Toelichting bij COM(2012)152 - EU-standpunt over de bepalingen voor de coördinatie van socialezekerheidsstelsels bij de associatieovereenkomst met Turkije

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Uit artikel 12 van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije[1] ("de Ankara-overeenkomst") en artikel 36 van het Aanvullende Protocol bij de Ankara-overeenkomst[2] ("het aanvullende protocol") volgt dat het vrije verkeer van werknemers tussen de Unie en Turkije stapsgewijs verwezenlijkt moet worden. Artikel 9 van de Ankara-overeenkomst bepaalt dat binnen de werkingssfeer van de overeenkomst elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit verboden is. Artikel 39 van het aanvullende protocol bepaalt dat de associatieraad bepalingen dient vast te stellen ter zake van de sociale zekerheid ten behoeve van de werknemers van Turkse nationaliteit die zich binnen de Unie verplaatsen, en ten behoeve van hun binnen de Unie woonachtige gezinnen, en noemt een aantal coördinatiebeginselen waaraan die bepalingen moeten voldoen.

Als een eerste stap van de tenuitvoerlegging van deze in de Ankara-overeenkomst en het aanvullende protocol vervatte beginselen voor de coördinatie van de sociale zekerheid heeft de associatieraad op 19 September 1980 Besluit nr. 3/80 van de Associatieraad betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden[3] ("Besluit nr. 3/80") goedgekeurd. De tweede stap, namelijk de aanneming van een verordening voor de uitvoering van Besluit nr. 3/80, is nooit genomen[4].

Het Hof van Justitie heeft intussen geoordeeld dat artikel 3, lid 1, van Besluit nr. 3/80, betreffende het beginsel van non-discriminatie, en artikel 6 van dit besluit, betreffende de verplichting van ontheffing van bepalingen inzake de woonplaats met betrekking tot uit hoofde van dit besluit te betalen uitkeringen, van rechtstreekse toepassing zijn en voor nationale rechtbanken ingeroepen kunnen worden[5].

Om rechtszekerheid te bieden en de beginselen van de coördinatie van de sociale zekerheid zoals die zijn vastgelegd in de Ankara-overeenkomst en het aanvullende protocol volledig in praktijk te kunnen brengen, is het noodzakelijk dat de associatieraad een nieuw besluit aanneemt ter vervanging van Besluit nr. 3/80. Het eerdere voorstel van de Commissie om Besluit nr. 3/80 uit te voeren, zal worden ingetrokken; het is de bedoeling dat met het nieuwe besluit van de associatieraad in één keer aan de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst en aan die uit hoofde van het protocol zal worden voldaan.

Algemene context



De bepalingen van de Ankara-overeenkomst en het aanvullende protocol betreffende het vrije verkeer van werknemers en de maatregelen die zijn genomen voor de tenuitvoerlegging daarvan, met name Besluit nr. 1/80 van de associatieraad, dienen aangevuld te worden met passende maatregelen betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid. Bovendien bevat artikel 39 van het aanvullende protocol expliciete bepalingen voor coördinatie tussen de socialezekerheidsstelsels, die ten uitvoer gelegd moeten worden. Daarvoor is een besluit van de associatieraad vereist.

Een aantal andere associatieovereenkomsten met derde landen bevat eveneens bepalingen betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Dit voorstel maakt deel uit van een pakket soortgelijke voorstellen betreffende de overeenkomsten met Albanië, Montenegro en San Marino. Een eerste pakket met vergelijkbare voorstellen met betrekking tot Algerije, Marokko, Tunesië, Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) en Israël is in oktober 2010 aangenomen door de Raad[6].

Om het standpunt van de Unie in de associatieraad vast te stellen, is een besluit van de Raad nodig.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De socialezekerheidsstelsels van de lidstaten worden op het niveau van de Unie gecoördineerd door Verordening (EG) nr. 883/2004[7] en toepassingsverordening (EEG) nr. 987/2009[8].

