

Effectbeoordeling



De eerste effectbeoordeling van 2010 was in het bijzonder gericht op de werkingssfeer van het nieuwe initiatief, met onderzoek naar de energiesectoren waarop het initiatief betrekking moet hebben, de opzet ervan met de vaststelling van de prioriteiten en de selectie van projecten van gemeenschappelijk belang, de vorm van de regionale coördinatie en samenwerking en de algemene beginselen voor de vergunningverlening.

Gebaseerd op deze eerste analyse werd in de effectbeoordeling van 2011 nader ingegaan op de beleidsopties op het gebied van vergunningverlening en openbare raadpleging, regulering en financiering voor de projecten van gemeenschappelijk belang die worden geselecteerd voor de tenuitvoerlegging van de vooraf geïdentificeerde infrastructuurprioriteiten. Voor elk van de verschillende vastgestelde hinderpalen werden effectieve en kostenefficiënte oplossingen gezocht.

Vergunningverlening en raadpleging van het publiek

In de analyse werden drie opties vergeleken: de invoering van een stelsel van gemeenschappelijk belang; regels betreffende de organisatie en duur van het vergunningverleningsproces, met name een volledige one-stop shop en een tijdslimiet; een combinatie van de twee vorige opties.

Wat de maatregelen met betrekking tot de habitatrichtlijn betreft, wordt het effect van het stelsel van gemeenschappelijk Europees belang op de lokale flora en fauna ingeschat als zijnde relevant voor slechts een zeer beperkt aantal projecten van gemeenschappelijk belang waarbij eventueel een conflict zou kunnen rijzen met Natura 2000-gebieden, maar die cruciaal zijn voor de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie.

Van de laatste beleidsoptie wordt het totale effect als het meest positieve van de drie opties beoordeeld aangezien deze optie kan leiden tot een tijdige voltooiing van haast alle vereiste projecten van gemeenschappelijk belang tegen 2020, op voorwaarde dat de nodige maatregelen op het gebied van regulering en financiering genomen zijn. Bij keuze voor deze optie worden de milieueffecten, de maatschappelijke effecten met betrekking tot de werkgelegenheid en de economische effecten op het BBP ingeschat als sterker dan bij de andere opties aangezien alle projecten van gemeenschappelijk belang zouden worden afgerond, terwijl de administratieve kostenbesparing aanzienlijk zou zijn

Reguleringskwesties

In de analyse worden drie opties vergeleken: grensoverschrijdende kostentoewijzing; investeringsstimulansen; een combinatie van beide opties.

Uit de analyse blijkt dat zowel een mechanisme voor de voorafgaande grensoverschrijdende kostentoewijzing als stimulansen die evenredig zijn met de gelopen risico's vereist zijn om de tenuitvoerlegging te waarborgen van projecten van gemeenschappelijk belang waarvan de levensvatbaarheid onzeker is. De totale economische, maatschappelijke en ecologische effecten ervan zijn groot en positief.

Financiering



Om alle mogelijke maatregelen met betrekking tot infrastructuurontwikkeling te kunnen beoordelen, werden in de analyse vier financieringsmechanismen afgewogen, ook al zal de vertaling daarvan in beleidsopties slechts plaatsvinden in de Connecting Europe-faciliteit: gebruik van risicospreidingsinstrumenten (met inbegrip van projectobligaties en waarborgen); gebruik van risicokapitaalinstrumenten (inclusief deelname in het aandelenkapitaal); gebruik van subsidies voor projectstudies en bouw; een combinatie van subsidies, risicospreidings­instrumenten en risicokapitaalinstrumenten.

De laatste beleidoptie geeft het meest positieve totale effect, aangezien die optie de positieve effecten van de afzonderlijke opties cumuleert en een flexibel instrumentarium met marktgebaseerde instrumenten en directe financiële steun oplevert, wat resulteert in synergieën en efficiëntiewinsten door de meest kosteneffectieve oplossing voor specifieke projectrisico's aan te bieden. Deze beleidsoptie spoort ook met de maatregelen die worden voorgesteld in het kader van de Connecting Europe-faciliteit.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde actie



Bij de voorgestelde verordening wordt prioriteit verleend aan 12 strategische corridors en gebieden van de trans-Europese energie-infrastructuur. Er worden regels vastgesteld voor de identificatie, binnen een reeks goed omschreven categorieën van energie-infrastructuur, van projecten van gemeenschappelijk belang (PGB's) die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van deze prioriteiten. Daartoe wordt een selectieproces vastgelegd dat gebaseerd is op regionale groepen van deskundigen en het advies van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) voor elektriciteit en gas. Het definitieve, om de twee jaar te actualiseren besluit betreffende een de gehele Unie omvattende lijst van projecten van gemeenschappelijk belang wordt uiteindelijk genomen door de Commissie. De regionale deskundigengroepen en het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators worden belast met de monitoring en evaluatie van de uitvoering van de PGB's. De Commissie kan Europese coördinatoren aanwijzen voor PGB's die moeilijkheden ondervinden.

