Toelichting bij COM(2012)75 - Schorsing van vastleggingen van het Cohesiefonds voor Hongarije

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. De toepassing van de macrobudgettaire voorwaarden van het Cohesiefonds

Het Cohesiefonds is opgericht om groeigeoriënteerde investeringen in vervoersinfrastructuur en milieuprojecten te garanderen, die nodig zijn voor echte convergentie, terwijl de lidstaten begrotingsconsolidatie implementeren overeenkomstig programma's die leiden tot de naleving van de voorwaarden inzake economische convergentie zoals vastgesteld door de criteria van Maastricht. Om toegang te krijgen tot bijstand uit het Cohesiefonds gelden voorwaarden wat begrotingsdiscipline betreft, met name inzake het vermijden van buitensporige overheidstekorten overeenkomstig artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Deze bepalingen moeten de nationale regeringen er des te meer toe aanzetten een gezond begrotingsbeleid te voeren en de goede macro-economische voorwaarden te scheppen die nodig zijn om een efficiënt gebruik van de middelen van het Cohesiefonds te garanderen.

Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006, dat de voorwaarden voor bijstandsverlening uit het Cohesiefonds vaststelt, kan de Raad, op voorstel van de Commissie, besluiten de vastleggingen uit het Fonds voor de betrokken lidstaat geheel of gedeeltelijk te schorsen: i) indien tegen die lidstaat een buitensporigtekortprocedure loopt, en ii) indien die lidstaat geen gevolg heeft gegeven aan een aanbeveling van de Raad op grond van artikel 126, lid 7, van het VWEU[1] om het binnen de vastgestelde termijn te corrigeren. Vastleggingen worden bijgevolg geschorst bij een besluit van de Raad op grond van artikel 126, lid 8, van het VWEU[2].

Aangezien de schorsing uitsluitend vastleggingen betreft, heeft zij geen invloed op de lopende projecten zolang betalingen kunnen worden gedaan op grond van cumulatieve eerdere vastleggingen die open blijven tijdens de in artikel 93 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde periode. Tijdens deze periode kan de lidstaat maatregelen implementeren om zijn buitensporige tekort te corrigeren, zonder gevolgen voor de betalingen uit het Cohesiefonds die verband houden met eerdere vastleggingen. Een beslissing om vastleggingen te schorsen kan gevolgen hebben voor het investeringsgedrag van de betrokken lidstaat.

2. Omstandigheden die aanleiding geven tot de schorsing van de vastleggingen uit het Cohesiefonds 2.1. Het bestaan van een buitensporig tekort

Aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7, van het VWEU van 7 juli 2009 om het buitensporige overheidstekort te verhelpen

Op 7 juli 2009 heeft de Raad de Hongaarse autoriteiten verzocht uiterlijk in 2011 een einde te maken aan het buitensporige tekort. Met name werd Hongarije aanbevolen de verslechtering van de begrotingssituatie in 2009 te beperken door de al goedgekeurde en de aangekondigde corrigerende maatregelen strikt ten uitvoer te leggen zodat het streefcijfer van 3,9% van het bbp zou worden gehaald. Voorts werd aanbevolen om de vereiste consolidatiemaatregelen vanaf 2010 onverkort ten uitvoer te leggen teneinde een aanhoudende vermindering van het structurele tekort en een hernieuwde afname van het nominale tekort te bewerkstelligen, met een grotere inzet van structurele maatregelen om een blijvende verbetering van de overheidsfinanciën te garanderen. Ook beval de Raad aan om tijdig de consolidatiemaatregelen uit te werken en vast te stellen die nodig waren om het buitensporig tekort in 2011 weg te werken, en te zorgen voor structurele begrotingsinspanningen van cumulatief ten minste 0,5% van het bbp over 2010 en 2011. Daarnaast werd de Hongaarse autoriteiten verzocht de bruto-overheidsschuldratio sterk omlaag te brengen.

