Toelichting bij COM(2012)124 - Toegang tot de aanbestedingsmarkt van de EU door derde landen en onderhandelingen over toegang van de EU tot aanbestedingsmarkten van derde landen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Dit is een nieuw voorstel op het gebied van het beleid inzake internationale aanbestedingen van de Europese Unie. Hoofddoel van dit initiatief is betere voorwaarden voor ondernemingen uit de EU te scheppen zodat deze kunnen concurreren voor overheidsopdrachten in derde landen. Momenteel worden leveranciers uit de EU bij overheidsopdrachten veelvuldig geconfronteerd met restrictieve praktijken in vele landen die tot de voornaamste handelspartners van de EU behoren. Voorts bevestigt het initiatief de wettelijke status van inschrijvers, goederen en diensten uit landen die met de EU een internationale overeenkomst op het gebied van aanbestedingen hebben gesloten, en worden de regels voor inschrijvers, goederen en diensten die niet onder deze overeenkomsten vallen, verduidelijkt.

Algemene context



In de onderhandelingen over de herziening van de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement - GPA) in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en in bilaterale onderhandelingen met derde landen heeft de EU zich opgeworpen als pleitbezorger van een ambitieuze openstelling van internationale aanbestedingsmarkten. In de Europese overheidsopdrachten staat een bedrag van zowat 352 miljard euro open voor inschrijvers uit landen die lid zijn van de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten.

Vele derde landen zijn echter weigerachtig om hun aanbestedingsmarkten te openen voor internationale concurrentie of om deze markten verder open te stellen dan reeds het geval was. De overheidsopdrachten van de Verenigde Staten die voor buitenlandse inschrijvers openstaan, hebben momenteel slechts een waarde van 178 miljard euro, die van Japan 27 miljard euro, terwijl in China slechts een fractie van de markt van de overheidsopdrachten openstaat voor buitenlandse ondernemingen. Vele landen hebben ook protectionistische maatregelen genomen, vooral in de nasleep van de economische crisis. Alles samen blijft momenteel meer dan de helft van de mondiale aanbestedingsmarkt afgesloten ten gevolge van protectionistische maatregelen en dit aandeel blijft groeien. Bijgevolg wordt slechts 10 miljard euro van de Europese uitvoer (0,08% van het BBP van de EU) verdiend in mondiale aanbestedingsmarkten terwijl naar schatting 12 miljard euro verdere EU-uitvoer niet wordt aangeboord wegens restricties.

De EU daarentegen heeft haar aanbestedingsmarkt, ondanks groeiende druk op haar thuismarkt, ruimschoots opengesteld voor internationale concurrentie, in het bijzonder vanuit opkomende economieën in een aantal sleutelsectoren (spoorwegen, bouw, IT-diensten). Met uitzondering van een aantal in omvang beperkte regelingen voor opdrachten van leveringen en diensten in de nutssector[1] heeft de EU haar bevoegdheid om de toegang van buitenlandse goederen, diensten en ondernemingen tot de Europese aanbestedingsmarkt te reglementeren niet uitgeoefend.

Het ontbreken van gelijke concurrentievoorwaarden levert gelet op het toenemende belang van de opkomende economieën heel wat problemen op. Het voornaamste probleem van de EU is dat zij op internationale onderhandelingen met handelspartners niet over voldoende hefbomen beschikt om het gebrekkige evenwicht recht te zetten en om verbintenissen voor wezenlijke markttoegang af te dwingen ten voordele van EU-ondernemingen. Zo moeten aanbestedende diensten het ook stellen zonder een duidelijk kader voor de toepassing van de internationale verbintenissen van de EU.