Bij het voorstel wordt een stelsel van gemeenschappelijk belang ingesteld voor PGB's, waarbij specifieke verantwoordelijkheden worden toegewezen aan één nationale bevoegde instantie binnen elke lidstaat om het vergunningverleningsproces voor PGB's te coördineren en te monitoren, minimumnormen voor transparantie en inspraak van het publiek vast te leggen en de maximale toegestane duur van het vergunningverleningsproces vast te stellen. Het voorstel verduidelijkt ook dat PGB's onder bepaalde voorwaarden ten uitvoer kunnen worden gelegd om 'dwingende redenen van groot openbaar belang' als omschreven in Richtlijn 92/43/EG en Richtlijn 2000/60/EG. Deze maatregelen voldoen aan het evenredigheidsbeginsel aangezien zij een minimale harmonisatie van nationale administratieve procedures tot doel hebben die noodzakelijk is om de uitvoering van ‑ doorgaans grensoverschrijdende ‑ PGB's te vergemakkelijken. Bij hun werkzaamheden om te voldoen aan de eisen van deze verordening staat het de lidstaten vrij om hun eigen specifieke interne procedures vast te leggen, in lijn met hun eigen nationale wetgeving.

De voorgestelde verordening biedt een methodologie en een proces voor het opmaken van een geharmoniseerde kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem voor PGB's op het gebied van elektriciteit en gas. Op basis van deze methodologie is het krachtens deze verordening aan de nationale regulerende instanties en het ACER om de kosten van grensoverschrijdende PGB's in deze sectoren te verdelen overeenkomstig de baten die zij opleveren voor de direct of indirect bij deze PGB's betrokken lidstaten. De nationale regulerende instanties moeten via tarieven ook toereikende stimulansen bieden voor de tenuitvoerlegging van PGB's waaraan om gerechtvaardigde redenen grotere risico's verbonden zijn.

Bij de verordening worden ten slotte ook de voorwaarden bepaald waaronder PGB's in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie in het kader van de Connecting Europe-faciliteit, voor zowel studies (toegankelijk voor alle PGB's met uitzondering van projecten in de oliesector) als werkzaamheden (toegankelijk voor alle PGB's in de sector van de slimme netwerken en in de kooldioxidesector, en voor projecten op het gebied van elektriciteit en gas die aan bepaalde voorwaarden voldoen, meer bepaald dat er een besluit betreffende de grensoverschrijdende kostenverdeling voor is vastgesteld).

Rechtsgrondslag



Dit voorstel is gebaseerd op artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 171, lid 1, "stelt de Unie een geheel van richtsnoeren op betreffende de doelstellingen, prioriteiten en de grote lijnen van de op het gebied van trans-Europese netwerken overwogen maatregelen; in deze richtsnoeren worden projecten van gemeenschappelijk belang aangegeven". In artikel 172 wordt gespecificeerd dat de in artikel 171, lid 1, bedoelde richtsnoeren en andere maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de medebeslissingsprocedure.

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing op dit voorstel voor zover het energiebeleid niet valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. De infrastructuur voor energietransmissie is van trans-Europese of ten minste grensoverschrijdende aard en heeft trans-Europese of grensoverschrijdende effecten. Regulering op het niveau van de lidstaten is niet geschikt en de afzonderlijke nationale administraties hebben niet de bevoegdheid om op te treden op het gebied van dergelijke infrastructuur in haar totaliteit. Uit economisch oogpunt kan de ontwikkeling van energienetwerken het best worden gewaarborgd wanneer die vanuit een Europees perspectief wordt gestuurd, met actie zowel op EU- als op lidstaatniveau met inachtneming van de desbetreffende respectieve bevoegdheden. De voorgestelde verordening voldoet derhalve aan het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel en keuze van het wetgevingsinstrument



Het voorstel gaat niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken, gezien de op het niveau van de Unie vastgestelde beleidsdoelstellingen op energie‑ en klimaatgebied en de hinderpalen die de ontwikkeling van een toereikende energie-infrastructuur in de weg staan. Het gekozen wetgevingsinstrument is een verordening, die rechtstreeks toepasselijk en in al haar onderdelen verbindend is. Een dergelijke maatregel is noodzakelijk om een tijdige tenuitvoerlegging van de energie-infrastructuurprioriteiten in de periode tot 2020 te waarborgen.

Meer in het bijzonder is de vaststelling van een vergunningverleningskader, met bevoegde instanties op nationaal niveau en duidelijke termijnen waarbinnen het vergunningverlenings­proces overeenkomstig de nationale specificiteit ten einde kan worden gebracht, evenredig met de doelstelling van versnelling van het vergunningverleningsproces.

3.

Gevolgen voor de begroting



Alle gevolgen van dit voorstel voor de begroting worden behandeld overeenkomstig het financieel memorandum van het Voorstel voor een verordening tot oprichting van de Connecting Europe-faciliteit.

4.

Facultatieve elementen



Intrekking van bestaande wetgeving



De vaststelling van het voorstel zal de intrekking tot gevolg hebben van Beschikking nr. 1364/2006/EG per 1 januari 2014. Dit zal echter geen effect hebben op de verlening, voortzetting of wijziging van financiële steun die door de Commissie is toegekend op basis van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen welke zijn gepubliceerd in het kader van de bestaande verordening voor de TEN-financiering voor de projecten waarop deze beschikking betrekking heeft of voor TEN-E-projecten die steun krijgen uit de structuurfondsen.

Europese economische ruimte (EER)



Het voorstel heeft betrekking op een EER-aangelegenheid en moet dan ook op de EER van toepassing zijn.