Toelichting bij COM(2013)445 - Implementatie van het elfde Europese Ontwikkelingsfonds

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Armoede blijft een groot probleem in de ACS-staten (groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan). Veel van deze landen liggen niet op koers om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) te behalen en zijn onvoldoende bezig met duurzame ontwikkeling. De EU helpt de ACS-staten om deze problemen aan te pakken. De EU moet de ACS-staten blijven ondersteunen bij hun inspanningen om de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen, teneinde de doelstellingen van een duurzame ontwikkeling te behalen en tot een geleidelijke integratie in de wereldeconomie te komen.

De EU onderhoudt geprivilegieerde relaties met de groep van ACS-ontwikkelingslanden op grond van de Partnerschapsovereenkomst tussen de ACS-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, die op 23 juni 2000 in Cotonou voor een periode van 20 jaar1 werd ondertekend (hierna 'Overeenkomst van Cotonou' genoemd). Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) is het voornaamste instrument voor de verstrekking van EU-steun aan de ontwikkelingssamenwerking met de ACS-landen in het kader van de Overeenkomst van Cotonou en voor samenwerking met de landen en gebieden overzee (LGO) in het kader van het LGO-besluit. Het EOF wordt buiten de EU-begroting om door de EU-lidstaten gefinancierd op basis van een specifieke verdeelsleutel. Elk EOF wordt voor een periode van meerdere jaren vastgesteld.

Voor het meerjarig financieel kader na 2013 heeft de Europese Commissie in haar mededeling 'Een begroting voor Europa 2020'2, een totaalbedrag van 30 318,7 miljoen EUR in prijzen van 2011 (34 275,6 miljoen EUR in lopende prijzen) voorgesteld voor samenwerking met ACS-landen en LGO in het kader van het elfde EOF. Zij heeft ook in een mededeling3 vastgelegd welke belangrijkste elementen voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 kunnen worden opgenomen in het Intern Akkoord van het elfde EOF. De Europese Commissie verwacht dat tussen de Europese Unie en haar lidstaten overeenstemming zal worden bereikt over de vaststelling van het financieringsmechanisme (het elfde EOF), de precieze te bestrijken periode (2014-2020) en het bedrag van de middelen die aan dat mechanisme moeten worden toegewezen voor de tenuitvoerlegging van het ACS-EU-partnerschap, en dat de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten zullen instemmen met een Intern Akkoord voor het elfde EOF. De Europese Raad heeft in haar conclusies van 8 februari 2013 voor het elfde EOF een totaalbedrag van 30 506 miljoen EUR in lopende prijzen vastgelegd4.

Nieuwe uitdagingen, gekoppeld aan de in de Europa 2020-strategie vastgelegde prioriteiten, hebben de Commissie ertoe aangezet een voorstel in te dienen voor de aanpassing van de uitvoeringsverordening voor het elfde EOF, overeenkomstig de mededeling 'Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering'5 van 13 oktober 2011. De Europese consensus inzake ontwikkeling van 22 december 2005 en de internationaal overeengekomen beginselen inzake de doeltreffendheid van steun, met inbegrip van het slotdocument van Busan (2011), maken eveneens deel uit van het algemene beleidskader voor de programmering en uitvoering van het elfde EOF.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

1.

Openbare raadpleging


De Commissie hield tussen 26 november 2010 en 31 januari 2011een openbare raadpleging inzake de toekomstige financiering van het extern optreden van de EU. Deze procedure steunde op een online vragenlijst en een achtergronddocument 'Welke financiering voor het extern optreden van de EU na 2013?'. Uit de antwoorden bleek dat er over het algemeen geen behoefte was aan een substantiële wijziging van de uitvoeringsmechanismen, hoewel een aanzienlijke meerderheid van de respondenten zich uitsprak voor meer flexibiliteit en een vereenvoudiging van de uitvoering.

Effectbeoordeling



De Commissie heeft een effectbeoordeling6 uitgevoerd waarin drie fundamentele beleidsalternatieven voor elke doelstelling werden onderzocht (meer differentiatie en concentratie, versterkte coördinatie met de EU-lidstaten, meer gebruikmaking van innovatieve financieringsinstrumenten, ruimere flexibiliteit): een status quo (geen wijzigingen ten opzichte van het 10e EOF) en een alternatief met twee deelopties om het EOF-kader te wijzigen. Het status quo werd niet aanvaard omdat het de vastgestelde problemen niet zou oplossen. De twee deelopties konden de vastgestelde problemen in verschillende mate oplossen, maar hebben allebei specifieke gevolgen. Uit de effectbeoordeling bleek dat voor elke doelstelling moest worden gekozen voor de tweede deeloptie – die beter strookt met de nieuwe herziene strategische richtsnoeren van het extern optreden van de EU –, omdat deze optie:

