Toelichting bij COM(2011)843 - Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel voor een partnerschapsinstrument vervangt het financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen (ICI)[1], dat in 2007 in werking is getreden en sindsdien het voornaamste instrument van de EU is voor samenwerking met hoog ontwikkelde landen. Het ICI is een doeltreffend instrumentarium gebleken, dat voorzag in een gedifferentieerd en passend antwoord voor het verbreden en verdiepen van de samenwerking met 17 landen (geïndustrialiseerde landen en gebieden met een hoog inkomen in Noord-Amerika, Australazië en de Golfregio). Met de vaststelling van het voorstel voor het ICI+ is dit recent uitgebreid naar ontwikkelingslanden. Aangezien dit instrument echter eind 2013 afloopt, is er een nieuw financieel instrument nodig.

Bovendien hebben we sinds de inwerkingtreding van de ICI-verordening met name de opkomst gezien van economieën als India, China en Brazilië, die een steeds prominentere rol spelen binnen de internationale economie en handel, in multilaterale fora (VN en G-20) en bij het aanpakken van uitdagingen die van wereldwijd belang zijn. Hoewel ontwikkeling en armoedeverlichting nog belangrijke aandachtspunten zijn, laten deze landen in toenemende mate hun status van ontwikkelingsland achter zich. Om het eigen economische herstel te kunnen voortzetten, heeft de EU een strategisch belang bij het stimuleren van plausibele inspanningen van deze landen om mondiale uitdagingen als klimaatverandering op adequate wijze aan te pakken.

De EU heeft ook breed opgezette overeenkomsten ontwikkeld met sleutelpartners en opkomende economieën voor het aanpakken van bilaterale aangelegenheden en kwesties van mondiaal belang. De tenuitvoerlegging van deze instrumenten (in de vorm van overeenkomsten, verklaringen, actieplannen, enz.) vereist een speciaal financieringsinstrument dat de EU de middelen verschaft om de belangen van de EU wereldwijd doeltreffend te bevorderen en mondiale aangelegenheden aan te pakken waar en wanneer de noodzaak daartoe zich voordoet.

Bovendien vereisen de ontwikkeling van de relatie met Rusland, de financiële crisis die nieuwe uitdagingen met zich heeft meegebracht voor de wereldeconomie en de economische orde, de toenemende onderlinge afhankelijkheid tussen de EU en de belangrijkste partners van de EU, de veranderende handelspatronen, de groeiende rol van het maatschappelijk middenveld en zakelijke/handelsgemeenschappen zowel in Europa als in partnerlanden van de EU meer dialoog, integratie en uitwisseling. De noodzaak om sociale uitdagingen (de ongelijke verdeling van de voordelen van globalisering en de ernstige gevolgen van de economische achteruitgang voor de consumptie, inkomens en het scheppen van werkgelegenheid) en uitdagingen op het gebied van milieu en klimaatverandering aan te pakken, doet zich steeds sterker voelen. In deze context is het door de groeiende rol van opkomende economieën, onder andere op het gebied van aangelegenheden met betrekking tot de zuid-zuid-handel en samenwerking, en de noodzaak om ontwikkelingshulp, handelsinstrumenten, zakelijke dialogen, infrastructurele en technologische ontwikkelingen en investeringen te combineren om slimme en inclusieve groei, handelsintegratie, de ontwikkeling van de private sector, sociale samenhang, hervorming en moderniseringsprogramma's te ondersteunen, noodzakelijk geworden een nieuw instrument in te voeren dat is afgestemd op deze ontwikkelingen.

De EU beschikt momenteel niet over een echt instrument dat de EU in staat stelt om met nieuwe opkomende economieën samen te werken op het gebied van aangelegenheden met betrekking tot het bevorderen van de kernbelangen van de EU en gemeenschappelijke uitdagingen van mondiaal belang (zoals klimaatverandering of de noodzaak duurzame ontwikkeling op alle niveaus te bevorderen). Hoewel het ICI met de vaststelling van het ICI+ op 1 december 2011 is uitgebreid naar ontwikkelingslanden, is de werkingssfeer ervan beperkt.

