Toelichting bij COM(2013)527 - Vaststelling voor verschillende jaren van de productieheffingen in de sector suiker, de aanvullende heffing en de betalingen van suikerfabrikanten aan suikerbietenverkopers

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

In zijn arrest in de gevoegde zaken C-113/10, C-147/10 en C‑234/10, Zuckerfabrik Jülich AG/Hauptzollamt Aachen, British Sugar plc/Rural Payments Agency, Tereos/Directeur général des douanes et droits indirects (het 'Jülich-II'-arrest) van 27 september 2012 heeft het Hof van Justitie Verordening (EG) nr. 1193/2009 van 3 november 2009 houdende rectificatie van de Verordeningen (EG) nr. 1762/2003, (EG) nr. 1775/2004, (EG) nr. 1686/2005 en (EG) nr. 164/2007 en houdende vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 nietig verklaard.

Bij Verordening (EG) nr. 1193/2009, in haar geheel nietig verklaard bij het arrest van 27 september 2012, werden de voorheen door de Commissie vastgestelde productieheffingen voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 met terugwerkende kracht gerectificeerd nadat het Hof de Verordeningen (EG) nr. 1762/2003, 1775/2004, 1686/2005 en 164/2007 nietig had verklaard in zijn arrest van 8 mei 2008 in de gevoegde zaken C-5/06 en C-23/06 tot en met C-36/06, Zuckerfabrik Jülich e.a. ("Jülich I") en in de daarop volgende beschikking van 6 oktober 2008 in de gevoegde zaken C-175/07 tot en met C-184/07, SAFBA e.a. ("SAFBA").

De heffingen voor de betrokken verkoopseizoenen waren door de Commissie aanvankelijk vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (de 'basisverordening'), die voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 voorzag in een zelffinancieringsregeling voor de sector suiker door middel van flexibele productieheffingen.

Krachtens Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad stoelde de gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker op het beginsel van volledige financiële verantwoordelijkheid van de producenten voor de verliezen die elk verkoopseizoen voortvloeien uit de afzet van dat deel van de in de Gemeenschap binnen de quota geproduceerde hoeveelheden dat groter is dan het interne verbruik, en op een stelsel van afzetprijsgaranties die zijn gedifferentieerd naargelang van de aan iedere onderneming toegekende productiequota.

Het beginsel van financiële verantwoordelijkheid werd gegarandeerd door de bijdragen die de producenten moesten betalen in de vorm van een basisproductieheffing op de volledige productie van A- en B-suiker, die maximaal 2 % van de interventieprijs voor witte suiker bedroeg, en een B-heffing die gold voor de productie van B-suiker en maximaal 37,5 % van de laatstgenoemde prijs mocht bedragen. Indien de doelstelling van zelffinanciering van de sector niet elk verkoopseizoen kon worden verwezenlijkt aan de hand van deze heffingen, kon de producenten krachtens de basisverordening een bijkomende heffing worden opgelegd. In artikel 15 van de basisverordening waren de elementen vastgesteld die in aanmerking dienden te worden genomen bij de berekening van de heffingen.

In zijn bovenvermelde arresten heeft het Hof het productieheffingssysteem niet in twijfel getrokken, noch het beginsel waarbij de suikerproducenten de volledige financiële verantwoordelijkheid dienden te dragen voor de verliezen die elk verkoopseizoen voortvloeien uit de afzet van dat deel van de binnen de quota geproduceerde hoeveelheden dat groter is dan het interne verbruik van de Unie, en op grond waarvan zij dienovereenkomstig een heffing verschuldigd waren op hun binnen de quota geproduceerde hoeveelheden, welke heffing door de Commissie zodanig moest worden vastgesteld dat de tijdens de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 geleden verliezen werden gedekt.

Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Commissie zich herhaaldelijk heeft vergist bij de berekening van de jaarlijkse heffingen die zij voor de betrokken periode krachtens Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad had vastgesteld. Ten slotte was het Hof van oordeel dat de door de Commissie in haar Verordening (EG) nr. 1193/2009 gebruikte methode voor de vaststelling van de heffingen onjuist was omdat deze tot een overschatting van de te dekken kosten leidde en de suikerproducenten hierdoor te hoge bedragen opgelegd kregen.

Ten gevolge van de ongeldigheid van Verordening (EG) nr. 1193/2009 verklaarde het Hof dat individuele personen aanspraak kunnen maken op de terugbetaling van de bedragen die zij ten onrechte te veel hebben betaald voor de ongeldige productieheffingen die de lidstaten in de betrokken periode hebben geïnd, en op betaling van rente op deze bedragen.

Het arrest creëert een juridische leemte betreffende het exacte bedrag van de heffingen voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006. Met het oog op de naleving van het arrest dienen de heffingen voor deze verkoopseizoenen met terugwerkende kracht te worden vervangen door nieuwe, volgens de door het Hof bekrachtigde methode berekende heffingen.

4.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING


De Commissie heeft de lidstaten verscheidene werkdocumenten voorgelegd met betrekking tot de vaststelling van de gerectificeerde suikerheffingen en de follow-up van het arrest van het Hof van 27 september 2012. Deze werkdocumenten werden aan het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten voorgelegd op 6 december 2012, 20 december 2012 en 24 januari 2013 en een geconsolideerde versie op 28 februari 2013.

Een aantal lidstaten (DE, BE, LV, IT, FR, NL, UK, CZ) heeft de Commissie verzocht een rechtshandeling op te stellen ter rectificatie van de heffingen, waarin wordt voorzien in de terugbetaling uit de EU-begroting van rente op de terugbetalingen die de betrokken lidstaten hebben verricht of zullen verrichten aan de suikerproducenten die in de betrokken seizoenen te veel heffingen hebben betaald. Sommige delegaties opperden bovendien dat een uniforme rentevoet zou moeten worden berekend op Europees niveau.

1.

Juridische aspecten van het voorstel



Overeenkomstig artikel 266 VWEU is "de instelling welker handeling nietig is verklaard (…), gehouden de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie". Daarom dienen, gezien de nietigverklaring van Verordening (EG) nr. 1193/2009, nieuwe heffingen voor de betrokken periode te worden vastgesteld.

Aangezien Verordening (EG) nr. 1260/2001 met ingang van het verkoopseizoen 2006/2007 werd ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en vervolgens werd vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening"), kan Verordening (EG) nr. 1260/2001 niet langer worden gehanteerd als rechtsgrondslag voor de rectificatie van de heffingen. De Commissie is bijgevolg niet gemachtigd om de correctieve rechtshandeling vast te stellen die noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van het arrest.

Overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU "stelt de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vast voor (…) de heffingen (…)". Gezien de aard van de voorgestelde verordening lijkt artikel 43, lid 3, de gepaste rechtsgrondslag te zijn voor de vaststelling van de gerectificeerde suikerheffingen voor de betrokken verkoopseizoenen.

Hoewel het Hof Verordening (EG) nr. 1837/2002 tot vaststelling van de bedragen van de productieheffingen voor het verkoopseizoen 2001/2002 niet ongeldig heeft verklaard, dienen de heffingen die voor dat seizoen zijn bepaald eveneens als onjuist te worden beschouwd, aangezien daarbij gebruik werd gemaakt van dezelfde, door het Hof ongeldig verklaarde methode. Bijgevolg dienen voor dat verkoopseizoen nieuwe heffingen te worden bepaald en opgenomen in de correctieve rechtshandeling.