Verordening (EU) nr. 1231/2010[9] van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 breidt de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 uit tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen. Het in artikel 39, lid 2, van het aanvullende protocol bij de overeenkomst met Turkije vervatte beginsel dat tijdvakken van verzekering die Turkse werknemers in de verschillende lidstaten hebben vervuld, worden samengeteld met betrekking tot het recht op bepaalde prestaties, is reeds in deze verordening vervat.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



Turkije is met het project van de Europese integratie verbonden sinds de ondertekening van de Associatieovereenkomst van Ankara in 1963, waaraan in 1970 een Aanvullend Protocol werd toegevoegd. Een van de doelen van deze overeenkomsten is de stapsgewijze verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers tussen Turkije en de EU. In aansluiting op de bepalingen die de hoofdlijnen van dit programma aangeven, bevat artikel 39 van het aanvullende protocol bepalingen betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid. Volledige tenuitvoerlegging van deze bepalingen zal de bijzondere betrekkingen met Turkije, zoals bedoeld in artikel 8 VEU, verbeteren. Tegelijkertijd zal dit Turkije in staat stellen zijn beleid inzake de coördinatie van sociale zekerheid op één lijn te brengen met dat van de EU, ter voorbereiding van de toekomstige toetreding tot de EU.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Dit voorstel voor coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten en van Turkije zal Besluit nr. 3/80 vervangen. Het voorstel volgt hetzelfde model als het pakket van zes ontwerp-besluiten van associatieraden en stabilisatie- en associatieraden met betrekking tot Algerije, Marokko, Tunesië, Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) en Israël; het standpunt van de Europese Unie terzake is door de Raad vastgelegd in oktober 2010. Binnen de Raad is in 2010 in detail onderhandeld over de inhoud van deze besluiten. Voorafgaande aan deze onderhandelingen heeft een intensieve discussie met alle lidstaten plaatsgevonden in de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling



Artikel 39 van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst met Turkije bevat bepalingen betreffende de coördinatie tussen de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten en van Turkije. Een aantal andere overeenkomsten met derde landen bevat eveneens bepalingen betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Krachtens al deze overeenkomsten is een besluit van de uit hoofde van deze overeenkomsten opgerichte lichamen nodig om de in artikel 39 vervatte beginselen ten uitvoer te leggen.

De bepalingen betreffende sociale zekerheid in dergelijke overeenkomsten beogen werknemers uit het geassocieerde land in kwestie recht te geven op bepaalde socialezekerheidsprestaties op grond van de wetgeving van de lidstaat of lidstaten die op hen van toepassing is of is geweest. Op basis van wederkerigheid geldt dit ook voor EU-onderdanen die in het geassocieerde land werken.

Het feit dat de bepalingen in het huidige pakket voorstellen met betrekking tot de vier geassocieerde landen (Albanië, Montenegro, San Marino en Turkije) vrijwel identiek zijn – en ook vrijwel identiek aan het eerste pakket van zes besluiten met betrekking tot Algerije, Marokko, Tunesië, Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) en Israël die de Raad in 2010 heeft goedgekeurd – zal de toepassing van deze bepalingen door de socialezekerheidsorganen van de lidstaten vergemakkelijken. De toepassing van deze voorstellen kan enige financiële gevolgen hebben voor de socialezekerheidsorganen van de lidstaten. Zo moeten zij bijvoorbeeld de in artikel 39 van het aanvullende protocol vermelde prestaties verstrekken. Dit artikel betreft echter alleen personen die overeenkomstig de nationale wetgeving aan het nationale socialezekerheidsstelsel van het land in kwestie bijdragen of hebben bijgedragen. Het is in dit stadium moeilijk om het effect van deze voorstellen op de nationale socialezekerheidsstelsels precies in te schatten.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Dit voorstel omvat een besluit van de Raad betreffende het standpunt dat namens de Unie ingenomen zal worden in de associatieraad die is opgericht bij de overeenkomst met Turkije en, in bijlage, een ontwerpbesluit van de associatieraad op het gebied van de sociale zekerheid.

Met het voorgestelde besluit van de associatieraad wordt voldaan aan artikel 39 van het aanvullende protocol, dat bepaalt dat een dergelijk besluit nodig is om de daarin vervatte beginselen inzake sociale zekerheid toe te passen. Het besluit bevat bovendien uitvoeringsbepalingen voor die bepalingen van artikel 39 van het aanvullende protocol bij de overeenkomst met Turkije die niet reeds onder Verordening (EG) nr. 1231/2010 vallen. Daarnaast is een specifieke bepaling opgenomen – zoals ook in Besluit nr. 3/80 het geval was – betreffende de tenuitvoerlegging van artikel 9 van de overeenkomst op het terrein van de coördinatie van de sociale zekerheid.

