Toelichting bij COM(2012)511 - Specifieke taken voor de Europese Centrale Bank betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

De soliditeit van de bankensector is tot op heden in veel gevallen nauw verbonden met de lidstaat waarin de banken gevestigd zijn. De twijfels over de houdbaarheid van de overheidsschuld, over de economische groeivooruitzichten en over de levensvatbaarheid van kredietinstellingen hebben geleid tot negatieve, elkaar versterkende markttrends. Dit kan gevaar opleveren voor de levensvatbaarheid van een aantal kredietinstellingen en voor de stabiliteit van het financiële stelsel als zodanig en kan een sterke belasting vormen voor de al onder druk staande overheidsfinanciën van de betrokken lidstaten.

Deze situatie levert specifieke risico's op in de eurozone, waar de kans dat bepaalde ontwikkelingen in één lidstaat gevaar opleveren voor de economische ontwikkeling en voor de stabiliteit van de eurozone als geheel, vanwege de eenheidsmunt nog groter is. Voorts wordt de eengemaakte markt voor financiële diensten sterk ondermijnd en kan deze niet bijdragen aan het economisch herstel doordat er momenteel een financiële desintegratie langs nationale grenzen dreigt plaats te vinden.

De instelling van de Europese Bankautoriteit (EBA) bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en van het Europees systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision — ESFS) heeft al geleid tot een betere samenwerking tussen de nationale toezichthouders en tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijk rulebook voor financiële diensten in de EU. Het toezicht op de banken blijft echter grotendeels een nationale aangelegenheid en gaat daardoor niet gelijk op met de integratie van de bancaire markten. Door een tekortschietend toezicht is het vertrouwen in de EU-bankensector na het uitbreken van de bankencrisis sterk uitgehold en zijn de spanningen op de markten voor staatsschuldpapier in de eurozone verergerd.

Daarom heeft de Commissie in mei 2012 in het kader van een langeretermijnvisie op de economische en budgettaire integratie opgeroepen tot de vorming van een bankenunie om het vertrouwen in de banken en de euro te herstellen. Een van de voornaamste elementen van de bankenunie moet bestaan in een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (SSM - Single Supervisory Mechanism) met een rechtstreeks toezicht op banken, om de prudentiële regelgeving op een strikte en onpartijdige wijze te versterken en een doeltreffend toezicht uit te oefenen op de grensoverschrijdende bancaire markten. Door ervoor te zorgen dat het bancaire toezicht in de gehele eurozone berust op strenge gemeenschappelijke normen, kan het nodige vertrouwen tussen de lidstaten worden opgebouwd, hetgeen van essentieel belang is voor de invoering van een gemeenschappelijke achtervang.

Tijdens de top van de eurozone op 29 juni 2012 hebben de staatshoofden en regeringsleiders de Commissie verzocht om op korte termijn met voorstellen te komen voor de instelling van een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme zodat het ESM, na de invoering van een dergelijk mechanisme voor banken in de eurozone, op grond van een reguliere beslissing, de mogelijkheid zou kunnen hebben banken rechtstreeks te herkapitaliseren. In de conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad op 28/29 juni 2012 is aangegeven dat 'een specifieke, aan een tijdschema gebonden routekaart voor het verwezenlijken van een echte economische en monetaire unie' moet worden ontwikkeld waarin rekening wordt gehouden met de verklaring van de eurozone en met de voorstellen die de Commissie dienovereenkomstig zal indienen.

4.

2. RESULTATEN VAN HET OVERLEG MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING


De Commissie heeft rekening gehouden met de analyse die verricht is in het kader van het zogeheten toezichtspakket waarbij de Europese toezichthoudende autoriteiten zijn opgericht. In die analyse is gekeken naar de voor de vorming van een SSM relevante operationele, financiële, juridische en governanceaspecten. Gezien het tijdschema dat op de top van de eurozone op 29 juni is vastgesteld, kon geen formele effectbeoordeling worden uitgewerkt.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Het voorstel berust op artikel 127, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de rechtsgrondslag biedt om de ECB 'specifieke taken op te dragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringsondernemingen'.