Dit initiatief wil deze problemen oplossen door in de eerste plaats de positie van de Europese Unie te versterken in de onderhandelingen voor toegang van Europese ondernemingen tot de aanbestedingsmarkt van derde landen, om op die manier de markten van onze handelspartners open te breken. Op de tweede plaats wordt met dat doel gestreefd naar duidelijker regels voor de toegang van ondernemingen, goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedingsmarkt van de EU. Ten slotte is het de bedoeling overeenkomstig de EU 2020-strategie de bedrijfskansen van Europese ondernemingen op mondiaal vlak te verbeteren en daarbij nieuwe jobs te scheppen en innovatie te bevorderen.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De twee basisrichtlijnen van de Europese Unie inzake aanbestedingen[2] bieden geen algemeen kader voor de behandeling van inschrijvingen voor buitenlandse goederen en diensten op de Europese markten. De enige specifieke regels zijn vervat in de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG. Deze bepalingen beperken zich echter tot aanbestedingen in de nutssectoren en hebben een te eng toepassingsgebied om daadwerkelijk te kunnen wegen op onderhandelingen inzake markttoegang. De EU-aanbestedingsmarkt voor de nutssectoren vormt immers slechts ongeveer 20% van de totale Europese aanbestedingsmarkt.

In het voorstel van de Commissie tot modernisering van de EU-regels inzake overheidsopdrachten heeft de Commissie besloten rekening houdende met het voorliggende initiatief de artikelen 58 en 59 van de richtlijn nutssectoren niet over te nemen[3].

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Dit initiatief geeft uitvoering aan de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei [COM(2010) 2020] en het Europa 2020-vlaggenschipinitiatief inzake een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering [COM(2010) 614]. Het vormt ook een uitvoering van de akte voor de interne markt [COM(2011) 206] en de mededeling inzake handel, groei en wereldvraagstukken [COM(2010) 612]. Het is een strategisch initiatief van het werkprogramma van de Commissie voor 2011 (COM(2010) 623 definitief).

Dit voorstel hangt ook samen met de beleidslijnen en -doelstellingen van de Unie inzake ontwikkeling, in het bijzonder door goederen en diensten uit minst ontwikkelde landen in het algemeen bescherming te verlenen voor de uit dit instrument voortvloeiende actie.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Om de standpunten van belanghebbenden te vernemen heeft de Commissie naast individuele vergaderingen een reeks raadplegingen en uitwisselingen georganiseerd.

Van 7 juni tot 2 augustus 2011 heeft een openbare raadpleging op het internet plaatsgevonden. Deze raadpleging bestond uit drie diepgaande vragenlijsten die gericht waren tot (i) aanbestedende diensten en lidstaten, (ii) ondernemingen en/of hun vertegenwoordigers, en (iii) andere eventueel belanghebbende partijen (burgers, ngo’s, vakbonden). De Commissie heeft in het totaal 215 bijdragen ontvangen[4]. Een samenvatting van de bijdragen is opgenomen in bijlage I bij de effectbeoordeling. Als onderdeel van dit proces heeft de Commissie op 8 juli 2011 in Brussel een openbare hoorzitting gehouden. De sociale partners hebben eveneens de kans gekregen om hun standpunten bekend te maken op het Liaison Forum van DG Werkgelegenheid op 7 februari 2011. Een specifieke raadpleging heeft plaatsgevonden bij EU-delegaties in derde landen en bij de lidstaten in het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten. Specifieke onderwerpen (met name artikel 58 van de richtlijn nutssectoren en de behandeling van abnormaal lage inschrijvingen) zijn eveneens aan bod gekomen in de raadpleging over de modernisering van het aanbestedingenbeleid. De minimumnormen van de Commissie inzake raadpleging zijn volledig nageleefd.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden



Het initiatief van de Commissie is over het algemeen goed ontvangen. Een ruime meerderheid van respondenten ging akkoord met de wijze waarop de Commissie van het huidige niveau van toegang tot de Europese aanbestedingsmarkt voor goederen, diensten en ondernemingen van buiten de EU beschrijft, en betuigde dan ook zijn steun voor de doelstellingen van het initiatief.