Bovendien zorgt het voorgestelde besluit van de Associatieraad er ook voor dat de bepalingen betreffende de export van uitkeringen en de toekenning van gezinsbijslagen op basis van wederkerigheid ook van toepassing zijn op EU-werknemers die legaal in Turkije werken en op hun gezinsleden die legaal in Turkije wonen. Aangezien het besluit van de associatieraad daarmee de werkingssfeer van artikel 39 van het aanvullende protocol te buiten zou gaan, is het ontwerp-besluit van de associatieraad mede gebaseerd op artikel 22, lid 3, van de Ankara-overeenkomst.

Rechtsgrondslag



Het besluit van de Raad betreffende het in de associatieraad in te nemen standpunt dient gebaseerd te zijn op artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende het functioneren van de Europese Unie (VWEU) in samenhang met artikel 48 VWEU.

Het is namelijk zo dat het Ankara-overeenkomst en het aanvullende protocol een andere juridische situatie creëren dan de andere genoemde associatieovereenkomsten met socialezekerheidsbepalingen, doordat deze overeenkomst en dit protocol duidelijk voorzien in het vrije verkeer van werknemers, als een stapsgewijs te verwezenlijken doel. In deze context dient het begrip vrij verkeer van werknemers op dezelfde wijze geïnterpreteerd te worden als in de betreffende bepalingen van EU-recht (zie artikel 12 van de Ankara-overeenkomst).

Het is waar dat het vrije verkeer van werknemers tussen Turkije en de EU in feite niet tot stand gekomen is, en dat de huidige situatie dan ook niet beschouwd kan worden als een uitbreiding van de interne markt wat betreft het vrije verkeer van personen (zoals dat het geval is voor de EER en Zwitserland). Desalniettemin, gezien het andere perspectief dat is aangegeven door de associatieovereenkomst en het aanvullende protocol, die erop gericht zijn de beginselen van de bepalingen van de Unie inzake het vrije verkeer van werknemers zoveel mogelijk uit te breiden tot Turkse onderdanen[10], dient de tenuitvoerlegging van de socialezekerheidsbepalingen, een noodzakelijk uitvloeisel van het verkeer van werknemers, op dezelfde wijze te berusten op de rechtsgrondslag van artikel 48 VWEU.

Subsidiariteitsbeginsel



Het aanvullende protocol voorziet in beginselen van de coördinatie van socialezekerheidsstelsels die door alle lidstaten gelijkelijk moeten worden toegepast. De tenuitvoerlegging van deze beginselen dient daarom onderworpen te zijn aan uniforme voorwaarden, die beter op het niveau van de Unie geregeld kunnen worden.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

De lidstaten blijven als enige bevoegd voor de vaststelling, de organisatie en de financiering van hun nationale socialezekerheidsregelingen.

Het voorstel regelt alleen de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten en Turkije, wat de burgers van deze landen ten goede komt. Bovendien doet dit besluit geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit bilaterale overeenkomsten inzake sociale zekerheid tussen de lidstaten en Turkije indien deze overeenkomsten in een gunstigere behandeling van de betrokkenen voorzien.

Het voorstel beperkt de financiële en administratieve lasten voor nationale autoriteiten tot een minimum, aangezien het deel uitmaakt van een pakket soortgelijke voorstellen die voor een uniforme toepassing van de bepalingen betreffende sociale zekerheid in de associatieovereenkomsten met derde landen zorgen.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): Besluit van de Raad (met bijgaand ontwerpbesluit van de Associatieraad).

Andere instrumenten zouden om de volgende redenen ongeschikt zijn.

Er is geen alternatief voor de voorgestelde maatregel. Artikel 39 van het aanvullende protocol bij de overeenkomst vereist een besluit van de desbetreffende Associatieraad. Artikel 218, lid 9, van het Verdrag voorziet in een besluit van de Raad voor het bepalen van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een lichaam dat is opgericht uit hoofde van een overeenkomst, wanneer dat lichaam besluiten dient te nemen met rechtsgevolgen.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Optionele elementen



Vereenvoudiging



Het voorstel zal leiden tot vereenvoudiging van de administratieve procedures voor overheidsinstanties en private partijen.

Nadere uitleg van het voorstel



A. Besluit van de Raad betreffende het standpunt met betrekking tot de bepalingen voor de coördinatie van socialezekerheidsstelsels dat de Unie zal innemen in de Associatieraad die is opgericht bij de associatieovereenkomst met Turkije.

