Toelichting bij COM(2011)862 - Europese sociaalondernemerschapsfondsen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2011)862 - Europese sociaalondernemerschapsfondsen.
bron COM(2011)862 NLEN
datum 07-12-2011
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Hoofddoel van dit voorstel is de markt voor sociale ondernemingen te ondersteunen door de doeltreffendheid van de fondsenwerving te verbeteren middels beleggingsfondsen die zich op deze ondernemingen richten.

Sociale ondernemingen[1] zijn een opkomende sector binnen de EU. Sociale ondernemingen zijn ondernemingen met als hoofddoel de realisatie van sociale effecten en niet de creatie van winst voor aandeelhouders of andere belanghebbenden. Bij het realiseren van sociale effecten streven sociale ondernemingen ernaar gebruik te maken van bedrijfstechnieken – inclusief bedrijfsfinanciering. Hoewel de sector nog nieuw is, wordt hij gekenmerkt door een snelle groei. Volgens het rapport van 2009 van de Global Entrepreneurship Monitor was tussen 3 % en 7,5 % van de beroepsbevolking in de geselecteerde lidstaten van de EU tewerkgesteld in diverse vormen van sociale ondernemingen.

Sociale ondernemingen zijn vrijwel uitsluitend kmo’s. De sociale opdracht van sociale ondernemingen hangt nauw samen met een sterke focus op duurzame of inclusieve ontwikkeling en richt zich op het aanpakken van sociale uitdagingen binnen de samenlevingen van de EU: dat betekent dat beleggingen in sociale ondernemingen naar alle waarschijnlijkheid een groter positief sociaal effect zullen hebben dan beleggingen in kmo’s in het algemeen. Volgens sommige ramingen, zoals die uitgevoerd door J.P. Morgan, zouden sociale beleggingen snel kunnen leiden tot de creatie van een markt die goed is voor meer dan 100 miljard EUR, wat het potentieel van deze opkomende sector onderstreept[2].

Daarom zou het feit dat ervoor wordt gezorgd dat deze sector blijft groeien en bloeien een waardevolle bijdrage betekenen voor het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

Sociale ondernemingen halen een aanzienlijk deel van hun financiering uit bijdragen van stichtingen, individuen of de openbare sector. Als ondernemingen hangt hun duurzame groei echter in sterke mate af van een brede waaier aan beleggingen en financieringsbronnen. In dit opzicht is de Europese markt voor beleggingsfondsen een belangrijke rol beginnen spelen. Er is een markt voor beleggingsfondsen ontstaan met beleggingen in sociale ondernemingen als hoofddoelstelling. Om dergelijke specifieke fondsen te onderscheiden van de bredere categorie van sociale beleggingsfondsen, worden deze specifieke fondsen in dit voorstel als sociaalondernemerschapsfondsen aangeduid. De groei van sociaalondernemerschapsfondsen weerspiegelt de toegenomen interesse van tal van beleggers om – vooral als onderdeel van een bredere portefeuille – beleggingen te doen die eerder tot doel hebben positieve sociale effecten te realiseren dan financiële winst na te streven.

Uit vastgestelde regelgevings- en markttekortkomingen blijkt dat twee problemen de groei van sociaalondernemerschapsfondsen beperken.

In de eerste plaats zijn de regelgevingsvereisten op Europees en nationaal niveau niet ontworpen om de kapitaalwerving door dit soort fondsen te vergemakkelijken. Het werven van kapitaal op grensoverschrijdende basis is een dure en complexe zaak vanwege de fragmentatie van de nationale regels voor “onderhandse plaatsingen”[3] in het buitenland. Door het naleven van een verscheidenheid aan nationale regels betreffende de activiteit van “onderhandse plaatsingen” om beleggersgroepen te selecteren, nemen de kapitaalkosten voor deze fondsen toe. Sociaalondernemerschapsfondsen leiden bovendien niet in alle lidstaten een bloeiend bestaan, maar zijn op dit ogenblik geografisch ongelijkmatig verdeeld.