Het voorgestelde partnerschapsinstrument is opgezet om deze beperking van het vermogen van de EU om zich internationaal zo doeltreffend mogelijk in te zetten, weg te nemen. Het zou de hierboven beschreven leemte opvullen en het voor de EU met name mogelijk maken agenda's ten uitvoer te leggen die verder gaan dan ontwikkelingssamenwerking met mondiale spelers, en ons daarnaast in staat stellen zo nodig de kernbelangen van de EU bij andere partnerlanden te verdedigen. Het zou ook nieuwe betrekkingen kunnen versterken met landen die niet langer op bilaterale ontwikkelingshulp zijn aangewezen.

Met het instrument zouden met name de volgende specifieke doelstellingen worden nagestreefd:

(a) het ten uitvoer leggen van de internationale dimensie van de Europa 2020-strategie door EU-strategieën voor bilaterale, regionale en interregionale samenwerking en partnerschap te ondersteunen, door het bevorderen van beleidsdialogen en het ontwikkelen van collectieve benaderingen van en antwoorden op uitdagingen van mondiaal belang, zoals energiezekerheid, klimaatverandering en het milieu;

(b) het verbeteren van toegang tot de markt en het ontwikkelen van handels-, investerings- en zakelijke kansen voor Europese bedrijven, met name kmo's, door middel van economische partnerschappen en samenwerking op zakelijk en regelgevingsgebied;

(c) het wijder verbreiden van het begrip voor en de zichtbaarheid van de Unie en haar rol op het wereldtoneel door middel van openbare diplomatie, onderwijskundige/universitaire samenwerking en stimuleringsactiviteiten om de waarden en belangen van de Unie te bevorderen.

Het partnerschapsinstrument zal daarom de belangen van de EU en wederzijdse belangen bevorderen en ervoor zorgen dat de Europa 2020-strategie een mondiaal bereik krijgt, doordat het instrument doeltreffend en flexibel zal reageren op samenwerkingsdoelstellingen die voortkomen uit de betrekkingen van de Unie met partnerlanden en doordat het uitdagingen van mondiaal belang zal aanpakken. Het heeft een mondiaal bereik met speciale aandacht voor strategische partners en opkomende economieën. Er zal geen sprake zijn van verplichte indeling van uitgaven als officiële ontwikkelingshulp (ODA), hoewel dit mogelijk moet blijven, met name voor hulp voor handel en handelsgerelateerde steun. Het bedrag voor de periode 2014-2020 is 1 131 miljoen euro.

Het partnerschapsinstrument wordt een integraal onderdeel van de algehele architectuur van de financiële instrumenten voor extern optreden, die rond vier kernhoofdstukken is opgezet: een op beleid gebaseerd hoofdstuk dat zich met name richt op samenwerking met partnerlanden op alle niveaus en hoofdstukken over het werken aan overkoepelende prioriteiten en waarden: mensenrechten en democratie, humanitaire hulp en bescherming van de burgerbevolking, en crisisbeheer en -preventie.

Een van de belangrijkste prioriteiten van de Europa 2020-strategie is het herstellen van groei die in overeenstemming is met de Europese visie van een koolstofarme toekomst en duurzame ontwikkelingsdoelstellingen. De agenda erkent dat snelgroeiende opkomende economieën met een groeiende middenklasse een belangrijke rol spelen bij het in stand houden van de Europese uitvoer van goederen en diensten waarin de EU een comparatief voordeel heeft. Zo zal bijvoorbeeld het toekomstige klimaatbeleid (of het ontbreken daarvan) in China, India, Brazilië en de VS belangrijke gevolgen hebben voor het toekomstige concurrentievermogen, onderzoek en ontwikkeling en wetenschappelijke samenwerking tussen die regio's, en voor de internationale handel. Het is in ons belang maximale afstemming en samenwerking te bevorderen. Het partnerschapsinstrument moet een instrumentele rol spelen bij het ondersteunen van het handelsbeleid[2], met name ten aanzien van de strategische economische partners. De steun voor markttoegang voor Europese bedrijven zal een aanvulling zijn op maatregelen die gefinancierd worden vanuit het programma voor concurrentievermogen en kmo's.

