Toelichting bij COM(2012)150 - Wijziging van de Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG wat betreft de aan de Commissie toe te kennen bevoegdheden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

·

Motivering en doel van het voorstel



Aanpassing van de in de Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG bedoelde uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie aan het onderscheid tussen gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie, dat bij de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is ingevoerd, en toekenning van aanvullende gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie.

In het Verdrag wordt een onderscheid gemaakt tussen op grond van artikel 290, lid 1, van het Verdrag aan de Commissie overgedragen bevoegdheden om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling (gedelegeerde handelingen) en op grond van artikel 291, lid 2, van het Verdrag aan de Commissie toegekende bevoegdheden om eenvormige voorwaarden vast te stellen ter uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Unie (uitvoeringshandelingen). Bij gedelegeerde handelingen draagt de wetgever aan de Commissie de bevoegdheid over om quasiwetgevingshandelingen vast te stellen. Bij uitvoeringshandelingen is de context heel anders. Het is namelijk in de eerste plaats aan de lidstaten om toe te zien op de uitvoering van juridisch bindende handelingen van de Europese Unie. Indien voor de uitvoering van de juridisch bindende handeling echter eenvormige voorwaarden nodig zijn, mag de Commissie deze voorwaarden vaststellen. Dit doet zij via een uitvoeringshandeling. In het kader van de aanpassing van de Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG aan de nieuwe regels van het Verdrag zijn de huidige bevoegdheden van de Commissie ingedeeld op basis van de nieuwe filosofie.

Voorts zijn in het kader van deze nieuwe filosofie de bepalingen van de vorengenoemde richtlijnen nauwkeurig onderzocht om vast te stellen of aan de Commissie aanvullende bevoegdheden in het kader van de nieuwe indeling van het Verdrag moeten worden toegekend.

In aansluiting hierop is een ontwerpvoorstel tot wijziging van de Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG uitgewerkt.

·

Algemene context



In de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten handelingen van de Commissie:

– Artikel 290 van het VWEU biedt de wetgever de mogelijkheid aan de Commissie de bevoegdheid over te dragen om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling. Dergelijke door de Commissie vastgestelde rechtshandelingen worden volgens de terminologie van het Verdrag 'gedelegeerde handelingen' genoemd (artikel 290, lid 3).

– Artikel 291 van het VWEU biedt de lidstaten de mogelijkheid om alle maatregelen van intern recht te nemen die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie. Bij die handelingen worden aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toegekend wanneer er eenvormige voorwaarden nodig zijn voor de uitvoering van deze handelingen. Dergelijke door de Commissie vastgestelde rechtshandelingen worden volgens de terminologie van het verdrag 'uitvoeringshandelingen' genoemd (artikel 291, lid 4).

·

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, zoals gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG van de Raad, ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

·

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



Niet van toepassing.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



·

Raadpleging van belanghebbende partijen



·

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Het was niet nodig belanghebbenden te raadplegen of externe deskundigheid in te schakelen omdat het voorstel een interinstitutionele aangelegenheid is die voor alle besluiten van de Raad en/of van de Raad en het Europees Parlement van belang zal zijn.

·

Effectbeoordeling



Een effectbeoordeling is niet nodig omdat het voorstel een interinstitutionele aangelegenheid is die voor alle besluiten van de Raad en/of van de Raad en het Europees Parlement van belang zal zijn.

2.

Juridische elementen van het voorstel



·

Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Vaststelling van de gedelegeerde en de uitvoeringsbevoegdheden die aan de Commissie moeten worden toegekend met betrekking tot de Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG, en van de overeenkomstige procedure voor de vaststelling van deze handelingen in de nieuwe juridische context die wordt bepaald door de inwerkingtreding van de artikelen 290 en 291 van het VWEU.

·

Rechtsgrondslag



De artikelen 43 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

·

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten, en is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

·

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

·

Keuze van instrumenten



Het voorstel maakt deel uit van het aanpassingsproces en heeft uitsluitend betrekking op bevoegdheden van de Commissie in de nieuwe, door het Verdrag van Lissabon tot stand gekomen juridische context. Bepalingen inzake de gedelegeerde bevoegdheden van de Commissie dienen niet te worden omgezet in de rechtsordes van de lidstaten. Daarom is voor een verordening gekozen.