Volgens raadplegingen van lidstaten is het duidelijk dat dergelijke sociaalondernemerschapsfondsen in de meeste gevallen ofwel aan de algemene nationale regels die van toepassing zijn op onderhandse plaatsingen of aan speciale wettelijke bepalingen die ingevoerd worden voor durfkapitaal of private equity onderworpen zijn. Een minderheid van de lidstaten heeft ook speciale regels ingevoerd voor ruimere categorieën van sociale beleggingsfondsen die eveneens toegankelijk zijn voor retailbeleggers. Deze ruimere categorieën van sociale beleggingsfondsen richten zich met hun beleggingen niet noodzakelijkerwijs enkel op sociale ondernemingen. Uit de effectbeoordeling blijkt dat de fragmentatie van de nationale regelgeving met betrekking tot sociaalondernemerschapsfondsen en het niet afstemmen van deze regelgeving op de behoeften van de fondsen geleid hebben tot een hogere kostenlast en tot een minder efficiënte toegang tot de kapitaalmarkten voor dergelijke fondsen. Ondanks de grote interesse van beleggers in socialebeleggingsstrategieën vormen deze regelgevingslasten een hinderpaal voor de creatie van sociaalondernemerschapsfondsen met een efficiënte omvang (de gemiddelde activa onder beheer van sociaalondernemerschapsfondsen overschrijden zelden de 20 miljoen EUR).

In de tweede plaats worden potentiële beleggers in sociaalondernemerschapsfondsen geconfronteerd met een breed socialebeleggingsaanbod, verschillende informatieniveaus met betrekking tot sociale beleggingen, selectie of screening van sociale ondernemingen en benaderingen op het vlak van het meten van hun sociale prestaties. De fondsen zelf en de sociale ondernemingen waarop zij zich richten, kunnen te maken krijgen met kosten die voortvloeien uit het bestaan van overlappende of concurrerende zelfregulerende maatregelen met betrekking tot de hierboven aangehaalde kwesties. Het vertrouwen in de ogen van beleggers wordt ondermijnd.

Deze moeilijkheden belemmeren efficiënte kapitaalstromen naar sociaalondernemerschapsfondsen en daardoor de kapitaalstroom naar sociale ondernemingen zelf, en vormen een hinderpaal voor de ontwikkeling van een aparte beleggingsmarkt in dit domein.

In deze omstandigheden heeft de Commissie middels het wetgevingspakket eengemaakte markt[4] toegezegd verschillende maatregelen in het leven te zullen roepen, waaronder het aanpakken van dergelijke financiële zwakke punten, om ervoor te zorgen dat de sociale ondernemingen binnen de EU kunnen bloeien. Het huidige voorstel voor een Europees kader voor sociaalondernemerschapsfondsen is één initiatief in die zin; het is een onderdeel van het Initiatief voor sociaal ondernemerschap van de Commissie (COM(2011) 682/2), dat tot doel heeft bredere kwesties binnen deze sector aan te pakken.

Het doel van de voorgestelde verordening is om een wetgevingskader uit te werken dat speciaal is afgestemd op de behoeften van sociale ondernemingen, beleggers die op zoek zijn naar een manier om dergelijke ondernemingen te financieren en gespecialiseerde beleggingsfondsen die ernaar streven tussen de twee te bemiddelen. De voorgestelde verordening strekt ertoe een hoge mate van duidelijkheid te bereiken wat betreft de kenmerken die sociaalondernemerschapsfondsen onderscheiden van de bredere categorie van alternatieve beleggingsfondsen. Binnen het voorgestelde Europese kader voor sociaalondernemerschapsfondsen zullen enkel fondsen die aan deze kenmerken beantwoorden in aanmerking komen om geld op te halen.

De voorgestelde verordening behandelt deze problemen. Zij voert uniforme vereisten in voor beheerders van instellingen voor collectieve belegging die werken onder de benaming "Europees sociaalondernemerschapsfonds”. Zij voert vereisten in met betrekking tot de beleggingsportefeuille, de beleggingstechnieken en de in aanmerking komende ondernemingen waarop een in aanmerking komend sociaalondernemerschapsfonds zich kan richten. Ook worden er uniforme regels ingevoerd over de categorieën van beleggers waarop een in aanmerking komend sociaalondernemerschapsfonds zich kan richten en over de interne organisatie van de beheerders die dergelijke in aanmerking komende fondsen op de markt aanbieden. Aangezien de beheerders van instellingen voor collectieve belegging die werken onder de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds” in de hele EU aan identieke basisbepalingen onderworpen zijn, zullen zij baat hebben bij uniforme vereisten inzake registratie en een 'paspoort' dat in de hele EU geldig is, dat zal bijdragen tot creëren van gelijke spelregels voor alle deelnemers op de markt van het financieren van sociale ondernemers.

De voorgestelde verordening inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (ESO’s) is een aanvulling op voorgestelde verordening […] inzake durfkapitaalfondsen. Beide voorstellen streven ernaar verschillende doelstellingen te realiseren en beide voorstellen zullen, wanneer zij worden goedgekeurd, volledig zelfstandig samen bestaan als autonome rechtshandeling.

