Toelichting bij COM(2012)520 - EU-standpunt op de 32e vergadering van het Permanent Comité van het Verdrag van Bern inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2012)520 - EU-standpunt op de 32e vergadering van het Permanent Comité van het Verdrag van Bern inzake het behoud van wilde dieren en ... |
---|---|
bron | COM(2012)520 ![]() ![]() |
datum | 19-09-2012 |
Het in het kader van de Raad van Europa tot stand gekomen Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa (hierna 'Verdrag van Bern' genoemd) is op 19 september 1979 te Bern (Zwitserland) aangenomen en op 1 juni 1982 van kracht geworden. Het telt 50 verdragspartijen: 45 lidstaten van de Raad van Europa, 4 niet-lidstaten van de Raad van Europa en de Europese Unie.
Doelstellingen van het verdrag zijn 'te zorgen voor de instandhouding van de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten en de daarbij behorende natuurlijke leefmilieus, met name die soorten en die leefmilieus voor de instandhouding waarvan de samenwerking van verschillende staten is vereist, en een zodanige samenwerking te bevorderen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan die soorten, met inbegrip van de trekkende soorten, die met uitsterven worden bedreigd en die kwetsbaar zijn.'
Alle partijen bij het Verdrag van Bern moeten actie ondernemen om:
– nationale beleidsmaatregelen ter instandhouding van de wilde planten en dieren en hun natuurlijke habitats te bevorderen;
– in hun beleid inzake planning en ontwikkeling en hun maatregelen ter bestrijding van verontreiniging rekening te houden met het behoud van de wilde flora en fauna;
– educatie te bevorderen en algemene informatie te verspreiden over de noodzaak om wilde dier- en plantensoorten te beschermen;
– samen te werken om de doeltreffendheid van deze maatregelen te vergroten door de inspanningen om trekkende soorten te beschermen te coördineren, informatie uit te wisselen en kennis en ervaring te delen.
Het Verdrag van Bern is op EU-niveau ten uitvoer gelegd middels Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand[1] (de Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna[2] (de Habitatrichtlijn), die voorzien in een gemeenschappelijk raamwerk voor de instandhouding van de wilde dieren en planten en hun habitats in de EU en die de kern vormen van het juridisch instrumentarium van de EU voor het behoud van de biodiversiteit in de lidstaten. Deze richtlijnen vormen het juridisch kader voor het Natura 2000-netwerk van de EU, dat het grootste netwerk van beschermde gebieden ter wereld is.
Het Permanent Comité is het bestuursorgaan van het Verdrag van Bern. De belangrijkste taak van het comité bestaat erin, de bepalingen van het verdrag te toetsen in het licht van de ontwikkelingen van de wilde flora en fauna en een beoordeling van de behoeften daarvan. Daartoe is het Permanent Comité met name bevoegd de partijen aanbevelingen te doen en wijzigingen in overweging te nemen en aan te nemen van de bijlagen waarin de beschermde soorten worden opgesomd.
Artikel 22, lid 1, van het Verdrag van Bern bepaalt:
"1. Iedere staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, een of meer voorbehouden maken ten aanzien van bepaalde soorten, genoemd in de bijlagen I tot en met III en/of voor bepaalde van deze in het voorbehoud of in de voorbehouden aangeduide soorten, ten aanzien van bepaalde middelen of methoden bij de jacht en andere vormen van exploitatie, genoemd in bijlage IV. Voorbehouden van algemene aard zijn niet toegestaan."
Met het oog op de 32e vergadering van het Permanent Comité, die van 27 tot en met 30 november 2012 te Straatsburg wordt gehouden, heeft Zwitserland een voorstel tot wijziging van artikel 22 van het Verdrag van Bern ingediend teneinde elke verdragspartij in staat te stellen bepaalde voorbehouden te maken ten aanzien van haar aanvankelijk in het kader van het Verdrag van Bern aangegane verbintenissen, zelfs nadat zij het verdrag reeds heeft ondertekend of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding heeft neergelegd.
Het Zwitserse voorstel houdt de toevoeging in van een nieuw lid 1 bis aan artikel 22, dat als volgt luidt:
"1bis Onverminderd het bepaalde in lid 1 mag elke staat, indien de omstandigheden op zijn grondgebied sedert de inwerkingtreding van dit verdrag drastisch zijn veranderd, een of meer voorbehouden maken ten aanzien van bepaalde soorten genoemd in de bijlagen I tot en met III."
Zwitserland heeft zijn voorstel niet met enige analyse of wetenschappelijke gegevens onderbouwd, en er lijken ook geen dusdanige elementen te zijn die het voorstel rechtvaardigen.
Bovendien dreigt het Zwitserse voorstel, door alle ondertekenaars van het Verdrag van Bern de mogelijkheid te bieden een of meer voorbehouden te maken ten aanzien van sommige in de bijlagen I tot en met III opgenomen soorten, verstrekkende negatieve gevolgen te hebben voor populaties van dieren en planten van Europees belang. Dat zou het verdrag ernstig verzwakken en gevolgen hebben voor de EU-inspanningen ter bescherming van de Europese biota.
In het licht van het bovenstaande, en teneinde de consistentie tussen het Verdrag van Bern en de EU-wetgeving te vrijwaren en de succesvolle toepassing ervan te blijven garanderen, dient de Unie het Zwitserse voorstel op de volgende vergadering van het Permanent Comité niet te ondersteunen.