Wat de aangehaalde beleidsopties betreft, moet worden aangestipt dat de standpunten uiteenliepen: een significante meerderheid van belanghebbenden was over het algemeen te vinden voor een wetgevingsinitiatief (ongeveer 65%) terwijl een vrij grote minderheid van ongeveer 35% aangaf dat er niets hoeft te gebeuren. Ook binnen de verschillende groepen belanghebbenden lopen de standpunten uiteen met betrekking tot de voorkeursoptie. Bij aanbestedende diensten en overheidsinstanties (inclusief van derde landen) bijvoorbeeld gaf twee derde te kennen voor ‘er niets hoeft te gebeuren’, dit is de niet-wetgevende optie, terwijl ongeveer 75% van de ondernemingen en andere belanghebbenden voorstander waren van een wetgevingsinitiatief. Verder waren er ook uiteenlopende standpunten over de vraag waarin de wetgevingsoptie moet bestaan. Alhoewel bijna de helft van de respondenten de voorkeur gaf aan ‘aanpak A'[5] als wetgevingsoptie, was een significant aantal respondenten ook te vinden voor een alternatieve aanpak. Hierbij moet worden vermeld dat ‘aanpak B’[6], die weliswaar de minst gekozen wetgevingsoptie was, toch een aanzienlijk aantal respondenten achter zich kreeg.

De voornaamste redenen voor of tegen de ene of de andere beleidsoptie die door belanghebbenden werden aangehaald, waren het belang van kosteneffectiviteit, het concurrentievermogen en de productiviteit die onder bepaalde beleidsopties te lijden zouden krijgen, het gevaar voor vergelding door onze handelspartners, de administratieve lasten die uit een dergelijk initiatief zouden voortvloeien en het feit dat het initiatief de status van de EU als pleitbezorger van open markten in gevaar zou brengen. Vakbonden en niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) hebben zich vrij neutraal opgesteld in de keuze van opties en hebben hun bijdragen toegespitst op de noodzaak dat derde landen bij hun deelname aan Europese aanbestedingen de overeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) naleven en dat de EU haar grenzen openstelt om te komen tot rechtvaardige handel met de minst ontwikkelde landen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Het was niet nodig een beroep te doen op externe deskundigheid naast de bovengenoemde raadplegingen. Op het gebied van aanbestedingen beschikt de Commissie traditioneel over aanzienlijke deskundigheid.

Effectbeoordeling



De Commissie heeft verschillende opties overwogen om de meest passende te kunnen kiezen.

De eerste optie bestaat erin dat er op dit gebied helemaal geen verdere actie wordt ondernomen en dat in de (eventueel te versterken) onderhandelingen voor internationale markttoegang met de handelspartners van de EU gekozen wordt voor de voortzetting van de gewone activiteiten (‘business as usual’). Afgaande op ervaringen uit het verleden is het echter onwaarschijnlijk dat deze optie tot wezenlijke verbeteringen leidt zodat goederen, diensten en leveranciers uit de EU in staat zijn deel te nemen aan aanbestedingsprocedures in derde landen. Het onvermijdelijke gevolg hiervan zou zijn dat er aanzienlijke kansen tot deelneming aan aanbestedingen verloren blijven gaan.

Een tweede soort optie bestaat in het upgraden van de toepassing van bestaande instrumenten krachtens Richtlijn 2004/17/EG (artikelen 58 en 59), door middel van een betere aansturing of een verruiming van het toepassingsgebied van deze instrumenten zodat het volledige toepassingsgebied van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG wordt gedekt. Alleen op basis van optioneel gebruik door individuele aanbestedende diensten zou dit scenario de hefboomwerking van de Unie in internationale onderhandelingen niet aanzienlijk verbeteren.

Een derde optie kan erin bestaan, behoudens de internationale verplichtingen van de EU op dit gebied, de Europese aanbestedingsmarkt in het algemeen of naargelang van de sector af te sluiten voor goederen, diensten en leveranciers uit derde landen. Deze optie leidt echter tot ernstige bezorgdheid over de gevolgen van de vergeldingsmaatregelen en de kosten die daaruit kunnen voortvloeien voor individuele aanbestedende diensten en het concurrentievermogen van de EU.