Durfkapitaalfondsen spitsen zich toe op het verstrekken van aandelenfinanciering voor kmo’s, maar voldoen meestal niet aan de op activa gebaseerde drempel die overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EG (betreffende beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen) geldt voor het paspoort voor grote fondsenbeheerders Hoewel sociale ondernemingen ook kmo’s zijn en de fondsen die zich op sociale ondernemingen richten ook onder de op activa gebaseerde drempel van Richtlijn 2011/61/EG werken, gaat het geheel van in aanmerking komende financieringsinstrumenten dat in de verordening betreffende Europese sociaalondernemerschapsfondsen wordt voorgesteld verder dan aandelenfinanciering – het typische instrument voor opstartende ondernemingen binnen de technologiesector. Behalve aandelenfinanciering nemen sociale ondernemingen ook hun toevlucht tot andere financieringsvormen, waarbij zij financiering door de openbare en privésector, schuldinstrumenten of kleinere leningen combineren. Daarom voorzien de voorgestelde regels inzake sociaalondernemerschapsfondsen in een breder gamma van in aanmerking komende beleggingsinstrumenten die beschikbaar worden gesteld voor durfkapitaalfondsen.

Daarenboven staan de transparantiekwesties in verband met beleggingen in sociale ondernemingen los van de algemene verslagleggingsverplichtingen waarin voorzien wordt voor durfkapitaal: beleggingen in sociaal ondernemerschap richten zich op een vorm van “sociaal rendement” of een positief sociaal effect. De voorgestelde regels bevatten speciale afdelingen die zich toespitsen op informatie met betrekking tot sociale effecten, het meten ervan en de strategieën die worden gehanteerd om de verwezenlijking ervan te bevorderen.

Om deze redenen gaat de voorkeur uit naar twee Europese kaders, een voor durfkapitaal, een voor sociaal ondernemerschap, die autonoom naast elkaar werken.

Er dienen nog inspanningen te worden geleverd om ervoor te zorgen dat de rechten die door deze verordening worden verleend aan beheerders van ESO’s en de ESO’s die zij beheren, niet ondermijnd worden door fiscale hinderpalen. Passende fiscale maatregelen vormen – echter los van deze verordening – daar een belangrijke aanvulling op en dragen bij tot het ontwikkelen van een volledig functionele markt voor ESO’s binnen de EU. Zij zouden kunnen zorgen voor efficiënte kapitaalstromen naar de ESO’s en uiteindelijk ook naar de in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen waarin de fondsen beleggen.

2.

2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN 2.1. Raadpleging van belanghebbende partijen


Op 13 juli 2011 hebben de diensten van de Commissie een openbare raadpleging gestart over de mogelijke maatregelen om de toegang van sociale ondernemingen tot financiering te verbeteren door middel van beleggingsfondsen, die is afgesloten op 14 september 2011[5]. Er werden in totaal 67 bijdragen ontvangen, die kunnen worden geraadpleegd op de volgende website:

ec.europa.eu/internal_market/consultations/2011

Daarnaast werden regelgevers en toezichthouders ook geraadpleegd via het Europees Comité voor het effectenbedrijf (ESC), inclusief middels een vragenlijst waarin naar details werd gevraagd over bestaande nationale stelsels voor sociale beleggingsfondsen in het algemeen, inclusief sociaalondernemerschapsfondsen.

Dit valt binnen de bredere context van de werkzaamheden en de consultatie van de Commissie met betrekking tot het wetgevingspakket eengemaakte markt, waarbij ook de rol van sociale ondernemingen en hun financiering werd vastgesteld en onderzocht samen met belanghebbenden en deelnemers aan die consultatie. Naar aanleiding hiervan nam de Commissie een autonoom initiatief voor sociaal ondernemerschap dat meer kansen voor discussies met belanghebbenden bood, onder andere middels een workshop die plaatsvond in mei 2011.

Effectbeoordeling



Overeenkomstig haar beleid inzake “betere regelgeving” voerde de Commissie een effectbeoordeling uit van de diverse beleidsalternatieven.

Bij deze analyse werden twee kernproblemen vastgesteld: enerzijds is de beschikbare informatie voor beleggers met betrekking tot sociale ondernemingen, beleggingsbeleidsregels en screeningprocedures die door sociaalondernemerschapsfondsen gevolgd worden en het meten van sociale effecten ofwel ontoereikend of wordt zij niet op een vergelijkbare manier voorgesteld. Anderzijds worden de regelgevende benaderingen van de fondsenwerving van organisaties die gespecialiseerd zijn in beleggingen in sociale ondernemingen onvoldoende afgestemd op de specifieke behoeften van sociaalondernemerschapsfondsen.