- door een sterkere geografische focus ertoe bijdraagt dat de middelen gericht worden op gebieden waar zij het meest nodig zijn en de grootst mogelijke impact en toegevoegde waarde hebben;

- door een sterkere focus op sectoren ertoe bijdraagt dat de middelen gericht worden op een beperkt aantal sectoren, zodat de kritische massa van de EU toeneemt;

- de doeltreffendheid en het politieke gewicht van de EU-steun versterkt door een betere taakverdeling tussen de donoren, gezamenlijke programmering en het gebruik van EU-trustfondsen;

- de financiële impact van de EU-subsidies vergroot door gebruikmaking van innovatieve financieringsinstrumenten;

- het mogelijk maakt de steuntoewijzingen snel aan te passen om rekening te houden met veranderende omstandigheden of specifieke situaties (zoals een crisis, kwetsbaarheid of overgang), of om een meer op stimulansen gebaseerde aanpak uit te voeren.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

De voornaamste beleidsdoelstellingen van het extern optreden van de EU worden beschreven in het Verdrag van Lissabon (artikel 21 VEU). Daarnaast is de voornaamste doelstelling van de EU-ontwikkelingssamenwerking (artikel 208 VWEU) de armoede terug te dringen en op termijn uit te bannen. Daarbij moet de EU zich houden aan de verbintenissen en de doelstellingen die zij in het kader van de Verenigde Naties en andere internationale organisaties heeft onderschreven.

Wat de samenwerking met ACS-landen en -regio's betreft, wordt dit wetgevingskader aangevuld met de Overeenkomst van Cotonou.

Dit voorstel wordt door de Commissie ingediend op basis van een Intern Akkoord betreffende het elfde EOF7, waarin is bepaald dat een verordening van de Raad inzake de uitvoering van het elfde EOF uit hoofde van de Overeenkomst van Cotonou met eenparigheid van stemmen moet worden vastgesteld, op basis van een voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Europese Investeringsbank (EIB).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

N.v.t.

5. HOOFDELEMENTEN

2.

Bij het opstellen van de verordening inzake de uitvoering van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds is rekening gehouden met de volgende doelstellingen:


- in overeenstemming met de basisbeginselen van vereenvoudiging en meer efficiëntie de tekst zoveel mogelijk afstemmen op de belangrijkste bepalingen van het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI)8 (in het bijzonder op het vlak van programmering) en van het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie (CIR)9 (in het bijzonder op het vlak van tenuitvoerlegging) dat vereenvoudigde en geharmoniseerde uitvoeringsvoorschriften en procedures voor alle instrumenten voor extern optreden bevat (behalve het EOF en Groenland). Met deze inspanning om de teksten op elkaar af te stemmen wordt ook rekening gehouden met de onderhandelingen in de Raad over deze teksten (op Coreper-niveau) en in de parlementaire commissies, in het licht van voor de Commissie aanvaardbare compromissen. Bovendien behoudt de Commissie het recht om dit voorstel na de goedkeuring ervan te wijzigen tijdens de onderhandelingen met de Raad, om ervoor te zorgen dat de tekst wordt afgestemd op de teksten over het DCI en de CIR, waarover gelijktijdig wordt onderhandeld. Met deze afstemming wordt de weg vrijgemaakt voor mogelijke integratie van het EOF in de EU-begroting in het meerjarig financieel kader na 2020, wat overeenstemt met de voorstellen van de Commissie in de al genoemde mededeling "Een begroting voor Europa 2020” en met de conclusies van de Europese Raad van 8 februari 2013;

- de tekst afstemmen op de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou, met name bijlage IV betreffende de procedures voor uitvoering en beheer, en tegelijk de tekst eenvoudiger maken dan de uitvoeringsverordening voor het tiende EOF10.

Titel I: Doelstellingen en algemene beginselen - Artikelen 1 en 2

Artikel 1 (Doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria) is zoveel mogelijk afgestemd op artikel 2 van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening over doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria, en bevat ook een verwijzing naar de ruimere doelstellingen, beginselen en waarden die zijn vastgelegd in de Overeenkomst van Cotonou, en naar de ontwikkelingdoelstellingen en samenwerkingsstrategieën die worden uiteengezet in het beleid van de Unie, met inbegrip van de agenda voor verandering. Dit artikel bepaalt ook dat moet worden voldaan aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) die door de OESO/DAC zijn vastgesteld. Ook de complementariteit tussen humanitaire hulp en de EOF-instrumenten wordt erin verduidelijkt.