In de bovenvermelde arresten heeft het Hof alle elementen verduidelijkt die in aanmerking dienen te worden genomen bij de berekening van het 'gemiddelde verlies' in de zin van artikel 15 van de basisverordening, dat als basis moet worden gebruikt voor de raming van het door de productieheffingen te dekken 'totale verlies'. Het 'gemiddelde verlies' moet meer bepaald worden berekend door de werkelijk betaalde totale restitutie (lager dan die welke door de Commissie werd berekend in de nietig verklaarde Verordening (EG) nr. 1193/2009) te delen door het totaal aan uitgevoerde hoeveelheden, ongeacht of deze met of zonder restitutie werden uitgevoerd. Het 'uit te voeren overschot' wordt eveneens berekend op basis van alle uitvoer, ongeacht of een restitutie werd betaald of niet. De toepassing van de nieuwe, door het Hof voorgestelde methode leidt tot een aanzienlijke daling van het 'gemiddelde verlies' en van het 'totale verlies' dat moet worden gedekt door de heffingen voor de betrokken periode.

Bijgevolg zullen in de voorgestelde verordening de suikerproductieheffingen voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 worden vastgesteld, herberekend op basis van de door het Hof toegelichte methode. Op die manier zullen de lidstaten de terugbetaling kunnen berekenen waarop de suikerproducenten aanspraak kunnen maken wegens de heffingen die zij voor diezelfde periode te veel hebben moeten betalen.

Bovendien zal de herziening van de productieheffingen voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 impact hebben op de aanvullende prijs die de suikerproducenten aan de bietentelers moesten betalen voor het verschil tussen het maximumbedrag van de A- of de B-heffing en het bedrag van deze heffingen dat voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2005/2006 werd aangerekend.

Overeenkomstig de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker die van kracht was tot 2006, werden de heffingen immers betaald door de suikerfabrikanten maar werd 60 % van de kosten vergoed door de bietentelers doordat de fabrikanten een lagere prijs betaalden voor de bieten. Wanneer de heffingen lager lagen dan het maximumniveau voor de A- of de B-heffingen (namelijk respectievelijk 2 % en 37,5 % van de interventieprijs voor witte suiker), waren de suikerfabrikanten krachtens artikel 18, lid 2, van de basisverordening verplicht de suikerbietenverkopers 60 % van het verschil tussen het maximumbedrag van de betrokken heffing en het bedrag van de te innen basis- of B-heffing uit te keren.

Daarom worden in deze correctieve rechtshandeling de herziene aanvullende prijzen vastgesteld die de suikerproducenten dienen terug te betalen aan de suikerbietenverkopers. Enkel het verschil tussen de oude en de nieuwe aanvullende prijzen dient aan de suikerbietenverkopers te worden terugbetaald.

De terugbetaling van de suikerheffingen is een rectificatie van de suikerheffingen die oorspronkelijk ten bate van de eigen middelen van de EU waren betaald. De lidstaten moeten binnen vier maanden na de inwerkingtreding van de onderhavige rechtshandeling de nieuwe rechten betreffende suikerheffingen vaststellen op basis van de nieuwe heffingen.

2.

Gevolgen voor de begroting



De herziening van de suikerproductieheffingen voor de verkoopseizoenen 2001/2002, 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 zal leiden tot een negatieve correctie van 295 541 212 EUR, die uit de eigen middelen van de EU moet worden gefinancierd. Naast dit bedrag kunnen de lidstaten bij de Commissie de terugbetaling eisen van de rente die zij overeenkomstig hun nationale wetgeving effectief hebben betaald toen zij de voor de betrokken seizoenen te veel geïnde bedragen terugbetaalden. Deze renteuitgaven worden door de betrokken lidstaten afzonderlijk aan de begroting van de EU in rekening gebracht tegen overlegging van de desbetreffende betalingsbewijzen.

3.

Aanvullende informatie



De Commissie zal als aanvulling op het onderhavige voorstel voor een Verordening van de Raad een verklaring opstellen waarin zij bepaalde elementen toelicht met betrekking tot de terugbetaling van de hoofdsom en de rente, de terugbetaling aan de suikerbietenverkopers, de boekhoudprocedure en de monitoring van het terugbetalingsproces.