In het voorstel worden bepaalde essentiële toezichthoudende taken die nodig zijn voor het toezicht op kredietinstellingen, opgedragen aan de ECB. Voor alle niet in de verordening vermelde taken blijven de nationale toezichthouders bevoegd. In het voorstel krijgt de ECB ook het mandaat om toezicht uit te oefenen op financiële conglomeraten. Om binnen de grenzen van artikel 127, lid 6, VWEU te blijven, mag de ECB haar taken op het gebied van het aanvullende toezicht op financiële conglomeraten alleen uitoefenen op groepsbasis en blijft het prudentiële toezicht op de individuele verzekeringsonderneming een zaak van de nationale bevoegde autoriteiten.

De doelstellingen van het voorgestelde optreden kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter door de EU worden verwezenlijkt. Uit recente gebeurtenissen is duidelijk gebleken dat voldoende toezicht op een geïntegreerde bankensector en een hoge mate van financiële stabiliteit in de EU, en met name in de eurozone, alleen op Europees niveau gewaarborgd zijn. De voorgestelde bepalingen gaan niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te bereiken. De ECB wordt belast met de toezichthoudende taken die, met het oog op een uniforme en doeltreffende toepassing van de prudentiële regelgeving, de risicobeheersing en de crisispreventie, op EU-niveau moeten worden uitgevoerd. De nationale autoriteiten blijven bepaalde taken verrichten die beter op nationaal niveau kunnen worden verricht.

Overeenkomstig artikel 127, lid 6, VWEU neemt de Raad besluiten bij verordeningen. Derhalve is een verordening het enige rechtsinstrument waarmee toezichthoudende taken aan het ECB mogen worden opgedragen.

2.

Nadere uitleg van het voorstel



5.

4.1. Opdragen van specifieke toezichthoudende taken aan het ECB


6.

4.1.1. Structuur


De ECB wordt bevoegd voor specifieke taken betreffende het prudentiële toezicht op kredietinstellingen die gevestigd zijn in lidstaten die de euro als munt hebben (de 'deelnemende lidstaten'), om de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel te bevorderen. De ECB zal haar taken binnen het kader van het ESFS uitvoeren en nauw samenwerken met de nationale toezichthouders en de EBA.

7.

4.1.2. Toepassingsgebied van de toezichtactiviteiten


Na een overgangsperiode wordt de ECB bevoegd voor de uitvoering van bepaalde essentiële toezichthoudende taken voor alle in de deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen, ongeacht hun bedrijfsmodel of omvang. De ECB wordt de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst voor de in niet-deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen die een bijkantoor vestigen of grensoverschrijdende diensten verrichten in een deelnemende lidstaat.

8.

4.1.3. Samenwerking met de Europese toezichthoudende autoriteiten


De ECB voert haar taken binnen het kader van het ESFS uit en werkt nauw samen met de drie Europese toezichthoudende autoriteiten. De EBA behoudt haar bevoegdheden en taken om het gemeenschappelijke rulebook verder te ontwikkelen en voor convergentie en consistentie van de toezichtpraktijk te zorgen. De ECB neemt geen taken van de EBA over. De uitoefening van haar regelgevende bevoegdheden in het kader van artikel 132 VWEU blijft beperkt tot gebieden die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van de taken die bij de onderhavige verordening aan de ECB worden opgedragen.

De samenstelling van de Raad van toezichthouders van de EBA blijft ongewijzigd en de vertegenwoordigers van de nationale bevoegde autoriteiten blijven vorm geven aan het besluitvormingsproces in de EBA. Wel moeten de vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten, om rekening te houden met de toezichthoudende bevoegdheden van de ECB, bij aangelegenheden die onder de bevoegdheden van de ECB vallen, een gemeenschappelijk standpunt coördineren en verwoorden.