Artikel 2 (Algemene beginselen) is afgestemd op artikel 3, lid 5 tot en met lid 10 van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening. Het bepaalt de algemene beginselen van de uitvoering van deze verordening, namelijk sterkere samenhang van het extern optreden van de EU, betere coördinatie tussen de lidstaten en andere bi- of multilaterale donoren, en een ontwikkelingsproces dat geleid wordt door de partnerlanden en -regio's met wederzijdse verantwoordingsplicht, door middel van een inclusieve en op participatie gebaseerde benadering en met gebruikmaking van doeltreffende en innovatieve samenwerkingsvormen in overeenstemming met de beste praktijken van de OESO/DAC, om zo het effect van ontwikkelingshulp te verbeteren en overlapping en herhaling te verminderen.

Titel II: Programmering en toewijzing van middelen - Artikelen 3 tot en met 7

Artikel 3 (Algemeen kader voor de toewijzing van middelen) bevat het kader voor de toewijzing van middelen uit hoofde van het EOF. Het is zoveel mogelijk afgestemd op artikel 3, lid 2, van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening over de beginselen van een gedifferentieerde benadering van de partnerlanden. Artikel 3 zorgt voor de toepassing van de beginselen van de mededeling 'Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering' op het EOF, met respect voor de vereisten van de Overeenkomst van Cotonou op het vlak van de toewijzing van middelen (criteria die worden beschreven in artikel 3 van bijlage IV bij de Overeenkomst van Cotonou). De toewijzingscriteria worden daarom in twee leden beschreven: lid 1 verwijst naar de vereisten van Cotonou op het vlak van behoeften en prestaties, en lid 2 bevat meer specifiek de principes voor differentiatie van de agenda voor verandering bij de vaststelling van de indicatieve nationale toewijzingen (behoeften, capaciteiten, verbintenissen, prestaties en effect).

Artikel 4 (Algemeen kader voor de programmering) bevat het algemene kader voor de EOF-programmering uit hoofde van deze verordening. Dit artikel verwijst naar de beginselen van partnerschap en afstemming van de Overeenkomst van Cotonou, namelijk dat programmering zoveel mogelijk gezamenlijk wordt uitgevoerd met het partnerland of de partnerregio en in toenemende mate wordt afgestemd op de armoedebestrijdings- of equivalente strategieën van het partnerland of de partnerregio. Het artikel bevat ook aspecten van artikel 10, lid 2, van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening: om synergie en complementariteit tussen de maatregelen van de Unie en die van de lidstaten te garanderen, zullen de lidstaten volledig worden betrokken bij het programmeringsproces, ook via gezamenlijke programmering. Gezien de specifieke aard van de EOF-financiering, is het de bedoeling dat alle lidstaten deelnemen, ook de lidstaten die niet lokaal vertegenwoordigd zijn. Bij de raadplegingsprocedures zullen ook andere donoren en ontwikkelingsactoren worden betrokken, alsook de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de regionale en plaatselijke overheden.

Artikel 4, lid 3, beschrijft de omstandigheden als bedoeld in de Overeenkomst van Cotonou, waarin de Commissie specifieke voorzieningen kan vaststellen voor de unilaterale programmering en uitvoering van ontwikkelingssteun.

Artikel 4, lid 4, verwijst naar de doelstelling van de EU om haar bilaterale steun als aangekondigd in de mededeling 'Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering' te richten op ten hoogste drie sectoren, overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening.

Artikel 5 (Programmeringsdocumenten) is zoveel mogelijk afgestemd op artikel 11 van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening. Het bevat de vereisten en beginselen voor het voorbereiden van strategiedocumenten voor landen en regio's en de daarop gebaseerde meerjarige indicatieve programma's. Het artikel somt ook de uitzonderingen op waarvoor er geen strategiedocument moet worden opgesteld, om het programmeringsproces te vereenvoudigen en te stroomlijnen en om gezamenlijke programmering met de lidstaten en afstemming op de nationale programma's van de ontwikkelingslanden in de hand te werken. Het artikel introduceert ook de mogelijkheid van een gezamenlijk kaderdocument met een brede EU-strategie, inclusief het ontwikkelingsbeleid. Overeenkomstig het beginsel van partnerschap van de Overeenkomst van Cotonou is voor het gebruik van alternatieve programmeringsdocumenten de toestemming vereist van de regering van het partnerland; zonder die toestemming moet een strategiedocument worden opgesteld.

Artikel 5, leden 5 en 6, bevatten programmeringstypes die specifiek zijn voor het EOF als bepaald in de Overeenkomst van Cotonou, bijvoorbeeld voor samenwerking tussen ACS-staten en speciale ondersteuningsprogramma's.

