Toelichting bij COM(2013)68 - Machtiging van Letland af te wijken van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'de btw-richtlijn' genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 17 juni 2011, heeft de Republiek Letland (hierna 'Letland' genoemd) verzocht om een maatregel te mogen toepassen die afwijkt van de algemene beginselen betreffende het recht op aftrek. Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 27 augustus 2012, heeft Letland zijn eerdere verzoek in grote mate aangepast. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 26 november 2012 van het verzoek van Letland in kennis gesteld. Bij brief van 30 november 2012 heeft de Commissie Letland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

Algemene context



Overeenkomstig de artikelen 168 en 168 bis van de btw-richtlijn mag een belastingplichtige de btw op de goederen en diensten die hij voor zijn belaste handelingen aanschaft, in mindering brengen. Overeenkomstig artikel 26, lid 1, onder a), van deze richtlijn wordt het gebruik van een tot het bedrijf behorend goed voor privédoeleinden gelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel wanneer voor dit goed recht op aftrek van de btw is ontstaan. Op deze manier kan initieel afgetrokken btw worden teruggenomen voor het gedeelte privégebruik.

Bij personenauto's is dit mechanisme moeilijk toe te passen, met name omdat het lastig is het privé- en het zakelijk gebruik op te splitsen. Het bijhouden en controleren van een rittenregistratie vormt zowel voor de bedrijven als de belastingdienst een extra last - zelfs wanneer Letland gebruik zou maken van de keuzemogelijkheid van artikel 168 bis, lid 2, van de btw-richtlijn om de aftrek voor uitgaven in verband met tot het bedrijf behorende voertuigen te beperken naar evenredigheid van het werkelijke zakelijke gebruik dat de belastingplichtige ervan maakt.

Om die reden heeft Letland verzocht om de initiële aftrek tot een vast percentage te mogen beperken en in ruil daarvoor de bedrijven te mogen ontheffen van de verplichting om btw te voldoen over het privégebruik. Het voordeel hiervan is dat het systeem voor alle partijen wordt vereenvoudigd en tegelijkertijd wordt voorkomen dat btw wordt ontdoken of ontweken door een onjuiste administratie.

Op basis van de door Letland verstrekte informatie blijkt dat personenauto's die tot het bedrijf behoren, gemiddeld voor 20 % voor privédoeleinden worden gebruikt. De aftrekuitsluiting moet derhalve worden vastgesteld op 20 %.

Het nieuwe systeem zal gelden voor alle personenauto's met maximaal acht zitplaatsen en onder een bepaald gewicht die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. Personenauto's die voor bepaalde specifieke activiteiten worden gebruikt, zullen evenwel van de beperking van het recht op aftrek worden uitgesloten en onder de normale regels vallen — het betreft hier voertuigen die zijn aangekocht met het oog op wederverkoop, verhuur of leasing; voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van personen (zoals taxi's) of goederen; voertuigen die worden gebruikt voor rijlessen; voertuigen die worden gebruikt voor bewakings- of hulpverleningsdiensten; en voertuigen die worden gebruikt als demonstratie­voertuig in de autoverkoop.

Op 29 oktober 2004 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van de Raad ingediend, dat onder meer voorziet in een harmonisatie van de uitgavencategorieën waarvoor de lidstaten het recht op aftrek kunnen uitsluiten (het zogenaamde voorstel voor de vereenvoudiging van de btw-verplichtingen (COM(2004) 728 def.) Aangezien dit voorstel ook ziet op uitgaven in verband met personenauto's, mag een eventuele verlenging van de geldigheidsduur van de derogatie de datum waarop de voorgestelde richtlijn wordt aangenomen en in werking treedt, niet overschrijden. De derogatie moet in ieder geval worden beperkt tot 31 december 2015 indien de voorgestelde richtlijn op dat tijdstip nog niet in werking is getreden, om te kunnen evalueren of de uitsluiting van 20 % nog altijd een juiste weerspiegeling is van de globale opsplitsing tussen het zakelijke en het privégebruik. Een verzoek om verlenging moet uiterlijk 31 maart 2015 aan de Commissie worden toegezonden en vergezeld gaan van een verslag waarin onder meer het toegepaste percentage is geëvalueerd.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Aan andere lidstaten zijn soortgelijke derogaties met betrekking tot het recht op aftrek verleend.

Krachtens artikel 176 van Richtlijn 2006/112/EG zal de Raad bepalen voor welke uitgaven geen recht op aftrek van de btw bestaat. In afwachting daarvan mogen de lidstaten de uitsluitingen die op 1 januari 1979 van toepassing waren, handhaven. Er bestaat derhalve een reeks standstillbepalingen die het recht op aftrek ter zake van personenauto's beperken.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Niet relevant.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling



Het voorstel voor een besluit strekt er in de eerste plaats toe de inning van de btw te vereenvoudigen voor personenauto's die gedeeltelijk voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, en heeft aldus een potentieel positief effect. Tegelijkertijd wordt een dam opgeworpen tegen belastingontduiking door een onjuiste administratie.

Gelet op de beperkte werkingssfeer en toepassingsduur van de derogatie zal het effect evenwel in ieder geval beperkt zijn.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Machtiging van Letland om het recht op aftrek te beperken tot 80 % van de voorbelasting op uitgaven in verband met tot het bedrijf behorende personenauto's die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt. In de gevallen waar het recht op aftrek is beperkt, wordt de belastingplichtige ontheven van de verplichting om btw te voldoen over het privégebruik van het voertuig.

Rechtsgrondslag



Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteitsbeginsel



Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn moet een lidstaat die van die richtlijn afwijkende maatregelen wil treffen, daarvoor machtiging krijgen van de Raad in de vorm van een besluit van de Raad. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel.

Keuze van instrumenten



Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een besluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot individuele lidstaten kan worden gericht.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Aanvullende informatie



Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een vervalbepaling.