Allereerst hebben de marktdeelnemers een gebrek aan vertrouwen in de beschikbare informatie, zijn zij er niet mee bekend welke fondsen zich op sociale ondernemingen richten en hebben zij geen vertrouwen in de sociale effecten die zij kunnen realiseren door te beleggen in dergelijke fondsen. Het tweede probleem houdt verband met de tekortkomingen op het gebied van regelgeving: de nationale systemen die de fondsenwerving regelen buiten de open markten (onderhandse plaatsingen) divergeren en zijn niet specifiek afgestemd op de behoeften van sociaalondernemerschapsfondsen en hun beheerders. Dit betekent dat grensoverschrijdende fondsenwerving complex is en gekenmerkt wordt door regelgevingsverschillen. Zonder uniforme regels op EU-niveau zal de fondsenwerving door sociaalondernemerschapsfondsen vermoedelijk een nationale aangelegenheid blijven.

Bij de analyse worden drie sleuteldoelstellingen vastgesteld: het verbeteren van de duidelijkheid en de vergelijkbaarheid van beleggingsfondsen die richten zich op sociale ondernemingen, het verbeteren van de instrumenten om de sociale gevolgen te beoordelen en te analyseren en het beter weerspiegelen van de behoeften van sociaalondernemerschapsfondsen in de regels die in de hele Unie op dergelijke fondsen van toepassing zijn.

In het licht van deze doelstellingen zijn tal van opties onderzocht.

Wat betreft het verhogen van de duidelijkheid en de vergelijkbaarheid van sociaalondernemerschapsfondsen, worden in de effectbeoordeling verschillende opties onderzocht om de transparantie te bevorderen middels zelfregulering (gedragscodes) en het instellen van een EU-keurmerk met geharmoniseerde en bindende maatregelen om de naleving ervan te handhaven. Er zijn verschillende opties onderzocht ter verbetering van de instrumenten voor de beoordeling en analyse van sociale effecten, gaande van het organiseren van discussiefora voor belanghebbenden tot het verder bestuderen van de wijze waarop dergelijke beoordelingsinstrumenten kunnen worden geharmoniseerd op EU-niveau. Met betrekking tot het verbeteren van grensoverschrijdende fondsenwerving door dergelijke fondsen en de regelgevingsomgeving voor onderhandse plaatsingen in het buitenland, liepen de opties uiteen van het bevorderen van de wederzijdse erkenning van nationale regels inzake onderhandse plaatsingen, het gebruik van de regels inzake durfkapitaal om ook de fondsenwerving door sociaalondernemerschapsfondsen te bevorderen, de creatie van een op maat gemaakt fondsenwervingssysteem voor dergelijke fondsen en de creatie van een op zichzelf staand Europees fondsenkader voor dergelijke fondsen.

De conclusie van de effectbeoordeling was dat het de voorkeur verdiende een autonoom kader in te stellen voor het bepalen van de fondsen en de regels die op hen van toepassing zijn om nationale en grensoverschrijdende fondsenwerving te vergemakkelijken en een Europees “merk” van sociaalondernemerschapsfondsen te ontwikkelen dat wordt ondersteund door krachtige maatregelen op het vlak van transparantie.

De impact van de opties, inclusief de kosten en baten voor de fondsenindustrie, beleggers, sociale ondernemingen, de maatschappij, toezichthouders en andere belanghebbenden is beoordeeld. De voorkeuroptie is geselecteerd omdat zij het sterkste potentieel biedt om de vastgestelde problemen aan te pakken en evenredig is met de nalevingskosten die gemaakt worden door hen die onder het nieuwe kader willen vallen.

In het effectbeoordelingsverslag is rekening gehouden met de opmerkingen die door de Raad voor effectbeoordelingen zijn geformuleerd in zijn oordeel van 18 november 2011. De bredere context voor dit initiatief is verder verduidelijkt door te tonen hoe de verschillende initiatieven van de Commissie op het vlak van sociale ondernemingen samen een coherente strategie vormen. De analyse van de problemen is verder versterkt en er is nader toegelicht waarom het initiatief inzake durfkapitaalfondsen niet in staat zal zijn de problemen voor sociale ondernemerschapsfondsen aan te pakken. De interventielogica en de analyse van de verschillende opties, vooral met betrekking tot de mogelijke categorieën van beleggers, zijn verder verduidelijkt. De inhoud van de maatregelen die nu worden beoogd en van die welke in een latere fase noodzakelijk zouden kunnen zijn, wordt duidelijker uiteengezet. De beoordeling van de gevolgen is verbeterd en omvat een beoordeling van de onderlinge afhankelijkheid van maatregelen wat betreft hun vermoedelijke doeltreffendheid. Tot slot zijn kwesties op het gebied van monitoring en naleving verder verduidelijkt.