Artikel 6 (Programmering voor landen en regio's in een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie) is afgestemd op artikel 12 van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening. Het benadrukt de speciale behoeften en de omstandigheden van landen regio's in crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties, waarmee bij het opstellen van programmeringsdocumenten rekening moet worden gehouden.

Artikel 7 (Goedkeuring en wijziging van programmeringsdocumenten) is zoveel mogelijk afgestemd op artikel 14 van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening over de goedkeuring van strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's. Het artikel bepaalt dat programmeringsdocumenten (bijvoorbeeld strategiedocumenten, indicatieve meerjarenprogramma's en speciale ondersteuningsprogramma's worden goedgekeurd door de Commissie in overeenstemming met artikel 14 van deze verordening. Het weerspiegelt ook de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou over de verzending van documenten aan de Paritaire Parlementaire Vergadering en over de goedkeuring van programmeringsdocumenten door de ACS-staat of -regio nadat de Commissie ze heeft goedgekeurd. Het regelt de aanpassing van de programmering en de herziening van de betrokken documenten waar nodig (als de strategie of de geprogrammeerde prioriteiten aanzienlijk worden gewijzigd). Het artikel zorgt ook voor flexibiliteit en vereenvoudiging door te bepalen dat er ook niet-wezenlijke wijzigingen zijn, waarover het EOF-comité wordt ingelicht. Het artikel bevat eveneens een spoedprocedure om de programmeringsdocumenten te wijzigen om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen, gelijkwaardig aan de comitologieprocedure van artikel 8 van Verordening 182/201111, als bepaald in artikel 14, lid 10, van deze verordening.

Titel III: Uitvoering – Artikelen 8 tot en met 13

Artikel 8 (Algemeen uitvoeringskader) legt het algemeen kader vast voor de uitvoering van EU-steun overeenkomstig het Financieel Reglement van het elfde EOF.

Artikel 9 (Vaststelling van actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen) is zoveel mogelijk afgestemd op artikel 2 van het Commissievoorstel voor de CIR-verordening. Het bevat het principe dat Commissie financieringsbesluiten neemt in de vorm van actieprogramma's, gebaseerd op de meerjarige programmeringsdocumenten. Buiten het kader van actieprogramma’s kunnen afzonderlijke maatregelen worden vastgesteld, die echter wel in overeenstemming dienen te zijn met de meerjarige programmeringsdocumenten. In specifieke gevallen (uitzonderlijke omstandigheden of onvoorziene behoeften), als bepaald in de Overeenkomst van Cotonou, kan de Commissie ook bijzondere maatregelen nemen die niet in de meerjarige programmeringsdocumenten zijn vastgelegd. Het artikel bepaalt de procedures voor de vaststelling van de genoemde financieringsbesluiten. Het bevat ook bepalingen over passend milieuonderzoek, met inbegrip van het effect op klimaatverandering en biodiversiteit.


Artikel 10 (Aanvullende bijdragen van de lidstaten) beschrijft de voorwaarden voor het beheer van vrijwillige bijdragen die de lidstaten de Commissie of de EIB kunnen verstrekken overeenkomstig het Intern Akkoord van het elfde EOF.

Artikel 11 (Belastingen, rechten en heffingen) beschrijft mogelijke regelingen met betrekking tot belastingen, rechten en heffingen, overeenkomstig artikel 5 van het Commissievoorstel voor de CIR-verordening, met naleving van de bepalingen van artikel 31 van bijlage IV bij de Overeenkomst van Cotonou.

Artikel 12 (Bescherming van de financiële belangen van de Unie) is afgestemd op artikel 7 van het Commissievoorstel voor de CIR-verordening. Het stelt maatregelen vast om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en in het bijzonder om de Unie (met name de Commissie, de Rekenkamer en OLAF) in staat te stellen de nodige controles uit te voeren van de uitgevoerde maatregelen.


Artikel 13 (Nationaliteits- en oorsprongsregels voor overheidsopdrachten, subsidies en andere procedures) is niet afgestemd op de artikelen 8 en 9 van het Commissievoorstel voor de CIR-verordening omdat het verwijst naar de bepalingen over nationaliteits- en oorsprongsregels van artikel 20 van bijlage IV bij de Overeenkomst van Cotonou.