9.

4.2. Taken van de ECB


10.

4.2.1. Taken van de ECB


De ECB wordt exclusief bevoegd voor essentiële toezichthoudende taken die voor de opsporing van risico's voor de levensvatbaarheid van banken onmisbaar zijn en in het kader waarvan de betrokken banken worden verplicht de nodige actie te ondernemen. De ECB zal als bevoegde autoriteit onder meer vergunningen aan kredietinstellingen verlenen, gekwalificeerde deelnemingen beoordelen, zorgen voor de naleving van de minimumkapitaalvereisten en voor de toereikendheid van het interne kapitaal ten opzichte van het risicoprofiel van de kredietinstellingen (pijler 2-maatregelen), op geconsolideerde basis toezicht uitoefenen en toezichthoudende taken met betrekking tot financiële conglomeraten verrichten. Voorts zorgt de ECB ook voor de naleving van de hefboom- en liquiditeitsbepalingen en voor de toepassing van kapitaalbuffers en legt zij in overleg met de afwikkelingsautoriteiten vroegtijdige-interventiemaatregelen ten uitvoer wanneer een bank niet of bijna niet meer voldoet aan de wettelijke kapitaalvereisten. De ECB coördineert en verwoordt ook voor aangelegenheden die verband houden met de bovengenoemde taken, een gemeenschappelijk standpunt van de vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten in de Raad van toezichthouders en in de Raad van bestuur van de EBA.

11.

4.2.2. Rol van de nationale toezichthouders


De nationale toezichthouders blijven een belangrijke rol spelen bij de vorming van een SSM.

Ten eerste blijven de nationale toezichthouders belast met alle taken die niet aan de ECB worden opgedragen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de consumentenbescherming en de bestrijding van witwaspraktijken, voor het toezicht op uit derde landen afkomstige kredietinstellingen die in een lidstaat een bijkantoor vestigen of grensoverschrijdende diensten verrichten.

Ten tweede kunnen de nationale toezichthouders als integrerend onderdeel van het SSM ook ten aanzien de taken die wél aan de ECB worden opgedragen, de meeste dagelijkse verificaties en andere toezichthoudende werkzaamheden verrichten die nodig zijn voor de voorbereiding en uitvoering van de ECB-handelingen. Een SSM voor alle banken in de deelnemende lidstaten kan alleen werken op basis van een model waarin een stevige rol is weggelegd voor nationale toezichtsexpertise. Omdat in het voorstel wordt erkend dat de nationale toezichthouders, vanwege hun kennis van de nationale, regionale en lokale bancaire markt, vanwege de aanzienlijke middelen waarover zij beschikken, en om linguïstische en lokatieredenen, in het SSM in veel gevallen bij uitstek geschikt zijn om dergelijke werkzaamheden te verrichten, kan de ECB in sterke mate leunen op de nationale autoriteiten. Bij de mogelijke voorbereidende en uitvoerende werkzaamheden van de nationale autoriteiten in het kader van het SSM valt te denken aan het volgende:

· wanneer een nieuwe bank een vergunning aanvraagt, kan de nationale toezichthouder nagaan of aan de in het nationale recht gestelde vergunningsvoorwaarden is voldaan, en kan deze de ECB voorstellen om een besluit ter zake te nemen. Vervolgens kan de ECB de vergunning verlenen nadat zij zich ervan heeft vergewist dat aan alle in het EU-recht gestelde voorwaarden is voldaan. Een soortgelijke procedure geldt dan voor de intrekking van een vergunning;

· de nationale toezichthouders kunnen de doorlopende dagelijkse beoordeling van de situatie van een bank en de verificaties ter plaatse verrichten, om te zien of de algemene richtsnoeren en regelgeving van de ECB zijn geïmplementeerd. Daartoe kunnen de nationale toezichthouders gebruikmaken van hun bestaande bevoegdheden, bijvoorbeeld om onderzoek ter plaatse te verrichten. Als bij de doorlopende beoordeling blijkt dat een bank in ernstige moeilijkheden verkeert, waarschuwt de nationale toezichthouder vervolgens de ECB;