3.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag


Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het VWEU, dat in dit verband de meest passende rechtsgrond is. Het voorstel streeft er vooral naar de betrouwbaarheid en de rechtszekerheid te verbeteren van de aanbiedingsactiviteiten die worden ondernomen door ondernemers die de naam 'Europees sociaalondernemerschapsfonds' gebruiken. Om dit doel na te streven, introduceert het voorstel uniforme normen omtrent portefeuillesamenstelling, in aanmerking komende beleggingsinstrumenten en in aanmerking komende beleggingsdoelstellingen die van toepassing zijn op de instellingen voor collectieve belegging welke onder die benaming opereren. Het voorstel introduceert eveneens regels betreffende de categorieën van beleggers die in aanmerking komen om in dergelijke beleggingsfondsen te beleggen.

Een verordening wordt beschouwd als het meest geschikte juridische instrument om uniforme vereisten in te voeren die zich richten tot alle deelnemers aan de markt voor fondsenwerving voor sociale ondernemingen – beleggers, sociaalondernemerschapsfondsen en de doelondernemingen voor het financieren van sociaal ondernemerschap. Een verordening wordt eveneens beschouwd als het meest geschikte instrument om uniforme regels te creëren over wie een belegger in een sociaalondernemerschapsfonds kan zijn, over wie de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds” mag gebruiken en over de soorten ondernemingen die financiering van dergelijke in aanmerking komende fondsen mogen ontvangen. Tot slot wordt een verordening beschouwd als het meest geschikte instrument om ervoor te zorgen dat alle deelnemers onderworpen zijn aan uniforme vereisten betreffende de inschrijving op “Europese sociaalondernemerschapsfondsen” en de beleggingsstrategieën die gevolgd worden en de beleggingsinstrumenten die gebruikt worden door dergelijke fondsen.

Bovendien hebben de doelstellingen van deze verordening betrekking op de uniforme vereisten inzake transparantie met betrekking tot de sociale effecten, inclusief verslaglegging en metingen van de sociale prestaties. Ten behoeve hiervan zijn uniforme vereisten – bijvoorbeeld nadere regels over hoe de informatie over sociale prestaties wordt voorgesteld – noodzakelijk. Mocht de keuze van nadere maatregelen voor de standaardisering van deze vereisten aan de nationale wetgever van de lidstaten worden overgelaten, dan zou dit het risico inhouden dat deze vereisten van lidstaat tot lidstaat zouden uiteenlopen. Dat zou zorgen voor ongelijke normen in een domein dat van essentieel belang is voor de verdere ontwikkeling van de markt van beleggingsfondsen die zich richten op sociale ondernemingen. Dergelijke ongelijke normen zouden nadelig zijn voor het bereiken van de doelstelling dat dit een markt wordt die beleggers kunnen vertrouwen. Om het vertrouwen van beleggers een impuls te geven, is het daarom noodzakelijk ervoor te zorgen dat fondsenbeheerders dezelfde regels op dit sleutelgebied volgen.

Subsidiariteit en evenredigheid



Het voorstel streeft er vooral naar een geloofwaardige, veilige en wettelijk stabiele omgeving te creëren voor het op de markt aanbieden van “Europese sociaalondernemerschapsfondsen”. Het bepalen van de essentiële kenmerken van een dergelijk fonds in termen van portefeuillesamenstelling, beleggingsinstrumenten, beleggingsdoelstellingen en in aanmerking komende beleggersgroepen, kan niet aan de lidstaten worden overgelaten aangezien dit aanleiding zou geven tot een uiteenlopende en inconsistente toepassing van deze vereisten in heel de EU. Daarom moeten uniforme definities en operationele vereisten een centrale rol vervullen bij het bepalen van een pakket gemeenschappelijke regels voor de Europese markt voor deze fondsen en hun beheerders. Daarnaast moeten alle beheerders van collectieve beleggingsfondsen die in deze markt actief zijn en de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds” gebruiken aan dezelfde vereisten op het gebied van organisatie, bedrijfsvoering en transparantie voldoen.

Wat betreft de registratie van en het toezicht op de beheerders van 'Europese sociaalondernemerschapsfondsen', streeft het voorstel een evenwicht na tussen de noodzaak van efficiënt toezicht, het belang van de bevoegde nationale autoriteiten waar dergelijke fondsen ofwel gevestigd zijn ofwel worden aangeboden aan de in aanmerking komende categorieën van beleggers en de coördinerende rol van de ESMA. Om te komen tot een naadloos proces op het gebied van toezicht zal de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de beheerder van het in aanmerking komende “Europese sociaalondernemerschapsfonds” is gevestigd, de registratiedocumenten nazien die worden ingediend door de aanvragende beheerder en zal zij, na te hebben beoordeeld of de aanvrager voldoende garantie kan verschaffen van zijn vermogen om de vereisten van de verordening na te leven, de aanvrager registreren. Bij het toezicht op de geregistreerde beheerder zal de bevoegde autoriteit die de beheerder heeft geregistreerd, samenwerken met de bevoegde autoriteiten in die lidstaten waar het in aanmerking komende fonds op de markt wordt aangeboden. De ESMA zal een centrale database bijhouden waarin alle geregistreerde beheerders, die in aanmerking komen om de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds” te gebruiken, worden opgenomen.