Daarom is de Commissie voorstander van een vierde optie, namelijk de invoering van een autonoom instrument dat een goed evenwicht zou bieden tussen enerzijds de behoefte aan een versterking van de positie van de Unie in onderhandelingen over markttoegang en anderzijds de vrijwaring van een concurrerende aanbestedingsregeling in de Europese Unie.

Het voorstel voorziet derhalve in een dubbel mechanisme. Individuele aanbestedende diensten zouden het recht hebben, onder toezicht van de Commissie, inschrijvingen uit te sluiten waarin meer dan 50% van de waarde bestaat uit goederen en/of diensten die niet onder internationale verbintenissen inzake markttoegang vallen. Daarnaast kan de Commissie optreden door de markttoegang tijdelijk te beperken voor die landen die in hun nationale aanbestedingspraktijken leveranciers, goederen en diensten uit de Unie op aantoonbare wijze uitsluiten of discrimineren en in onderhandelingen weigeren betere markttoegang toe te staan. Elke restrictie in toegang tot de Europese aanbestedingsmarkt die de Commissie krachtens deze verordening ooit zou invoeren, moet evenredige en zorgvuldig afgestemd zijn.

De dienst voor effectbeoordelingen van de Commissie (Impact Assessment Board (IAB)) heeft twee adviezen uitgebracht over het effectbeoordelingsverslag. Op basis van het eerste advies is het effectbeoordelingsverslag herzien als volgt: de probleemdefinitie is herschreven om deze af te stemmen op de kernvraag die in de loop van de effectbeoordeling omschreven is, namelijk de noodzaak van een verdere openstelling van de aanbestedingsmarkten van derde landen en de problemen in verband met de naleving van de internationale verbintenissen van de EU. Het gamma van te overwegen opties is verruimd. Naast een actievere opstelling in de onderhandelingen houdt de effectbeoordeling rekening met de uitbreiding van de huidige regeling van de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG tot alle aanbestedingen die onder de EU-richtlijnen vallen, en met de mogelijkheid om niet onder internationale verbintenissen vallende aanbestedingen op selectieve wijze te aanvaarden. Ten slotte is de analyse van de effecten verfijnd om de meting van de vergeldingsmaatregelen en de werkgelegenheidscijfers te verbeteren. Bijlage 10 bij het effectbeoordelingsverslag bevat een meer gedetailleerd overzicht van de wijze waarop het eerste advies van de IAB in aanmerking is genomen in het herziene verslag, dat op 8 februari 2012 opnieuw is ingediend.

In zijn advies over het opnieuw ingediende verslag erkent de IAB dat in het verslag verbeteringen zijn aangebracht en dat zijn aanbevelingen bij het eerste verslag in aanmerking zijn genomen, maar verklaart de dienst toch geen positief advies te kunnen uitbrengen. De IAB is van mening dat er nog steeds een aantal gebieden zijn waar de beoordeling kan worden aangescherpt en wijst op een aantal ingrepen om het verslag verder te verbeteren (namelijk een verfijning van de voorstelling van de opties, een betere voorstelling van het gebruikte model voor de inschatting van de gevolgen, een betere rechtvaardiging van de evenredigheid van de voorkeursoptie, enz.). In het definitieve effectbeoordelingsverslag is voorzover mogelijk rekening gehouden met deze aanbevelingen.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



De voornaamste doelstellingen van dit voorstel zijn de versterking van de positie van de Europese Unie in de onderhandelingen over de voorwaarden voor toegang van Europese goederen, diensten en leveranciers tot de aanbestedingsmarkten van derde landen alsmede de verduidelijking van de rechtspositie van buitenlandse inschrijvers, goederen en diensten die deelnemen aan de aanbestedingsmarkt van de EU. Dienovereenkomstig wordt met dit voorstel een algemeen EU-beleid inzake externe aanbestedingen ingevoerd dat de toegang van buitenlandse goederen en diensten tot de Europese aanbestedingsmarkt regelt en mechanismen bevat om de handelspartners van de EU ertoe aan te zetten onderhandelingen over markttoegang aan te vatten.