· wanneer een bank verzoekt om gebruik te mogen maken van een intern risicomodel, kan de nationale toezichthouder het verzoek beoordelen en nagaan of aan het EU-recht en aan de eventuele ECB-richtsnoeren is voldaan, en kan deze bij de ECB een voorstel indienen waarin wordt aangegeven of en onder welke voorwaarden het model kan worden gevalideerd. Na validering kan de nationale toezichthouder toezien op de toepassing van het model en op het gebruik ervan op doorlopende basis;

· de sanctiebevoegdheden worden gedeeld tussen de ECB en het nationale niveau.

12.

4.3. Bevoegdheden van de ECB


13.

4.3.1. Toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden


De ECB wordt voor de uitvoering van haar taken beschouwd als de bevoegde autoriteit van de deelnemende lidstaten en krijgt de toezichthoudende bevoegdheden die deze autoriteiten overeenkomstig de EU-bankwetgeving bezitten. Daarbij gaat het onder meer om de bevoegdheid om aan kredietinstellingen een vergunning te verlenen, een dergelijke vergunning in te trekken en een lid van de raad van bestuur van een kredietinstelling uit zijn functie te ontheffen. Voorts mag de ECB in het kader van de aan haar opgedragen taken geldboeten en dwangsommen opleggen. De sanctieaanpak van deze verordening heeft geen gevolgen voor die op andere gebieden waarop EU-instellingen de bevoegdheid hebben om sancties op te leggen, zoals sancties die in bepaalde gevallen aan moederondernemingen kunnen worden opgelegd.

Om haar taken te kunnen uitvoeren, krijgt de ECB alle nodige onderzoeksbevoegdheden. Met name kan de ECB alle relevante informatie opvragen bij de entiteiten waarop toezicht wordt uitgeoefend, en bij de personen die betrokken zijn bij, te maken hebben met of verbonden zijn met de werkzaamheden van deze entiteiten of namens deze entiteiten operationele functies uitvoeren. Ook krijgt zij de bevoegdheid om alle nodige onderzoeken te verrichten, waaronder inspecties ter plaatse. De uitoefening van deze onderzoeksbevoegdheden is met passende waarborgen omgeven.

14.

4.3.2. Specifieke bepalingen inzake de vergunningverlening en inzake de lidstaat van herkomst/lidstaat van ontvangst


Bij de verlening van een vergunning aan een kredietinstelling door de ECB wordt rekening gehouden met de aanvullende voorwaarden die eventueel in de nationale wetgeving worden gesteld. Met name verleent de ECB de vergunning op basis van een voorstel dat de nationale bevoegde autoriteit doet wanneer is voldaan aan de voorwaarden die in de nationale wetgeving worden gesteld.

Voor gevallen waarin een kredietinstelling het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat uitoefent, voorziet het Unierecht in een duidelijke verdeling van bevoegdheden tussen de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst en in specifieke kennisgevingseisen. Voor kredietinstellingen die het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten in een andere deelnemende lidstaat uitoefenen, neemt de ECB in het kader van de aan haar opgedragen taken de rol op zich van toezichthouder van de lidstaat van herkomst én toezichthouder van de lidstaat van ontvangst. Voor de zaken die onder deze taken vallen, is er dus geen verdeling van bevoegdheden meer nodig tussen de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst en zijn er evenmin nog kennisgevingsprocedures nodig. De desbetreffende bepalingen komen dan ook te vervallen voor de deelnemende lidstaten.