Wat de evenredigheid betreft, streeft het voorstel naar het juiste evenwicht tussen het openbare belang van het bevorderen van de ontwikkeling van meer efficiënte markten voor “Europese sociaalondernemerschapsfondsen” en de kostenefficiëntie van de voorgestelde maatregelen. Bij het uitwerken van een eenvoudig registratiesysteem heeft het voorstel ten volle rekening gehouden met de noodzaak om veiligheid en betrouwbaarheid, die geassocieerd worden met het gebruik van de benaming 'Europees sociaalondernemerschapsfonds' in evenwicht te brengen met de doeltreffende werking van de markt en de kosten voor de verschillende belanghebbenden.

4.

3.3. Naleving van de artikels 290 en 291 van het VWEU


Op 23 september 2009 heeft de Commissie voorstellen goedgekeurd voor de verordeningen tot oprichting van de EBA, EIOPA en ESMA. In dit verband wenst de Commissie de volgende verklaringen te memoreren die zij bij de goedkeuring van de verordeningen tot oprichting van de Europese toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot de artikelen 290 en 291 van het VWEU heeft afgelegd: “Met betrekking tot de procedure voor de aanneming van regelgevende normen wijst de Commissie op het unieke karakter van de financiële dienstensector, dat het gevolg is van de Lamfalussy-structuur en dat expliciet erkend wordt in Verklaring 39 bij het VWEU. De Commissie betwijfelt echter ten zeerste of de beperkingen van haar rol met betrekking tot de vaststelling van gedelegeerde handelingen en de uitvoeringsmaatregelen in overeenstemming zijn met artikels 290 en 291 van het VWEU.”

5.

3.4. Presentatie van het voorstel


Artikel 1 - Reikwijdte

Artikel 1 omlijnt de reikwijdte van de beoogde verordening. In het artikel wordt duidelijk gemaakt dat de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds” (ESO) voorbehouden is aan die fondsbeheerders welke beantwoorden aan een pakket uniforme kwaliteitscriteria die van toepassing zijn op het op de markt aanbieden van hun fondsen in de hele Unie. In dit licht onderstreept artikel 1 de doelstelling om een uniform concept uit te werken rond wat een ESO inhoudt. Dit concept wordt uitgewerkt om de vlotte aanbieding op de markt van dergelijke fondsen in de hele Unie te verzekeren.

6.

Artikel 2 - Toepassingsgebied


Artikel 2 specificeert dat deze verordening van toepassing is op beheerders van instellingen voor collectieve belegging, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder b), van deze verordening, die gevestigd zijn in de Unie en onderworpen zijn aan registratie bij de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst, in overeenstemming met artikel 3, lid 3, onder a), van Richtlijn 2011/61/EG, mits zij portefeuilles van ESO’s beheren waarvan de activa onder beheer in totaal niet meer bedragen dan een plafond van 500 miljoen EUR.

7.

Artikel 3 - Definities


Artikel 3 bevat essentiële definities die het toepassingsgebied voor de voorgestelde verordening omlijnen. Sleutelconcepten, zoals het ESO zelf, de ESO-beheerder, de in aanmerking komende beleggingsinstrumenten en de in aanmerking komende beleggingsdoelstellingen worden erin gedefinieerd. Deze definities hebben in hoofdzaak tot doel een duidelijke scheidingslijn te trekken tussen een ESO en andere fondsen die gelijkaardige beleggingsstrategieën kunnen hanteren, maar die zich niet richten op sociale ondernemingen.

Overeenkomstig de doelstelling om de fondsen krachtens deze verordening duidelijk te omschrijven, bepaalt artikel 3, lid 1 onder a) dat een ESO een fonds is dat ten minste 70 procent van zijn totale kapitaalinbrengen en niet-gestort toegezegd kapitaal besteedt aan beleggingen die in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen zijn. Dit houdt bijvoorbeeld in dat operationele uitgaven die moeten worden aangerekend aan het ESO zoals met de beleggers kan worden overeengekomen betaald moeten worden uit de resterende 30 procent van de toegezegde kapitaalinbrengen.