Opkomende economieën spelen een steeds prominentere rol als verantwoordelijke partners bij het aanpakken van wereldwijde uitdagingen in de context van de huidige economische crisis. De EU erkent het belang van het uitbreiden van de verantwoordelijkheden van opkomende economieën jegens de minst ontwikkelde landen en andere ontwikkelingslanden. Kritische aangelegenheden zoals armoedeverlichting, concurrentievermogen en de vrijmaking van het handelsverkeer, milieu, klimaatverandering, energie, duurzame ontwikkeling, fatsoenlijk werk, waaronder begrepen respect voor fundamentele arbeidsnormen en sociale dialoog, het verbeteren van digitale geletterdheid en inclusie, pandemieën, cyberveiligheid, terrorisme en georganiseerde misdaad, waaronder piraterij, kunnen alleen in internationaal verband worden aangepakt. Tegen de achtergrond van toenemende globalisering is het van essentieel belang dat de interne agenda voor het zeker stellen van duurzame groei en werkgelegenheid in Europa en het intern beleid van de EU in het algemeen door passende externe financiële steun geruggensteund worden. Deze externe dimensie van intern beleid moet meer consistentie en coherentie opleveren voor het externe optreden van de EU, waarbij dubbel werk wordt voorkomen en de impact wordt vergroot.

Het partnerschapsinstrument zal daarom prioriteit geven aan het ondersteunen van ander extern beleid van de EU, zoals handelsbeleid, evenals de externe dimensie van EU-beleid inzake klimaatverandering, milieu, energie, transport, werkgelegenheid en sociaal beleid, en informatie- en communicatietechnologieën. Onder het partnerschapsinstrument zullen het integreren van de klimaatproblematiek en klimaatdoelstellingen met name relevant zijn voor activiteiten die de beleidsdialoog met geïndustrialiseerde en opkomende economieën bevorderen.

Efficiënt gebruik van hulpbronnen zal van cruciaal belang zijn om duurzame economische groei mogelijk te blijven maken binnen de milieurandvoorwaarden. De EU stelt een strategie voor efficiënt hulpbronnengebruik vast als een van de vlaggenschepen van de Europa 2020-strategie. Die zal van invloed zijn op Europese normen, maar kan alleen maar echt doeltreffend zijn als alle grote economieën praktijken gaan toepassen waarbij efficiënt gebruik wordt gemaakt van hulpbronnen. Opkomende economieën hebben de kans de niet-duurzame consumptie- en productiepatronen te omzeilen waarin de EU en andere geavanceerde economieën zo vaak zijn vervallen tijdens hun industrialiseringsproces en de EU heeft er alle belang bij hen hierbij te helpen.

Opkomende economieën, met name India en China, hebben echter ook een grote bevolking die in absolute armoede leeft en voor haar bestaan afhankelijk is van gezonde ecosystemen, zoals schoon water en productieve zeeën en bossen. Tegelijkertijd kennen Brazilië, Zuid-Afrika, India en China een enorme biodiversiteit. Deze economieën geven ook vorm aan de benutting van hulpbronnen in andere, met name armere, ontwikkelingslanden. Samenwerken aan het beschermen van ecosystemen en het duurzame beheer ervan is in het wederzijdse belang van de EU en de partners van de EU.

Dialoog en praktische samenwerking met de belangrijkste mondiale energieproducenten en -verbruikers is van essentieel belang om de uitdaging van het veiligstellen van de energievoorziening van de EU aan te pakken, met name naarmate wij afhankelijker worden van invoer en tegelijkertijd een mondiale koolstofarme agenda, duurzaam energiebeleid, transparantie en voorspelbaarheid op mondiale energiemarkten en samenwerking op technologisch gebied willen bevorderen.