Artikel 1

Dit artikel bepaalt welk standpunt de EU zal innemen in de Associatieraad EU-Turkije.

B. Bijgaand ontwerpbesluit van de Associatieraad betreffende de in de overeenkomst vervatte bepalingen voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels

Deel I: Algemene bepalingen

Artikel 1

Ten behoeve van de toepassing van de wetgeving van de lidstaten en Turkije worden in dit artikel de termen 'overeenkomst', 'verordening', 'toepassingsverordening', 'lidstaat', 'werknemer', 'gezinslid', 'wetgeving', 'prestaties' en 'exporteerbare uitkeringen' gedefinieerd. Voor de betekenis van de overige termen in het bijgaande besluit wordt naar de verordening en de toepassingsverordening verwezen.

Artikel 2

In dit artikel wordt de personele werkingssfeer van het bijgaande besluit omschreven, in overeenstemming met de formulering van artikel 39 van het aanvullende protocol bij de overeenkomst met Turkije.

Artikel 3

Dit artikel voorziet in niet-discriminerende behandeling van alle onder de overeenkomst vallende personen, wat de daaronder vallende socialezekerheidsprestaties betreft.

Deel II

Betrekkingen tussen de lidstaten en Turkije

Dit deel van het bijgaande besluit betreft de in artikel 39, lid 4, van het aanvullende protocol bij de overeenkomst met Turkije vervatte beginselen en het wederkerigheidsbeginsel met betrekking tot EU-onderdanen en hun gezinsleden.

Artikel 4

Dit artikel betreft het in artikel 39, lid 4, van het aanvullende protocol bij de overeenkomst met Turkije vervatte beginsel van export van uitkeringen en verduidelijkt dat dit beginsel beperkt blijft tot de uitkeringen in artikel 1, lid 1, onder i), van het bijgaande besluit, waarin de in dat lid bedoelde uitkeringen worden opgesomd.

Deel III

Diverse bepalingen

Artikel 5

Dit artikel bevat algemene bepalingen betreffende de samenwerking tussen de lidstaten en hun organen enerzijds en Turkije en de Turkse organen anderzijds, en tussen de begunstigden en de betrokken organen. Deze bepalingen zijn vergelijkbaar met die van artikel 76, lid 3, lid 4, eerste en derde alinea, en lid 5 van Verordening (EG) nr. 883/2004.

Artikel 6

Dit artikel bevat soortgelijke procedures voor administratieve en medische controles als artikel 87 van Verordening (EG) nr. 987/2009. Bovendien voorziet het in de mogelijkheid om ter zake andere uitvoeringsbepalingen vast te stellen.

Artikel 7

Dit artikel verwijst naar de mogelijkheid gebruik te maken van de in de overeenkomst vastgelegde procedure voor de beslechting van geschillen.

Artikel 8

Dit artikel verwijst naar bijlage II bij het bijgaande besluit. Deze bijlage II is een soortgelijke bijlage als bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 883/2004 en is nodig om de nodige bijzondere bepalingen vast te stellen voor de toepassing van de Turkse wetgeving op het bijgaande besluit.

Artikel 9

Dit artikel maakt het mogelijk dat administratieve procedures uit hoofde van bestaande overeenkomsten tussen een lidstaat en Turkije onder bepaalde voorwaarden van toepassing blijven.

Artikel 10

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om aanvullende administratieve overeenkomsten te sluiten.

Artikel 11

De overgangsbepalingen waarin dit artikel voorziet, zijn vergelijkbaar met de overgangsbepalingen in artikel 87, leden 1, 3, 4, 6 en 7, van Verordening (EG) nr. 883/2004. Daarnaast is er een bepaling ter bescherming van de rechten van Turkse werknemers die als gevolg van het arrest van het Hof van Justitie in Zaak C-485/07 Akdas betreffende de rechtstreekse werking van artikel 6, lid 1, van Besluit nr. 3/80, al vóór de inwerkingtreding van het besluit een pensioen of uitkering van een lidstaat ontvingen.

Artikel 12

Dit artikel verduidelijkt de juridische status van de bijlagen bij het bijgaande besluit en de procedures voor wijziging ervan.

Artikel 13

Dit artikel verduidelijkt de datum van inwerkingtreding van het bijgaande besluit.