Deze verordening houdt ook rekening met de speciale kenmerken van sociale ondernemingen. Sociale ondernemingen hebben als belangrijkste doelstelling een positief sociaal effect te bereiken. Daarom vereist deze verordening dat een in aanmerking komende portefeuillemaatschappij een meetbare en positief sociaal effect heeft, haar winsten gebruikt om haar hoofddoelstelling te realiseren en dat zij beheerd wordt op een verantwoorde en transparante wijze. Artikel 3 specificeert eveneens regels en procedures die moeten worden ingesteld om in de omstandigheden te voorzien waarin een in aanmerking komende portefeuillemaatschappij bepaalde van haar winsten wenst uit te keren aan haar eigenaars en aandeelhouders. Zoals uitgelegd in de overweging, zouden dergelijke uitkeringen de effectieve verwezenlijking van de hoofddoelstelling van de instelling niet mogen ondermijnen.

Rekening houdend met de financieringsbehoeften van dergelijke ondernemingen, worden ook de in aanmerking komende beleggingsinstrumenten gedefinieerd. Deze omvatten aandeleninstrumenten, schuldinstrumenten, beleggingen in andere ESO’s en leningen op lange en middellange termijn.

Artikel 4 – Het gebruik van de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds”

Artikel 4 bevat het kernbeginsel dat enkel fondsen die beantwoorden aan de uniforme criteria die in deze verordening worden vastgesteld in aanmerking komen om de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds” te gebruiken om ESO’s in de hele Unie aan te bieden.

8.

Artikel 5 - Portefeuillesamenstelling


Artikel 5 bevat een nadere bepaling betreffende de portefeuillesamenstelling die een ESO kenmerkt. In dit kader bevat artikel 5 uniforme regels over de beleggingsdoelstellingen voor ESO’s, in aanmerking komende beleggingsinstrumenten, regels over de limieten op basis waarvan een ESO-beheerder zijn uitzetting kan verhogen. Om ESO’s in staat te stellen een zekere mate van flexibiliteit in hun beleggings- en liquiditeitenbeheer toe te laten, zijn andere beleggingen binnen een maximumplafond van niet meer dan 30 procent van de totale kapitaalinbrengen en niet-gestorte kapitaalbeleggingen, die niet noodzakelijk in aanmerking komende beleggingen vormen, toegelaten.

Artikel 6 – In aanmerking komende beleggers

Artikel 6 bevat nadere bepalingen betreffende de beleggers die in aanmerking komen om te beleggen in ESO’s: overeenkomstig dit artikel, mogen de ESO’s enkel worden aangeboden aan beleggers die in Richtlijn 2004/39/EG erkend worden als professionele beleggers. Het op de markt aanbieden van ESO’s aan andere beleggers, zoals vermogende individuen, is enkel toegestaan wanneer zij een “minimumticket” van 100 000 EUR toezeggen aan het fonds en wanneer bepaalde procedures worden gevolgd door de fondsbeheerder zodat de fondsbeheerder de redelijke zekerheid heeft dat deze andere beleggers in staat zijn hun eigen beleggingsbeslissingen te nemen en de risico’s die eraan verbonden zijn begrijpen.

9.

Artikel 7 - Gedragsregels


Artikel 7 bevat algemene beginselen die het gedrag van een ESO-beheerder regelen, met name inzake het uitoefenen van zijn activiteiten en zijn relatie met beleggers.

10.

Artikel 8 - Belangenconflicten


Artikel 8 bevat regels voor het behandelen van belangenconflicten door de ESO-beheerder. Deze regels verplichten de beheerder er ook toe de noodzakelijke organisatorische en administratieve regelingen te treffen om ervoor te zorgen dat belangenconflicten op behoorlijke wijze worden behandeld.

Artikel 9 – Meting van positieve sociale effecten

Artikel 9 verplicht ESO-beheerders de noodzakelijke procedures in te stellen om de positieve sociale effecten te meten en te monitoren die de in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen toegezegd hebben te zullen realiseren.

Artikel 10 – Organisatorische vereisten

Artikel 10 verplicht een ESO-beheerder ertoe toereikende menselijke en technische middelen alsook voldoende eigen vermogen aan te houden die noodzakelijk zijn voor het behoorlijke beheer van ESO’s.

11.

Artikel 11 - Waardering


Artikel 11 handelt over de waardering van de activa van een ESO. De regels hierover dienen in de statutaire documenten van elke ESO te worden vastgesteld.

12.