Nu een aantal landen niet langer op bilaterale ontwikkelingshulp is aangewezen, zijn deze landen op zoek naar nieuwe vormen van samenwerking. Om een strategische partner te blijven op deze gebieden en de leiderspositie in mondiale normen te behouden, moet de EU in staat zijn op wederzijds belang gebaseerde partnerschappen op technologisch en innovatiegebied op te zetten.

De externe toepassing van het interne beleid van de EU zal daarom volledig worden geïntegreerd in de programmering van het partnerschapsinstrument. Binnen de beperkte financiële kaders kan dit instrument een aanvulling vormen op de externe dimensie van intern beleid dat gevoerd wordt in verband met van andere EU-programma's (zoals maatregelen uit hoofde van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, het programma voor concurrentievermogen en kmo's, waaronder begrepen samenwerking op het gebied van toerisme, het migratiefonds en het fonds voor interne veiligheid, evenals het programma 'Erasmus voor iedereen') om dubbel werk te voorkomen. Ook kan het ander extern beleid van de EU, bijvoorbeeld op handelsgebied, ondersteunen. Tijdens de totale programmering wordt rekening gehouden met coherentie en complementariteit met andere geografische instrumenten voor extern optreden, met name met het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, terwijl de differentiatie- en concentratiebeginselen worden geïntegreerd.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN DE BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

De Europese Commissie heeft tussen 26 november 2010 en 31 januari 2011 een openbare raadpleging gehouden over de toekomstige financiering van het extern optreden door de EU. Dit proces was gebaseerd op een online vragenlijst, die vergezeld ging van een achtergronddocument over de financiering van het externe optreden van de EU na 2013, dat was opgesteld door medewerkers van de Commissie en de EDEO.

Het merendeel van de respondenten (circa 70 %) bevestigde dat de door de EU verstrekte financiële steun substantiële toegevoegde waarde opleverde op de belangrijkste beleidsterreinen die worden ondersteund door financiële instrumenten van de EU voor extern optreden[3]. Velen noemden de toegevoegde waarde van de EU als de belangrijkste motor voor de toekomst: zij waren van mening dat de EU gebruik moet maken van dit comparatieve voordeel, dat voortvloeit uit haar mondiale aanwezigheid, haar brede deskundigheid, haar supranationale aard en haar rol van partij die afstemming mogelijk maakt, en dat zij de schaalvoordelen moet benutten.

Vrijwel alle respondenten (92 %) ondersteunden een meer gedifferentieerde benadering, afgestemd op de situatie van het begunstigde land en gebaseerd op gedegen criteria en efficiënte gegevensverzameling, als methode om de effecten van Europese financiële instrumenten te verhogen.

De meningen waren verdeeld over het vereenvoudigen van de instrumenten en het evenwicht tussen geografische en thematische instrumenten. Veel respondenten vreesden dat het verminderen van het aantal thematische Europese programma’s tot een verlaging zou kunnen leiden van het totale voor thematisch optreden beschikbare bedrag en riepen in plaats daarvan op tot vereenvoudiging van de regels voor toegang tot en uitvoering van thematische financiering. Een aanzienlijke meerderheid ondersteunde het vergroten van de geografische flexibiliteit van de EU-instrumenten als manier om te reageren op interregionale uitdagingen.

Op de vraag om prioriteiten aan te geven voor verschillende aandachtsgebieden noemden de meeste belanghebbenden macro-economische en financiële stabiliteit, economische groei en de bevordering van handel en investeringen, gevolgd door energie, efficiënt hulpbronnengebruik en klimaatverandering en werkgelegenheid en sociale aangelegenheden (inclusieve groei en fatsoenlijk werk).