In de eerste plaats wordt in de EU-wetgeving het beginsel weergegeven dat goederen en diensten die onder verbintenissen inzake markttoegang vallen, op de interne aanbestedingsmarkt van de Unie op dezelfde manier worden behandeld als goederen en diensten van de Unie en wordt deze behandeling uitgebreid tot goederen en diensten uit de minst ontwikkelde landen.

Voor de behandeling van goederen en diensten die niet onder verbintenissen inzake markttoegang vallen, wordt voorzien in een aanpak die uit drie fasen bestaat.

De Commissie kan haar goedkeuring verlenen ingeval aanbestedende diensten inschrijvingen uitsluiten wanneer de waarde van niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van de goederen en diensten die deel uitmaken van de inschrijving. Nadat potentiële inschrijvers in de aankondiging van de opdracht zijn ingelicht dat de aanbestedende dienst het voornemen heeft dergelijke inschrijvingen uit te sluiten, moet deze aanbestedende dienst, wanneer hij inschrijvingen ontvangt die in deze categorie vallen, de Commissie daarvan in kennis stellen. De Commissie zal de uitsluiting goedkeuren indien er een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid in openstelling van de markt is tussen de EU en het land waaruit de goederen en/of diensten afkomstig zijn. De Commissie zal de uitsluiting goedkeuren wanneer de betrokken goederen en diensten binnen het toepassingsgebied vallen van een voorbehoud inzake markttoegang dat de EU in een internationale overeenkomst heeft geformuleerd.

Daarnaast voert dit voorstel een EU-mechanisme in ter versterking van de hefboomwerking waarover de EU in internationale onderhandelingen over markttoegang beschikt. Het mechanisme is gebaseerd op onderzoek door de Commissie, overleg met derde landen en indien nodig, het opleggen van tijdelijke restrictieve maatregelen door de Commissie.

Op verzoek van belanghebbenden of op eigen initiatief kan de Commissie onderzoek verrichten naar het bestaan van restrictieve aanbestedingspraktijken. Wanneer het bestaan van dergelijke praktijken wordt bevestigd, nodigt de Commissie het betrokken land uit tot overleg om deze restrictieve praktijken aan te pakken en aldus een betere markttoegang voor EU-ondernemingen tot stand te brengen.

Indien het betrokken land niet bereid is overleg te plegen of de restrictieve aanbestedingspraktijken op bevredigende wijze op te lossen, kan de Commissie besluiten de toegang van goederen en/of diensten uit dat land tot de EU-aanbestedingsmarkt tijdelijk te beperken.

Ten slotte krijgen aanbestedende diensten, ter aanvulling van de bepalingen over abnormaal lage inschrijvingen in de voorgestelde herziening van de aanbestedingsrichtlijnen, de verplichting opgelegd de andere inschrijvers te informeren wanneer zij het voornemen hebben abnormaal lage inschrijvingen te aanvaarden in gevallen waarin de waarde van niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van de in de aanbesteding gevraagde goederen en diensten. Aangezien de verplichting van derde landen tot naleving van de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie aan bod komt in de voorgestelde herziening van de aanbestedingsrichtlijnen, is het niet nodig dit te behandelen in de voorliggende tekst.

Dit initiatief is bedoeld als een beleidsinstrument om onderhandelingen te bevorderen, waarbij wordt gestreefd, niet naar het afsluiten van de aanbestedingsmarkten in de Europese Unie maar naar het verkrijgen van betere toegang tot de aanbestedingsmarkten van de handelspartners van de Europese Unie. Het is belangrijk dat op de interne markt concurrerende aanbestedingsvoorwaarden behouden blijven, hetgeen tastbare voordelen oplevert voor aanbestedende diensten en voor de samenleving meer in het algemeen.