Titel IV: Besluitvormingsprocedures – Artikelen 14 tot en met 16

Artikel 14 (Taken van het EOF-comité) beschrijft de taken van het EOF-comité en zijn betrokkenheid bij de uitvoering van deze verordening. Het stemt de EOF-procedures af op artikel 15 van het Commissievoorstel voor de CIR-verordening, dat verwijst naar de verordening betreffende de comitologieprocedures. De procedures zijn mutatis mutandis gelijkwaardig aan artikel 3 (gemeenschappelijke bepalingen), artikel 5 (onderzoeksprocedure) en artikel 8 (spoedprocedure) van Verordening 182/2011 betreffende de comitologie.

Artikel 15 (Vredesfaciliteit voor Afrika) stelt ad-hocprocedures vast voor het beheer van de vredesfaciliteit voor Afrika.

Artikel 16 (Comité van de investeringsfaciliteit) beschrijft de structuur en de werking van het Comité van de investeringsfaciliteit, dat werd ingesteld onder auspiciën van de EIB overeenkomstig het Intern Akkoord, voor de uitvoering van deze verordening. Het beschrijft de werkwijzen en de voorwaarden voor EIB-operaties.

Titel V - Slotbepalingen - Artikelen 17 tot en met 22

Artikel 17 (Deelname van een derde land of een derde regio) is gebaseerd op de uitvoeringsverordening van het tiende EOF, rekening houdend met artikel 15 van het Commissievoorstel voor de DCI-verordening. Het bevat de mogelijkheid om ontwikkelingslanden die geen ACS-staat zijn en organisaties voor regionale samenwerking en integratie waaraan ACS-staten deelnemen, in aanmerking te laten komen voor financiering in het kader van het EOF. Het stimuleert ook sterkere programma's voor regionale samenwerking tussen de ACS-staten, de LGO en de ultraperifere gebieden van de Unie.

Artikel 18 (Monitoring, rapportage en beoordeling van de EOF-bijstand) is afgestemd op de artikelen 12 en 13 van het Commissievoorstel voor de CIR-verordening. Op grond van dit artikel moeten de Commissie en de EIB regelmatig de resultaten beoordelen van het uitgevoerde beleid, de programma's en de projecten. De Commissie moet het effect en de doeltreffendheid van de programmering beoordelen en een tweejaarlijks verslag opstellen over de vooruitgang bij de uitvoering van deze verordening. Ook moet een prestatie-evaluatie worden uitgevoerd om te beoordelen in hoeverre de vastleggingen en betalingen zijn gerealiseerd en wat het resultaat en het effect van de verstrekte steun zijn, evenals een tussentijdse en eindevaluatie van de investeringsfaciliteit als bepaald in bijlage II bij de Overeenkomst van Cotonou.

Artikel 19 (Uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit) is afgestemd op artikel 14 van het Commissievoorstel voor de CIR-verordening. Het bepaalt een specifiek traceringssysteem op basis van de methode van de OESO ("Rio markers").

Artikel 20 (Europese Dienst voor extern optreden) is een horizontaal artikel dat deel uitmaakt van alle Commissievoorstellen voor verordeningen over extern optreden, zoals artikel 21 in het Commissievoorstel voor de DCI-verordening. Het benadrukt dat deze verordening moet worden toegepast in overeenstemming met het besluit van de Raad tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden12, met name artikel 9 van dat besluit.

Artikel 21 (Overgangsmaatregelen) voert een overbruggingsfaciliteit in om ervoor te zorgen dat financiële middelen voorhanden zijn voor het geval het elfde EOF te laat in werking treedt, in het bijzonder in het licht van mogelijke vertragingen bij het ratificatieproces van het Intern Akkoord van het elfde EOF. Tot de inwerkingtreding van het elfde EOF worden actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen, bijzondere maatregelen en specifieke actieprogramma's voor ondersteunende uitgaven gefinancierd uit een overbruggingsfaciliteit voor het elfde EOF, binnen de grenzen van de saldi van voorgaande EOF's en geannuleerde middelen voor projecten in het kader van die EOF's. De in het kader van deze overbruggingsfaciliteit vastgelegde middelen13 moeten ten laste van het elfde EOF worden geboekt. Door de huidige verordening unaniem goed te keuren beslist de Raad over het gebruik van de saldi van voorgaande EOF's, zoals beschreven in artikel 1, lid 5, van het Intern Akkoord voor het tiende EOF en in punt 5 van bijlage I ter bij de Overeenkomst van Cotonou. Dit artikel bepaalt eveneens dat de verordening inzake de uitvoering van het tiende EOF van kracht dient te blijven tot de verordening inzake de uitvoering van het elfde EOF in werking treedt.

Artikel 22 (Inwerkingtreding) bepaalt dat deze verordening van toepassing is met ingang van 1 januari 2014 tot de laatste dag van toepassing van het Intern Akkoord van het elfde EOF.