Een ruime meerderheid van de respondenten was het er ook mee eens dat de private sector de belangrijkste motor is achter economische ontwikkeling en daarom in aanzienlijke mate bijdraagt aan duurzame groei. Daarom waren zij voorstanders van uitgebreidere betrokkenheid van de EU bij het bedrijfsleven als partner in de EU en in derde landen teneinde de private sector sterker te betrekken — zowel financieel als op het gebied van kennisgaring — als motor voor duurzame ontwikkeling.

Veel respondenten waren het erover eens dat gezamenlijke programmering en medefinanciering met lidstaten de impact en coherentie van het extern optreden van de EU zou kunnen vergroten, de levering van hulp zou kunnen vereenvoudigen en de algehele transactiekosten zou kunnen verlagen.

Met betrekking tot het beoordelen van de prestaties kon een grotere aandacht voor toezichtactiviteiten tijdens de tenuitvoerlegging van projecten en programma's, samen met verdere vereenvoudiging van de regels inzake externe financiering als middel om ervoor te zorgen dat de externe instrumenten van de EU de gehoopte resultaten opleveren, op brede instemming rekenen.

Een groot aantal belanghebbenden ondersteunde het intensiveren van de informatie- en communicatieactiviteiten om het profiel van externe financiering door de EU te verhogen, met name in begunstigde landen. De zichtbaarheid van de EU lijkt echter meer gebaat te zijn bij effectief beleid, strategieën en aanwezigheid in derde landen, dan bij het besteden van nog meer geld aan communicatie. Het idee de coördinerende rol van de EU bij andere donoren te versterken en erop toe te zien dat uitvoerende partners meer zichtbaarheid geven aan de financiering door de EU, kon eveneens op veel bijval rekenen.

Alvorens dit voorstel voor het partnerschapsinstrument in te dienen, heeft de Commissie vier beleidsopties in overweging genomen: het beëindigen van het ICI; het laten voortbestaan van de bestaande situatie; het DCI uitbreiden met uitgaven die niet onder officiële ontwikkelingshulp vallen; een nieuw instrument introduceren dat voortbouwt op het ICI/ICI+.

Na een zorgvuldige afweging werden noch het beëindigen van het ICI, noch het in stand houden van de bestaande situatie als politiek haalbare oplossingen gezien. Als de uitgaven uitsluitend beperkt zouden blijven tot optreden in verband met armoedeverlichting of het accent uitsluitend zou blijven liggen op samenwerking met opkomende economieën, zou dit het externe optreden van de EU kunstmatig beperken en geen recht doen aan de kernbelangen van de EU.

De optie het instrument voor ontwikkelingssamenwerking dusdanig te wijzigen dat ook uitgaven die geen verband houden met officiële ontwikkelingshulp eronder vallen, zou het voordeel hebben van geografische coherentie (één instrument per land), maar de moeilijkheden die inherent zijn aan het beheren van een instrument met twee zeer verschillende doelstellingen werden als een ernstige handicap beschouwd.

Effectbeoordeling



Economische effecten

De introductie van een nieuw partnerschapsinstrument zou de EU nog een mogelijkheid bieden om de eigen ondernemingen (met name kmo's) en producten te bevorderen. Het zou de Europese bedrijven in derde landen kunnen steunen, waarbij stimulansen worden geboden voor het Europese concurrentievermogen en innovatie, in aanvulling op de acties die gefinancierd worden uit hoofde van het programma voor concurrentievermogen en kmo's en Horizon 2020 (onderzoek en innovatie). Het zou de Europese internationale handel en investeringen kunnen steunen, hetgeen vervolgens weer zou kunnen leiden tot meer buitenlandse investeringen in de EU. Het kan ook een rol spelen bij de zuid-zuid-handel en samenwerking door het bevorderen van verantwoordelijke zakelijke praktijken bij onze partners in derde landen, met name armere ontwikkelingslanden. Samenwerking is mogelijk op allerlei gebieden, waaronder klimaatverandering, energie[4], milieu, aanpassing van technische voorschriften en standaardisatie, maatschappelijk verantwoord ondernemen, intellectuele-eigendomsrechten, bescherming van persoonsgegevens, beste praktijken in economische, handels-, investerings-, fiscale en financiële aangelegenheden en toerisme. Dit zou de economische zekerheid van de EU kunnen versterken en nieuwe banen kunnen scheppen, hetgeen uiteindelijk zou bijdragen aan economische groei. Het nieuwe instrument zou goed ontwikkelde vormen van economische samenwerking tussen de EU en partnerlanden kunnen bevorderen. In deze context zou het de EU in staat stellen ervoor te zorgen dat er voldoende rekening wordt gehouden met waarden op het gebied van milieu, duurzame energie, werkgelegenheid, sociale en andere welzijnswaarden bij het opstellen en ten uitvoer leggen van het beleidsprogramma.