In het kader van het Unierecht nemen toezichthouders van grensoverschrijdende bankgroepen deel aan het geconsolideerde toezicht op de groep en coördineren zij hun toezichthoudende werkzaamheden in colleges van toezichthouders. Voor bankgroepen die alleen in de deelnemende lidstaten zijn gevestigd, neemt de ECB alle betrokken toezichthoudende taken over. Ten aanzien van deze groepen komen de collegebepalingen en de bepalingen inzake samenwerking tussen de toezichthouders te vervallen.

15.

4.4. Relatie met lidstaten die niet de euro als munteenheid hebben


In het voorstel wordt op drie manieren rekening gehouden met de situatie van de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd.

Ten eerste wordt in het gerelateerde voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van de Europese Bankautoriteit voorgesteld om de regelingen voor de stemming in de EBA aan te passen om de EBA-besluitvormingsstructuren evenwichtig en doeltreffend te houden en om de integriteit van de eengemaakte markt volledig intact te houden (zie onder 4.1.3).

Ten tweede heeft het voorstel ten aanzien van het toezicht op grensoverschrijdende banken die zowel in de eurozone als daarbuiten actief zijn, geen gevolgen voor de positie van de niet-deelnemende lidstaten in de bij Richtlijn 2006/48/EG opgezette colleges van toezichthouders. De collegebepalingen en de verplichting om samen te werken en informatie uit te wisselen bij het geconsolideerde toezicht en tussen de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en die van de lidstaat van ontvangst, zijn onverkort van toepassing op de ECB als bevoegde autoriteit voor de deelnemende lidstaten. Deze bepalingen bieden een doeltreffend kader voor de samenwerking tussen de ECB en de nationale toezichthouders van de niet-eurolidstaten.

Ten derde kunnen de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, maar wel willen deelnemen aan de bankenunie, een nauwe toezichthoudende samenwerking met de ECB aangaan, mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan. Met name moeten deze lidstaten de desbetreffende ECB-handelingen naleven en uitvoeren. Voor lidstaten waarmee een nauwe samenwerkingsregeling is gesloten, verricht de ECB de haar bij deze verordening opgedragen taken in dat geval ook met betrekking tot de kredietinstellingen die in die lidstaat zijn gevestigd. Een vertegenwoordiger van die lidstaat mag dan deelnemen aan de werkzaamheden van de bij de verordening opgerichte Raad van toezicht die betrekking hebben op de planning en de uitvoering van de taken van de ECB op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden die in het besluit tot vaststelling van de nauwe samenwerking overeenkomstig de statuten van het ESCB en van de ECB worden genoemd.

16.

4.5. Organisatorische principes


17.

4.5.1. Onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht


De ECB zal onafhankelijk kunnen opereren bij de uitoefening van het toezicht op de banken. Wel wordt zij onderworpen aan strenge eisen op het gebied van de verantwoordingsplicht die ervoor moeten zorgen dat zij zo doeltreffend en evenredig mogelijk gebruikmaakt van haar toezichthoudende bevoegdheden, zulks binnen de grenzen van het Verdrag en parallel aan de regelingen voor de Europese toezichthoudende autoriteiten. Derhalve moet de ECB voor de uitoefening van haar taken rekenschap afleggen aan het Europees Parlement en de Raad/de Eurogroep. Zij zal regelmatig verslag moeten uitbrengen en vragen beantwoorden. De voorzitter van de Raad van toezicht dient jaarlijks een verslag over de toezichthoudende werkzaamheden van de ECB in bij het Europees Parlement en de Eurogroep en kan bij elke andere gelegenheid worden gehoord door de bevoegde commissies van het Europees Parlement. De ECB is ook verplicht om vragen van het Europees Parlement en zijn leden over haar toezichthoudende werkzaamheden te beantwoorden. Voorts worden krachtens het Verdrag de voorzitter en de ondervoorzitter van de Raad van bestuur als orgaan dat de eindverantwoordelijkheid voor het ECB-optreden draagt, evenals de overige leden van de directie benoemd door de Europese Raad na raadpleging van het Europees Parlement. Aangezien de voorzitter van de Raad van toezicht wordt gekozen uit de directie, kan het Europees Parlement ook een stempel drukken op de keuze van de voorzitter. Overeenkomstig artikel 314, lid 1, VWEU maakt de begroting van de ECB geen deel uit van de Uniebegroting. Niettemin zal de ECB met het oog op de in dit verband af te leggen verantwoording een apart begrotingsonderdeel voor toezichthoudende taken moeten creëren uit haar algemene begroting. De uitgaven die met de toezichthoudende taken van de ECB verband houden, worden bekostigd uit de vergoedingen die moeten worden betaald door de instellingen waarop toezicht wordt uitgeoefend.