Artikel 12 - Jaarverslagen


Artikel 12 bevat de regels betreffende de jaarverslagen die ESO-beheerders dienen op te stellen met betrekking tot de ESO’s die zij beheren. In het verslag wordt een beschrijving gegeven van de samenstelling van de portefeuille van het fonds en van de activiteiten van het afgelopen jaar. Het dient ook informatie te bevatten met betrekking tot het sociale effect dat door het beleggingsbeleid van het fonds wordt gerealiseerd.

Artikel 13 – Openbaarmaking aan beleggers

Artikel 13 bevat essentiële openbaarmakingsverplichtingen die opgelegd worden aan een ESO-beheerder met betrekking tot zijn beleggers. Deze vereisten omvatten precontractuele algemene openbaarmakingsverplichtingen die betrekking hebben op beleggingsstrategie en –doelstellingen van het ESO, informatie over kosten en aanverwante lasten, en het risico/opbrengstprofiel van de beleggingen die door het ESO worden aangeboden. Deze eisen hebben tevens betrekking op informatie over de wijze waarop de beloning van de ESO-beheerder wordt berekend. Tezelfdertijd hebben deze vereisten tot doel te zorgen voor transparantie met betrekking tot de specifieke aard van ESO’s, vooral wat betreft het positieve sociale resultaat dat door het beleggingsbeleid wordt gerealiseerd.

Artikel 14 – Toezicht

Artikel 14 – om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst in staat is erop toe te zien dat de ESO-beheerder de uniforme vereisten naleeft die in de verordening zijn vastgesteld, stelt de ESO-beheerder de bevoegde autoriteit in kennis van zijn voornemen om ESO’s onder de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds” aan te bieden. De beheerder verstrekt ook de noodzakelijke informatie, inclusief informatie over de regelingen die zijn getroffen om aan deze verordening te voldoen en over de fondsen die hij van plan is aan te bieden. Zodra de bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat de vereiste informatie volledig is en dat de regelingen geschikt zijn om te voldoen aan de vereisten die in deze verordening zijn vastgesteld, registreert zij de ESO-beheerder. Deze registratie is geldig in de hele Unie en stelt de ESO-beheerder in staat ESO’s aan te bieden onder de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds”.

Artikel 15 – Actualisering van informatie

Artikel 15 bevat regels over omstandigheden waarin de informatie die wordt aangeleverd aan de bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst, geactualiseerd moet worden.

Artikel 16 – Grensoverschrijdende kennisgevingen

Artikel 16 beschrijft het proces inzake grensoverschrijdende kennisgevingen tussen de bevoegde toezichthoudende autoriteiten dat in gang gezet wordt door de registratie van de ESO-beheerder.

Artikel 17 – ESMA-databank

Artikel 17 bedeelt de ESMA de taak toe om een centrale databank aan te houden waarin alle ESO’S die geregistreerd worden in de hele Unie worden opgenomen.

Artikel 18 – Toezicht door bevoegde autoriteit

Artikel 18 bepaalt dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst er toezicht op houdt dat de verplichtingen van deze verordening worden nageleefd.

Artikel 19 – Toezichthoudende bevoegdheden

Artikel 19 specificeert een lijst van toezichtbevoegdheden waarover de bevoegde autoriteiten zullen kunnen beschikken om ervoor te zorgen dat de uniforme criteria in de verordening worden nageleefd.

Artikel 20 – Sancties

Artikel 20 bevat bepalingen betreffende sancties om ervoor te zorgen dat de vereisten van deze verordening naar behoren worden gehandhaafd.

Artikel 21 – Schending van sleutelbepalingen

Artikel 21 specificeert dat het schenden van sleutelbepalingen van deze verordening, zoals betreffende portefeuillesamenstelling, in aanmerking komende beleggers en gebruik van de benaming “Europees sociaalondernemerschapsfonds” bestraft dient te worden door het verbod om de benaming te gebruiken en door het schrappen van de ESO-beheerder uit het register.

Artikel 22 – Toezichthoudende samenwerking

Artikel 22 bevat regels over de uitwisseling van toezichthoudende informatie tussen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten van herkomst en de lidstaten van ontvangst en de ESMA.

13.

Artikel 23 - Beroepsgeheim


Artikel 23 bevat bepalingen betreffende het vereiste niveau inzake beroepsgeheim dat dient te gelden voor alle relevante nationale autoriteiten en op de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA).

Artikel 24 – Voorwaarden voor machtiging

Artikel 24 bepaalt de voorwaarden op basis waarvan de Commissie bevoegd is gedelegeerde handelingen vast te stellen.

14.

Artikel 25 - Toetsing


Artikel 25 bevat clausules betreffende de toetsing van de voorgestelde verordening en eventuele voorstellen van de Commissie om deze te wijzigen.

1.

Gevolgen voor de begroting



Er zijn geen gevolgen voor de begroting.