Sociale effecten

Door de financieringsinstrumenten van de EU en van de EU-lidstaten op elkaar af te stemmen en gezamenlijke activiteiten met andere bilaterale en multilaterale donoren te ondersteunen, zou het nieuwe instrument een aanzienlijk effect kunnen hebben op het sociale weefsel van opkomende landen. Het zou ondersteuning kunnen bieden aan hervormingen van socialezekerheidsstelsels, nationaal werkgelegenheidsbeleid, nationaal beleid voor opleiding en ontwikkeling van vaardigheden, onderwijs, programma’s voor het opbouwen van onderzoeks- en innovatiecapaciteit, en maatregelen voor het versterken van nationale 'vangnetten'. Het creëren van meer 'groene' banen zou het inkomen doen toenemen en zou strategieën voor sociale samenhang en armoedeverlichting op nationaal niveau versterken. In dit opzicht zou het bijdragen aan de succesvolle tenuitvoerlegging van de internationale sociale agenda die bepleit wordt door de Internationale Arbeidsorganisatie van de VN en de G-8/G-20.

Milieueffecten

EU-partnerschappen onder het nieuwe instrument zullen zich richten op het bevorderen en ondersteunen van groei en ecologische duurzaamheid op de lange termijn. In dit opzicht wordt verwacht dat het nieuwe instrument een belangrijke rol zal gaan spelen bij het ondersteunen van de op milieu en klimaatverandering betrekking hebbende acties en beleidsdialogen van zowel de EU als de partnerlanden. Het instrument zou een koolstofarm bedrijfsmodel kunnen ondersteunen door stimulansen te bieden voor de Europese private sector. Voortbouwend op de geslaagde resultaten van COP 16, de conferentie van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering die in Cancún is gehouden, zou het gebruikt kunnen worden om Europese bedrijven te helpen doeltreffend beleid tegen lage kosten te ontwikkelen om milieuvriendelijke doelen in de partnerlanden te realiseren. Ook zou het de partnerlanden helpen om de milieu-, ecologische en energie-efficiëntievoordelen van innovatie ten volle te benutten. Het zou de overgang kunnen bevorderen naar een groene economie waar hulpbronnen efficiënt gebruikt worden. De toenemende vraag naar grondstoffen in opkomende economieën betekent dat de uitwisseling van beste praktijken voor de private sector en voor een groener aankoopbeleid moet worden bevorderd. Het instrument zou samenwerking mogelijk kunnen maken om een beter inzicht te krijgen in de economische en sociale kosten van het verlies van biodiversiteit en de achteruitgang van ecosystemen in landen met mondiaal belang.

1.

Juridische elementen van het voorstel



In de besprekingen die door de wetgevende autoriteit zijn gehouden over het voorstel van de Commissie inzake het ICI+ (COM(2009) 197) en na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, zijn de drie instellingen het erover eens geworden dat artikel 207, lid 2, en artikel 209, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gebruikt voor het uitvoeren van activiteiten die verder gaan dan ontwikkelingssamenwerking in ontwikkelingslanden. Voor landen 'niet zijnde ontwikkelingslanden' wordt artikel 212, lid 2, van het VWEU gebruikt.