Rechtsgrondslag



Artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het voorstel brengt een zorgvuldig evenwicht tot stand tussen de belangen van alle partijen en de vorm en de inhoud van het EU-optreden gaat niet verder dan wat noodzakelijk is om de doelstellingen van het Verdrag te bereiken.

In de eerste plaats zullen aanbestedende diensten het recht hebben, onder toezicht van de Commissie, inschrijvingen uit te sluiten wanneer deze voor meer dan 50% bestaan uit goederen en diensten die niet onder internationale verbintenissen vallen. Op die manier wordt aan aanbestedende diensten de keuze gelaten om goederen en diensten ongeacht de oorsprong ervan te aanvaarden of de toegang van niet onder de internationale verbintenissen van de EU vallende goederen en diensten te beperken voorzover deze beperkingen in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU, een gebied dat tot de exclusieve bevoegdheden van de Unie behoort. Het toezicht van de Commissie is zorgvuldig ontworpen om te zorgen voor eenvormigheid en evenredigheid. In de tweede plaats zorgt het instrument van de Commissie dat bij deze verordening wordt ingevoerd, ervoor dat de EU kan beschikken over een mechanisme om restrictieve aanbestedingspraktijken te onderzoeken en daarover te overleggen met het betrokken derde land. Alleen wanneer er geen andere oplossing kan worden gevonden, zal de Commissie tijdelijke restrictieve maatregelen nemen.

De administratieve kosten worden zo laag mogelijk gehouden maar er zijn maatregelen noodzakelijk om de samenhang van de gemeenschappelijke handelspolitiek te vrijwaren. De mechanismen voor toezicht en onderzoek zullen moeten worden opgezet door de diensten van de Commissie die zich momenteel reeds met het externe aanbestedingsbeleid en het toezicht op markttoegang bezighouden. De gevolgen voor de personele middelen binnen de Commissie zullen dus beperkt blijven. De administratieve last voor aanbestedende diensten zal beperkt blijven tot situaties waarin de Commissie restrictieve maatregelen neemt of wanneer aanbestedende diensten ervoor kiezen gebruik te maken van het mechanisme, en zal gebaseerd zijn op standaardformulieren of eigen verklaringen. Hierdoor blijft het onderzoek dat individuele diensten verrichten om de oorsprong van goederen of diensten na te gaan, binnen de perken.

Keuze van instrumenten



Het voorgestelde instrument is een verordening.

Andere middelen zouden niet geschikt zijn aangezien alleen de verordening kan zorgen voor eenvormig optreden van de Europese Unie op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Voorts verleent dit instrument bevoegdheden aan de Europese Commissie, waardoor omzetting niet zinvol zou zijn.

3.

Gevolgen voor de begroting



Dit voorstel heeft op zich geen gevolgen voor de begroting. De bijkomende taken voor de Commissie kunnen worden opgevangen met de bestaande middelen.

4.

Facultatieve elementen



Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.

Europese Economische Ruimte



De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.

Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel



Artikel 1 definieert het onderwerp en het toepassingsgebied van deze verordening op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG en de door de Commissie voorgestelde richtlijn betreffende de gunning van concessieopdrachten[7].

Artikel 2 bevat de desbetreffende definities, die voor het merendeel afkomstig zijn van de Europese aanbestedingsrichtlijnen. In de tekst worden eveneens de begrippen “onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten” en de “niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten” gedefinieerd, die centraal staan bij de toepassing van deze verordening.

In artikel 3 worden de voor deze verordening toepasselijke oorsprongsregels vastgesteld voor goederen en diensten die door aanbestedende diensten worden aangekocht. Overeenkomstig de internationale verbintenissen van de EU zijn de oorsprongsregels voor goederen in overeenstemming met de niet-preferentiële oorsprongsregels zoals bepaald in het EU-douanewetboek (Verordening 2913/92). De definitie van de oorsprong van een dienst is gebaseerd op de desbetreffende regels van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake het recht van vestiging en op de definities van de GATS (artikel XXVIII).