18.

4.5.2. Governance


Om mogelijke belangenconflicten tussen de doelstellingen van het monetaire beleid en die van het prudentiële toezicht te voorkomen, wordt het monetaire beleid strikt gescheiden van de toezichthoudende taken. Om de nodige scheiding tussen beide taken aan te brengen en ervoor te zorgen dat de toezichthoudende taken passende aandacht krijgen, zorgt de ECB ervoor dat al haar voorbereidende en uitvoerende werkzaamheden in de ECB worden verricht door organen en administratieve afdelingen die gescheiden zijn van die welke bevoegd zijn voor het monetaire beleid. Daartoe wordt een Raad van toezicht opgericht die besluiten op toezichthoudend gebied zal voorbereiden. Uiteindelijk is het Raad van bestuur die de besluiten neemt, maar hij kan ook besluiten om bepaalde taken of besluitvormingsbevoegdheden aan de Raad van toezicht te delegeren. De Raad van toezicht staat onder leiding van een voorzitter en een ondervoorzitter die uit de Raad van bestuur van de ECB worden gekozen, en bestaat daarnaast uit vier vertegenwoordigers van de ECB en één vertegenwoordiger van elke nationale centrale bank of andere nationale bevoegde autoriteit.

19.

4.5.3. Uitwisseling van informatie


In de uitoefening van haar toezichthoudende taken is de ECB onderworpen aan de eisen van het beroepsgeheim die zijn vastgelegd in de EU-wetgeving voor het bankwezen, en mag zij informatie met de relevante nationale autoriteiten uitwisselen onder de voorwaarden die in die wetgeving zijn gesteld.

20.

4.6. Inwerkingtreding en evaluatie


Omdat met spoed een doeltreffend SSM moet worden opgezet, treedt de verordening al op 1 januari 2013 in werking. Om ervoor te zorgen dat het mechanisme een soepele start kent, is een infaseringsaanpak gepland waarbij de ECB met ingang van 1 januari 2013 haar toezichthoudende taken ten aanzien van ongeacht welke bank kan gaan uitoefenen, maar met name ten aanzien van banken die publieke financiële bijstand hebben ontvangen of gevraagd, terwijl de meeste significante kredietinstellingen die in Europa systeemrelevant zijn, met ingang van 1 juli 2013 onder ECB-toezicht komen te staan. Voor alle overige banken neemt de ECB uiterlijk vanaf 1 januari 2014 haar taken volledig op.

Omdat de richtlijn betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en de verordening betreffende de prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, die de Commissie op 20 juli 2011 heeft voorgesteld (RKV IV-pakket)[1], naar verwachting op 1 januari 2013 in werking treden, kan de ECB haar toezichthoudende taken op basis van deze handelingen uitoefenen. Mocht dit echter niet het geval zijn, dan kan de ECB krachtens een specifieke overgangsbepaling haar taken al verrichten op basis van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (RKV III).

Uiterlijk op 1 januari 2016 publiceert de Commissie een verslag over de opgedane ervaring met de werking van het SSM en met de in deze verordening vastgestelde procedures.

3.

Gevolgen voor de begroting



Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de Uniebegroting omdat de ECB-begroting krachtens het Verdrag geen deel uitmaakt van de Uniebegroting.