Als logisch vervolg op dat akkoord zou het voorgestelde partnerschapsinstrument daarom worden gebaseerd op de combinatie van de volgende drie artikelen van het VWEU: artikel 212, lid 2, artikel 207, lid 2 en artikel 209, lid 1.

De EU heeft een groot aantal internationale overeenkomsten met partnerlanden overal ter wereld gesloten dat niet kan worden geëvenaard door de afzonderlijke lidstaten, waardoor de Unie invloed verwerft op bijna alle gebieden van de internationale betrekkingen. Met haar 27 lidstaten die optreden in het kader van gemeenschappelijke beleidslijnen en strategieën beschikt de EU over de nodige schaalgrootte om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De EU bevindt zich ook in een unieke positie om Europese normen en standaarden te bevorderen en deze door internationale samenwerking tot mondiale normen te maken.

Het voorgestelde partnerschapsinstrument zal meer toegevoegde waarde bieden dan de bestaande situatie, aangezien het de Europa 2020-strategie omarmt die gebaseerd is op samenwerking gericht op groene groei, met een sterkere nadruk op de belangen van de EU bij de samenwerking met opkomende en geïndustrialiseerde landen en meer aandacht voor het verbeteren van het klimaat voor het bedrijfsleven, investeringen, handel en onderzoek en innovatie. In het kader van het instrument moet een proactieve agenda van wederzijdse belangen met partnerlanden worden ontwikkeld met bijzondere aandacht voor strategische partners van de EU.

Het nieuwe partnerschapsinstrument zou ook meer recht doen aan de verbintenissen van de EU ten opzichte van derde landen waarmee de EU partnerschaps- en samenwerkings-/kaderovereenkomsten is aangegaan. Het externe beleid van de EU, dat gericht is op het aan specifieke samenwerkingsactiviteiten koppelen van de bevordering van de waarden en belangen van de EU, zou in dit opzicht aan geloofwaardigheid en consistentie winnen. In het kader van de overeenkomsten zou het partnerschapsinstrument kunnen fungeren als katalysator voor gezamenlijke projecten door de EU en de lidstaten, aangezien de EU en de EU-lidstaten gebonden zijn aan de bepalingen van deze overeenkomsten. Ten slotte zou het het regionale en bilaterale beleid van de EU steunen, evenals de verbintenissen van de EU inzake regionale en internationale samenwerkingsprocessen en -instanties.

De economische samenwerkingsactiviteiten van de EU, zakelijke dialogen en andere vormen van extern economisch optreden zouden een krachtig instrument van buitenlands beleid kunnen zijn. Zij zouden kunnen bijdragen aan het vergroten van de zichtbaarheid en invloed van de EU buiten de Unie zelf. Dit zou de ambitie van Europa kunnen ondersteunen om zowel bilateraal als binnen multilaterale instanties als de G-20 een van de belangrijkste economische en politieke spelers op het internationale toneel te worden.

Bovendien zouden de frequentie en de haalbaarheid van gezamenlijk optreden met EU-lidstaten en van innovatieve manieren om middelen te mobiliseren, er met dit partnerschapsinstrument op vooruit gaan ten opzichte van de huidige situatie onder het ICI. Er komt meer geld beschikbaar voor het steunen van medefinancieringsoperaties in samenwerking met EU-lidstaten, via bilaterale steun, of met financiële instanties of agentschappen. Meerjarige programmering zou meer gestructureerde en geïntegreerde bedrijfsactiviteiten mogelijk maken. Publieke en private partnerschappen zouden beter haalbaar kunnen zijn, waarbij diverse belanghebbenden uit het Europese bedrijfsleven betrokken kunnen worden. Het vermengen van subsidies en leningen zou waar van toepassing ook een voorkeursoptie kunnen worden.