2.2. Er werden onvoldoende maatregelen genomen om gevolg te geven aan de aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009 om het buitensporige overheidstekort te verhelpen

Op 24 januari 2012 is de Raad tot de volgende conclusie gekomen: Hongarije voldeed in 2011 formeel aan de referentiewaarde van 3% van het bbp, maar dit berustte niet op een structurele en duurzame correctie. Het begrotingsoverschot van 2011 was namelijk te danken aan substantiële eenmalige ontvangsten van meer dan 10% van het bbp en ging gepaard met een cumulatieve structurele verslechtering in 2010 en 2011 met 2,75% van het bbp, terwijl juist een cumulatieve budgettaire verbetering van 0,5% van het bbp was aanbevolen. Bovendien zijn de autoriteiten in 2012 weliswaar van plan substantiële structurele maatregelen te implementeren waardoor het structurele tekort tot 2,6% wordt teruggebracht, maar zou de referentiewaarde van 3% van het bbp ook dit keer enkel nageleefd worden dankzij eenmalige maatregelen voor bijna 1% van het bbp. Tot slot zal het tekort in 2013 (3,25% van het bbp) de in het VWEU vastgelegde referentiewaarde naar verwachting eens te meer overschrijden, zelfs als rekening wordt gehouden met aanvullende maatregelen die na de najaarsprognoses 2011 van de diensten van de Commissie zijn aangekondigd. De stijging van het tekort van 2013 zou voornamelijk samenhangen met het feit dat tijdelijke eenmalige ontvangsten volgens plan werden uitgefaseerd terwijl niet alle beoogde structurele hervormingen voldoende werden gespecificeerd. De algemene conclusie van de Raad luidde dat de maatregelen die de Hongaarse autoriteiten hebben genomen om gevolg te geven aan de aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009 op grond van artikel 126, lid 7, van het VWEU onvoldoende waren.

3. Voorgestelde schorsing van vastleggingen van het Cohesiefonds

Rekening houdend met: i) het bestaan van een buitensporig tekort in Hongarije, en ii) het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8, van het VWEU waarbij wordt vastgesteld dat Hongarije geen doeltreffende actie heeft ondernomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009 om het buitensporige overheidstekort te verhelpen, is de Commissie van oordeel dat onverwijld moet worden gezorgd voor een kader dat het overheidsbeleid voor een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt.

De Commissie stelt bijgevolg voor een deel van de vastleggingen uit het Cohesiefonds voor Hongarije te schorsen. De schorsing wordt van kracht op 1 januari 2013.

4. Opheffing van de schorsing en de wederopname van de geschorste vastleggingen in de begroting

Ingevolge het besluit dat de Raad op 24 januari 2012 op grond van artikel 126, lid 8, van het VWEU heeft genomen, zal de Commissie de Raad aanbevelen een nieuwe aanbeveling aan te nemen op grond van artikel 126, lid 7, om het buitensporige tekort te corrigeren. In die aanbeveling zal de Raad de beleidsmaatregelen voor Hongarije specificeren.

Binnen een periode van maximaal zes maanden nadat de Raad de aanbeveling heeft aangenomen, brengt Hongarije verslag uit over de genomen maatregelen, en op die basis zal de Commissie evalueren of de maatregelen die Hongarije heeft genomen doeltreffend blijken te zijn om het buitensporige tekort te corrigeren.

Indien deze evaluatie positief is, richt de Commissie een mededeling in die zin aan de Raad, waarin zij oordeelt dat er geen verdere stappen in de buitensporigtekortprocedure nodig zijn. Op grond daarvan beslist de Raad onverwijld en op voorstel van de Commissie om de schorsing op te heffen.

Vervolgens wordt de buitensporigtekortprocedure opgeschort. Ondertussen blijft de Commissie toezicht houden op de implementatie van de maatregelen die worden genomen zoals bedoeld in de buitensporigtekortprocedure. Indien op enig ogenblik, vóór intrekking op grond van artikel 126, lid 12, van het VWEU, blijkt dat de genomen maatregelen ontoereikend zijn, stelt de Raad, op basis van een aanbeveling van de Commissie, een nieuw besluit vast op grond van artikel 126, lid 8. Hij kan op voorstel van de Commissie een nieuw besluit vaststellen om vastleggingen van het Cohesiefonds te schorsen.

Indien de Raad tegen het eind van de periode van zes maanden na de aanbeveling op grond van artikel 126, lid 7, evenwel besluit dat er geen doeltreffende maatregelen zijn genomen, blijft het oorspronkelijke schorsingsbesluit van kracht. Bovendien kan het daaruit volgende besluit op grond van artikel 126, lid 8, leiden tot een schorsing van extra vastleggingen van het Cohesiefonds.

Wanneer de Raad de schorsing opheft, besluit hij eveneens, op voorstel van de Commissie, om de geschorste vastleggingen volgens de procedure van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer[3], dat tot 2013 van toepassing blijft, opnieuw in de begroting op te nemen. Indien het besluit om de schorsing op te heffen na 31 december 2013 wordt vastgesteld, zijn de bepalingen van Verordening (EU) nr. […] van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020[4] van toepassing op de wederopname van de geschorste vastleggingen in de begroting.