Artikel 4 bepaalt de regels inzake toegang tot de EU-aanbestedingsmarkt die van toepassing zijn op onder EU-verbintenissen inzake markttoegang vallende buitenlandse goederen en diensten (omschreven als ‘onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten’) en op goederen en diensten die van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen zijn. Beide categorieën moeten op dezelfde manier worden behandeld als EU-goederen en diensten.

Artikel 5 bevat de toegangsregels voor niet onder EU-verbintenissen inzake markttoegang vallende goederen en diensten uit derde landen (omschreven als ‘niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten’). De toegang van deze goederen en diensten kan onderworpen worden aan restrictieve maatregelen die volgens de bij deze verordening ingestelde mechanismen genomen worden door aanbestedende diensten of door de Commissie.

Artikel 6 bepaalt onder welke voorwaarden de Commissie haar goedkeuring kan verlenen wanneer individuele aanbestedende diensten inschrijvingen voor overheidsopdrachten van de procedures uitsluiten ingeval de waarde van niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van de goederen en diensten die een aanbesteding vormen met een geraamde waarde van 5 000 000 euro of meer.

Wanneer een aanbestedende dienst in de aankondiging van de opdracht zijn voornemen heeft bekendgemaakt om niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten uit te sluiten en inschrijvingen ontvangt die tot deze categorie behoren, moet hij de Commissie daarvan in kennis stellen en de kenmerken van de betrokken inschrijvingen vermelden. Afgaande op de gepubliceerde aankondigingen in het Publicatieblad (TED, Tenders European Daily) hebben slechts 7% van alle in het Publicatieblad bekendgemaakte opdrachten een waarde van meer dan 5 miljoen euro. Deze opdrachten vertegenwoordigen echter 61% van de hele EU-aanbestedingsmarkt. De Commissie schat dat zij jaarlijks hoogstens 35 tot 45 aankondigingen zal ontvangen.

Voor opdrachten met een geraamde waarde van 5 000 000 euro of meer moet de Commissie een besluit nemen over de uitsluiting. De Commissie moet voor alle opdrachten de voorgenomen uitsluiting goedkeuren wanneer de betrokken goederen en diensten volgens de internationale aanbestedingsovereenkomsten van de Unie vallen onder een voorbehoud inzake markttoegang dat daarin is geformuleerd. Wanneer er geen overeenkomst van die aard bestaat, zal de Commissie de uitsluiting goedkeuren wanneer het derde land restrictieve maatregelen op het gebied van aanbestedingen handhaaft die leiden tot een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid in de openstelling van de markt tussen de Unie en het betrokken derde land. Bij de beoordeling van dit gebrek aan wezenlijke wederkerigheid zal de Commissie onderzoeken in welke mate de aanbestedingswetgeving van het betrokken land transparantie waarborgt in overeenstemming met de internationale normen op het gebied van overheidsopdrachten en discriminatie ten aanzien van goederen, diensten en ondernemers van de Unie verhindert. Daarnaast moet worden onderzocht in welke mate overheden en/of individuele aanbestedende diensten discriminerende praktijken ten aanzien van goederen, diensten en ondernemers van de Unie onderhouden of in de hand werken.

Artikel 7 legt een aanbestedende dienst de specifieke verplichting op de andere inschrijvers in een gunningsprocedure te informeren over zijn besluit om een abnormaal lage inschrijving te aanvaarden wanneer de waarde van niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van de goederen of diensten waarop de inschrijving betrekking heeft.

Artikel 8 bepaalt onder welke voorwaarden de Commissie op eigen initiatief dan wel op verzoek van lidstaten of belanghebbende partijen een extern aanbestedingsonderzoek kan verrichten naar restrictieve praktijken op het gebied van aanbestedingen van derde landen. Het artikel omschrijft hoe een dergelijk onderzoek moet worden gevoerd.

Bij artikel 9 wordt een mechanisme ingesteld voor overleg met derde landen in gevallen waarin de Commissie na het externe aanbestedingsonderzoek tot de conclusie komt dat het betrokken land een restrictieve aanbestedingspraktijk heeft aangenomen of handhaaft. Volgens dit mechanisme nodigt de Commissie het betrokken land uit besprekingen aan te gaan om de restrictieve aanbestedingspraktijk op te heffen en te zorgen voor transparantie en gelijke behandeling van Europese leveranciers, goederen en diensten. Bij de besprekingen wordt rekening gehouden met de verschillende situaties die zich kunnen voordoen, zoals het bestaan van een mechanisme voor geschillenbeslechting voor restrictieve aanbestedingspraktijken in het geval van onder internationale verbintenissen vallende aanbestedingen, eenzijdige remediërende maatregelen of de sluiting van een internationale overeenkomst waarbij gelijke behandeling wordt geboden aan EU-leveranciers, goederen en diensten die voorheen af te rekenen hadden met restrictieve aanbestedingspraktijken. De Commissie wordt gemachtigd een uitvoeringshandeling vast te stellen waarbij de uitsluiting wordt verboden van inschrijvingen van niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten die van oorsprong zijn uit landen waarmee inhoudelijke besprekingen over markttoegang worden gevoerd die een redelijk vooruitzicht bieden op opheffing van restrictieve aanbestedingspraktijken in de nabije toekomst.

Bij artikel 10 wordt de Commissie gemachtigd een uitvoeringshandeling betreffende ‘restrictieve maatregelen’ te nemen indien uit het onderzoek is gebleken dat er in een derde land restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten bestaan en de Commissie op basis van het overlegmechanisme getracht heeft over markttoegang te onderhandelen. Deze maatregelen kunnen in beginsel leiden tot (i) uitsluiting van bepaalde inschrijvingen die voor meer dan 50% uit goederen of diensten met oorsprong uit het betrokken land bestaan; en/of (ii) een verplichte prijstoeslag voor de inschrijving van goederen en diensten die van oorsprong uit het betrokken land zijn.

Artikel 11 voorziet in regels voor de intrekking of opschorting van restrictieve maatregelen alsmede voor een besluit van de Commissie om het gebruik van artikel 6 door aanbestedende diensten te verbieden.

Artikel 12 bepaalt volgens welke regels informatie aan inschrijvers moet worden verstrekt over de toepassing van de restrictieve maatregelen die de Commissie in het kader van individuele aanbestedingsprocedures heeft genomen.

Artikel 13 omschrijft in welke omstandigheden aanbestedende diensten maatregelen die krachtens deze verordening zijn vastgesteld, terzijde kunnen schuiven. Deze bepaling heeft tot doel de aanbestedende diensten in bepaalde mate de nodige flexibiliteit te verlenen om te voorzien in hun aankoopbehoeften, en tegelijkertijd de Commissie in staat te stellen het nodige toezicht uit te oefenen door middel van de kennisgevingsplicht.

Bij de artikelen 14 en 15 wordt aan de Commissie de bevoegdheid verleend om overeenkomstig artikel 14 door middel van gedelegeerde handelingen wijzigingen aan te brengen in de bijlage om rekening te houden met de sluiting door de Unie van nieuwe internationale overeenkomsten op het gebied van overheidsopdrachten.

Artikel 16 voorziet in rechtsmiddelen in geval van schending van de bepalingen van deze verordening.

In artikel 17 wordt de toepasselijke comitologieprocedure aangewezen voor het vaststellen van uitvoeringshandelingen. Voorts wordt de Commissie gemachtigd uitvoeringshandelingen aan te nemen voor de vaststelling van standaardformulieren.

Artikel 18 bevat regels in verband met het vertrouwelijke karakter van de informatie die krachtens deze verordening wordt verstrekt.

Overeenkomstig artikel 19 is de Commissie verplicht na de inwerkingtreding van deze verordening ten minste om de drie jaar te rapporteren over de tenuitvoerlegging daarvan.

Artikel 20 voorziet in de intrekking van de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG.

Artikel 21 regelt de inwerkingtreding van de verordening.