Keuze van het instrument



De Commissie is van mening dat het uitbreiden van de werkingssfeer van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking tot ander optreden dan ontwikkelingshulp het risico met zich brengt van spanning tussen verschillende doelstellingen, en zou kunnen leiden tot aanzienlijke vertragingen bij de besluitvorming en uitvoering. Zij adviseert één nieuw alomvattend instrument te creëren, dat zich richt op het verdedigen van de kernbelangen van de EU en het aanpakken van uitdagingen van mondiaal belang, met een duidelijk omschreven toepassingsgebied. De Commissie adviseert derhalve een voorstel te doen voor een nieuw instrument.

Het indienen van een voorstel voor een nieuw instrument wordt als de beste optie gezien. Er is sprake van een brede consensus over het voortbouwen op het huidige pakket aan financiële instrumenten, hoewel de institutionele veranderingen die voortvloeien uit het Verdrag van Lissabon erin weerspiegeld moeten worden. Onder deze optie zou de huidige structuur van de instrumenten, die zowel door de belanghebbenden als door de EU-lidstaten als passend en toereikend worden beschouwd, grotendeels ongewijzigd blijven. Hoe dan ook zal een nieuw partnerschapsinstrument met een alomvattend bereik en gerichte doelstellingen bijdragen aan een grondige aanpassing van de bestaande methoden voor beleidsvorming, programmering en het bereiken van resultaten.

2.

Gevolgen voor de begroting



De voorgestelde toewijzing van financiële middelen aan het partnerschapsinstrument bedraagt in totaal 1 131 miljoen euro, bij het huidige prijspeil, voor de periode 2014-2020. Dit bedrag strookt met rubriek 4 'Europa in de wereld' van het voorstel voor het financiële kader voor 2014-2020.

Om de voorspelbaarheid ervan zeker te stellen, worden er financiële middelen beschikbaar gesteld voor activiteiten op het gebied van hoger onderwijs in derde landen in het kader van het programma 'Erasmus voor iedereen', overeenkomstig de doelstellingen van het externe optreden van de EU, via twee meerjarige toewijzingen die de eerste vier jaren, respectievelijk de resterende drie jaren betreffen. Deze financiering komt terug in de indicatieve meerjarenprogrammering van het partnerschapsinstrument, overeenkomstig de vastgestelde behoeften en prioriteiten van de landen in kwestie. Overeenkomstig de externe prioriteiten van de EU kunnen de toewijzingen herzien worden in het geval van onvoorziene omstandigheden of belangrijke politieke veranderingen. De bepalingen van de 'Erasmus voor iedereen'-verordening, te weten Verordening (EU) nr. [--] van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van 'Erasmus voor iedereen'[5], zullen van toepassing zijn op het gebruik van die middelen.

3.

Facultatieve elementen



Vereenvoudiging



Een prioriteit voor de Commissie in deze nieuwe verordening, evenals in andere programma's onder het meerjarige financiële kader, is het vereenvoudigen van de regelgeving en het bevorderen van de toegang tot door de Unie verstrekte steun voor partnerlanden en regio's, organisaties uit het maatschappelijk middenveld enz., voor zover zij de doelstellingen van de verordening nastreven.

De nieuwe PI-verordening zou het mogelijk maken sneller uitvoeringsmaatregelen vast te stellen en zou zo meer ruimte bieden voor samenwerking. Bovendien maakt de herziening van het Financieel Reglement, die met name van belang is voor de speciale bepalingen over extern optreden, de deelname van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en kmo's aan financieringsprogramma's mogelijk, bijvoorbeeld door de regels te vereenvoudigen, de deelnamekosten te verlagen en toekenningsprocedures te versnellen. De Commissie is voornemens deze verordening ten uitvoer te leggen met behulp van de nieuwe flexibele procedures waarin wordt voorzien in het herziene Financieel Reglement.

De uitvoeringsregels zijn vervat in Verordening (EU) nr. van het Europees Parlement en de Raad van [--] tot vaststelling van de gemeenschappelijke regels en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie.