Toelichting bij COM(2013)615 - Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake geldmarktfondsen (Voor de EER relevante tekst. )

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Geldmarktfondsen (“money markt funds” of MMF’s) vormen een belangrijke bron van kortetermijnfinanciering voor financiële instellingen, ondernemingen en overheden. In Europa zijn ongeveer 22 % van de kortlopende schuldbewijzen die door overheden of door ondernemingen zijn uitgegeven, in handen van MMF’s. MMF’s bezitten 38 % van de kortlopende schuldbewijzen die door de banksector zijn uitgegeven.

Aan de vraagzijde bieden MMF’s een instrument voor beheer op korte termijn van geldmiddelen waarmee een hoge graad van liquiditeit, diversificatie, stabiliteit van waarde gecombineerd met marktopbrengsten wordt bereikt. MMF’s worden voornamelijk gebruikt door ondernemingen die hun overtollige kasmiddelen voor korte tijd wensen te beleggen, bijvoorbeeld totdat zij grote uitgaven, zoals lonen, moeten doen.

MMF’s vormen een cruciale verbinding waarin vraag en aanbod van kortetermijnmiddelen samenkomen. Met ongeveer 1 000 miljard EUR aan beheerde activa vertegenwoordigen MMF’s een categorie fondsen die verschillend is van alle andere beleggingsfondsen. Voor hun werking volgen de MMF’s voor het merendeel, 80% onder hen wat de activa en 60 % wat het aantal fondsen betreft, de regels van Richtlijn 2009/65/EG betreffende instellingen voor instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s). De overige MMF’s zouden vanaf juli 2013 moeten werken volgens de regels van Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s). Een MMF is qua omvang gemiddeld veel groter dan een icbe-fonds pleegt te zijn. Een individueel MMF kan bijvoorbeeld een omvang van 50 miljard EUR bereiken. MMF’s zijn gevestigd in een beperkt aantal lidstaten, waaronder Frankrijk, Ierland en Luxemburg, die meer dan 95 % van de markt vertegenwoordigen. De onderlinge marktconnecties met andere landen zijn niettemin zeer sterk gelet op de grote aantallen grensoverschrijdende beleggingen en beleggers en de grensoverschrijdende banden van besmetting tussen de MMF’s en hun sponsor, die in de meeste gevallen zijn standplaats in een ander land dan de plaats van vestiging van het MMF heeft.

Wegens de systemische verwevenheid van MMF’s met de banksector en met de financiën van ondernemingen en overheden hebben de activiteiten van MMF’s een centrale plaats ingenomen in de internationale werkzaamheden inzake schaduwbankieren. De Raad voor financiële stabiliteit (FSB) en andere instanties zoals de Internationale Organisatie van Effectentoezichthouders (IOSCO) en het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) hebben de financiële sector bestudeerd en zijn tot de conclusie gekomen dat een aantal activiteiten en entiteiten systemisch belang hebben maar niet voldoende door de regelgevende instanties zijn behandeld. In de sector van het vermogensbeheer hebben MMF’s bijzondere aandacht gekregen wegens hun systemische relevantie. Het Europees Parlement heeft in november 2012 een resolutie over schaduwbankieren aangenomen waarin de Commissie verzocht wordt een specifiek voorstel met betrekking tot MMF's in te dienen[1].

Het ESRB heeft een gedegen analyse gemaakt van de systeemrisico’s die aan de werking van MMF’s verbonden zijn. In het bijzonder hadden de gedane aanbevelingen betrekking op de stabiliteit en de liquiditeit van MMF’s en omvatten zij ook aanvullende regels inzake transparantie en rapportage. Deze aanbevelingen zijn voor een groot deel opgenomen in het voorstel van de Commissie en er is rekening gehouden met de mogelijke negatieve gevolgen voor de financiering van de Europese economie.

MMF’s vormen een handig instrument voor beleggers omdat de kenmerken die zij vertonen, analoog zijn aan die van bankdeposito's: ogenblikkelijke toegang tot liquiditeit en betrekkelijke stabiele waardering. Gelet op deze kenmerken zien beleggers in MMF’s een veilig en meer gediversifieerd alternatief voor bankdeposito's. In werkelijkheid zijn MMF’s klassieke beleggingsfondsen met de inherente marktrisico’s die aan elke belegging in een fonds verbonden zijn. Wanneer de prijzen van de activa waarin de MMF’s belegd worden, een neerwaartse trend vertonen, vooral in onzekere marktomstandigheden, kan een MMF niet altijd waarmaken waartoe het zich verbonden heeft, namelijk onmiddellijk terug te betalen en de waarde van het door het MMF aan de belegger uitgegeven aandeel of recht van deelneming veilig te stellen. Sommige sponsors van fondsen (meestal banken) kunnen in staat zijn de aandelenwaarden overeind te houden door sponsorsteun te verlenen, terwijl andere (meestal vermogensbeheerders) daartoe misschien niet het kapitaal hebben. Vanwege de looptijdverschillen tussen de dagelijkse liquiditeit die een MMF aan beleggers verschaft, en de liquiditeit van activa in een MMF-portefeuille kan het niet altijd mogelijk zijn onmiddellijk terug te betalen. De belofte van stabiele terugbetalingsprijzen wordt vaak duidelijk gemaakt door een AAA-rating. De keerzijde is dat beleggers zullen terugkopen zodra zij voelen dat er een risico bestaat dat het MMF mogelijk niet in staat zal zijn te allen tijde te voldoen aan de verbintenis van liquiditeit en stabiele terugbetaling, hetgeen kan leiden tot een zogenaamde “run” van beleggers.

Een “investor run” wordt gekenmerkt door massale en plotselinge verzoeken om terugbetaling door een grote groep beleggers die verliezen willen vermijden en terugbetaald willen worden tegen de hoogst mogelijke prijs. Runs van beleggers zijn systeemrelevant omdat zij MMF’s ertoe dwingen hun activa snel te verkopen om te voldoen aan uitstaande verzoeken om terugbetaling. De spiraal van terugbetalingen zelf versnelt de neergang in de intrinsieke waarde van het fonds (Net Asset Value of NAV) en voedt derhalve de verdere achteruitgang in de NAV en de angst dat de geldmarkt in haar geheel onstabiel is. Omdat MMF’s een centrale rol spelen in de kortetermijnfinanciering van entiteiten zoals banken, ondernemingen of overheden, kan een run van beleggers op MMF’s bredere macro-economische gevolgen hebben. Terwijl banken het grootste deel (85 %) van de 1000 miljard EUR aan MMF’s uitgegeven financiële instrumenten voor hun rekening nemen, vertegenwoordigen overheden een aandeel van ongeveer 10 % terwijl ondernemingen om en bij de 5 % bezitten. Overheden en zeer grote ondernemingen gebruiken de geldmarkt als een middel voor kortetermijnfinanciering, naast kredietlijnen van de bank.

De problemen in het geval van runs van beleggers zijn van systemische aard wegens: (1) de nauwe banden met de reële economie (de rol die MMF’s spelen om te voldoen aan de financieringsbehoeften op korte termijn van entiteiten die de geldmarkt gebruiken als financieringsinstrument), (2) hun band met sponsors. Daarnaast vervullen runs op MMF’s ook een functie van bescherming van beleggers aangezien degenen die laat terugkopen (gewoonlijk particuliere beleggers), intrinsiek nadeel ondervinden in vergelijking met vroege terugkopers.

In het voorstel van verordening worden deze problemen aangepakt. Het voorstel bevat gemeenschappelijke normen om de liquiditeit van MMF’s te verhogen en om de stabiliteit van hun structuur te verzekeren. Er worden eenvormige regels ingevoerd om te zorgen voor een minimumniveau van dagelijkse en wekelijkse liquiditeit van activa. Er wordt een gestandaardiseerde beleidslijn bepaald zodat de fondsbeheerder een beter begrip krijgt van zijn beleggerspubliek. Verder worden ook gemeenschappelijke regels ingevoerd om te waarborgen dat MMF’s beleggen in kwalitatief sterke activa en behoorlijk gediversifieerde activa met een goede kredietkwaliteit. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat de liquiditeit van het fonds toereikend is om de terugbetalingsverzoeken van de belegger te honoreren.

De stabiliteit van het MMF wordt verzekerd door de invoering van duidelijke en geharmoniseerde waarderingsregels voor de activa waarin de MMF’s beleggen. Deze waarderingsregels zullen een vanzelfsprekendheid aan het licht brengen, namelijk dat MMF’s normale beleggingsfondsen zijn waarvan de activa aan prijsschommelingen onderhevig zijn.

Sommige MMF’s zullen een boekhoudkundige methode kunnen behouden waarbij een stabiele inschrijvings- en terugbetalingsprijs mogelijk zijn, op voorwaarde dat zij voldoende kasreserves opbouwen. Deze zogenoemde “NAV-buffer” zal dienen om de marktschommelingen op te vangen die inherent zijn aan kapitaalmarkten. Hiermee moet ook worden voorkomen dat sponsors onvoorbereid zouden zijn indien hun MMF’s externe steun nodig zouden hebben. Deze buffer zal 3 % van de onder het beheer van het MMF staande activa bedragen. Volgens de bekende gevallen van sponsorsteun tijdens de crisis (123 gevallen in Amerikaanse MMF's), liep de steun slechts 3 keer op tot meer dan 3 %. Toen het Reserve Primary Fund in 2008 in gebreke bleef, verloor het 3 % op zijn blootstelling van 1,5 % aan de activa van Lehman. De buffer zal geen volledige waarborg bieden aan de houders van aandelen van fondsen met constante NAV (CNAV) maar door zijn niveau zorgt hij voor een evenwicht tussen de behoefte aan een robuust en veilig CNAV-model en de financieringscapaciteiten van de beheerders. De kosten voor het MMF zullen afhankelijk zijn van de financieringskosten van elke beheerder. Deze kosten kunnen variëren tussen 3 % en 10 % jaarlijks. Toegepast op een buffer van 3 % zou dit leiden tot een stijging van de beheersvergoedingen met 0,09 % tot 0,30 % jaarlijks. Verwacht wordt dat een deel van deze kostenstijging door de beheerder zal worden betaald terwijl de rest zal worden afgewenteld op de beleggers. De stijging van de vergoeding zal een weerslag hebben op de opbrengst die beleggers uit hun belegging kunnen halen maar zij zullen anderzijds profijt hebben van een product dat een extra laag biedt voor isolatie tegen marktschommelingen in de onderliggende activa.

Naast deze regeling zal een gemeenschappelijke regel inzake ratings ervoor zorgen dat fondsbeheerders en beleggers ophouden te betrouwen op externe kredietratings die in geval van verlaging van kredietbeoordeling nadelig kunnen zijn voor de werking van de geldmarkt. Deze maatregelen zullen gepaard gaan met scherpere transparantieregels om ervoor te zorgen dat de belegger het risico-opbrengstprofiel van zijn belegging correct begrijpt.

De voorgestelde verordening zal steunen op de bestaande vergunningsprocedures voor icbe’s die bij de icbe-richtlijn zijn geharmoniseerd. Zij voert een geharmoniseerde vergunningsprocedure in voor abi-MMF’s aangezien de richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) het vergunnen van abi’s overlaat aan de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten. Deze geharmoniseerde procedure voor abi-MMF’s zal een afspiegeling zijn van de geharmoniseerde vergunningsprocedure voor icbe’s. Beheerders zullen onder de regelgeving van de icbe-richtlijn of de abi-richtlijn blijven vallen maar beheerders en fondsen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, zullen moeten voldoen aan deze bijkomende laag van specifieke MMF-productregels.

Deze eenvormige regels hebben tot doel de integriteit van de interne markt te vrijwaren en versterken de robuustheid ervan om de gevolgen van een nieuwe crisis tot een minimum te beperken. Beleggers zullen zich beter bewust worden van de risico’s die aan deze gereguleerde producten verbonden zijn en zullen meer zekerheid verkrijgen over het homogene beleggingsvoorstel dat uitgaat van geldmarktfondsen in de Unie. Beheerders zullen baat vinden bij Europese geharmoniseerde productregels. Instellingen die geldmarktinstrumenten uitgeven, zullen profiteren van een stabielere omgeving waarin de rol van MMF’s als financieringsinstrument gevrijwaard blijft.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

4.

2.1. Overleg met belanghebbende partijen


Vanaf begin 2012 heeft de Commissie een uitgebreide raadpleging gehouden met vertegenwoordigers van een breed gamma van organisaties. Het overleg bestond uit bilaterale en multilaterale bijeenkomsten, één openbare raadpleging over schaduwbankieren, één openbare raadpleging over vragen met betrekking tot beheer van activa waaronder MMF’s, en een openbare conferentie over schaduwbankieren. Uit dit proces heeft de Commissie een overvloed van informatie verkregen over de werking van de MMF-markt en de verschillende segmenten daarvan en heeft zij meningen gehoord over de op te lossen vragen en over mogelijke oplossingen.

5.

2.1.1. Groenboek over schaduwbankieren


Uit de antwoorden op het groenboek is een ruim beeld van het Europese schaduwbankieren naar voren gekomen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van meer doelgerichte vragen die specifiek betrekking hebben op de werking van MMF's, in een openbare raadpleging over vermogensbeheer die in juli 2012 plaatsvond. In een openbare conferentie van april 2012, bijgewoond door belanghebbenden uit de EU en de VS, was er ook een onderdeel gewijd aan MMF’s. Vertegenwoordigers van regelgevende instanties en de bedrijfssector vormden het panel over MMF’s en gaven hun mening over de vraag hoe de Europese MMF-markt hervormd zou moeten worden.

6.

2.1.2. Raadpleging over vermogensbeheer


Een hoofdstuk over MMF’s maakte deel uit van een ruimere openbare raadpleging over diverse vragen betreffende vermogensbeheer, die op 26 juli 2012 werd geopend (en afgesloten op 18 oktober 2012). De diensten van de Commissie ontvingen 56 antwoorden op het deel over MMF’.

7.

2.2. Effectbeoordeling


Overeenkomstig haar beleid inzake “betere regelgeving” heeft de Commissie een effectbeoordeling van de diverse beleidsalternatieven verricht. Om de liquiditeit en stabiliteit van MMF’s te verzekeren werden in het totaal 16 opties onderzocht. Al deze opties werden geanalyseerd aan de hand van de algemene doelstellingen, namelijk de financiële stabiliteit in de interne markt verhogen en beleggers in MMF’s beter beschermen, alsmede op basis van de meer specifieke doelstellingen van dit initiatief, namelijk (i) gevaar voor besmetting in de reële economie tegengaan, (ii) gevaar voor besmetting van sponsors tegengaan, en (iii) de nadelen voor late terugkopers beperken, vooral wanneer de terugbetalingen in gespannen marktomstandigheden plaatsvinden.

De effecten, ook wat betreft kosten en baten voor de diverse belanghebbenden, beleggers, vermogensbeheerders, uitgevende instanties van kortlopende schuldbewijzen en sponsors, werden onderzocht. Op basis van deze analyse werd gekozen voor de invoering van een robuuster regelgevingskader voor MMF's: hogere niveaus van liquiditeit en een stabielere structuur. De gekozen opties zullen naar verwachting gunstige effecten hebben op MMF’s en de geldmarkt in het algemeen door een verbetering van het weerstandsvermogen tegen spanningen op de markt. Dit zal leiden tot een stabielere context voor geldmarkten in Europa, hetgeen ten goede zal komen aan beleggers, entiteiten die kortlopende schuldbewijzen uitgeven, en banken die MMF’s sponsoren.

De diensten van DG MARKT hadden op 16 januari 2013 een vergadering met de dienst voor effectbeoordelingen. Deze dienst analyseerde de effectbeoordeling en maakte op 18 januari 2013 zijn positief advies bekend. Tijdens deze vergadering hebben de leden van de dienst voor effectbeoordelingen de diensten van DG MARKT opmerkingen gegeven om de inhoud van de effectbeoordeling te verbeteren. Dit resulteerde in een aantal wijzigingen van de tekst. De probleemomschrijving is verbeterd om dieper in te gaan op de MMF-markten en de beschrijving daarvan werd verder verrijkt met voorbeelden uit de Unie die met name aangeven dat de problemen een grensoverschrijdende dimensie hebben. De doelstellingen en de opties waarin de problemen zijn aangewezen, zijn beter met elkaar verbonden en er zijn meer becijferde operationele doelstellingen gebruikt. De effecten op beleggers en de nalevingskosten die aan de voorgenomen maatregelen verbonden zijn, zijn nader toegelicht. De effecten op de lidstaten en op de internationale samenhang van de regelgeving zijn ook beter beschreven. Ten slotte is stelselmatig ruimte geschapen voor de standpunten van de belanghebbenden, met name in de onderdelen waarin de opties geanalyseerd en vergeleken worden.

2.

Juridische elementen van het voorstel



8.

3.1. Rechtsgrond en keuze van de rechtsvorm


Artikel 114, lid 1, VWEU vormt de rechtsgrondslag voor een verordening tot vaststelling van uniforme bepalingen ten behoeve van de werking van de interne markt. Prudentiële productregels bepalen de grenzen van de risico’s die aan MMF’s verbonden zijn. Deze voorschriften regelen als dusdanig niet de toegang tot activiteiten op het gebied van vermogensbeheer maar regelen de manier waarop deze activiteiten worden uitgeoefend met het oog op bescherming van de beleggers en financiële stabiliteit. Deze regels ondersteunen een correcte en veilige werking van de interne markt.

Met het oog op de integriteit van de interne markt zal de voorgestelde wetgevingsmaatregel een regelgevingskader voor MMF’s tot stand brengen teneinde beleggers in MMF’s een betere bescherming te bieden en de financiële stabiliteit te verhogen door het gevaar voor besmetting tegen te gaan. De voorgestelde bepalingen zullen specifiek moeten bewerkstelligen dat het fonds over toereikende liquiditeit beschikt om terugbetalingsverzoeken van beleggers te kunnen beantwoorden, en dat de structuur van MMF’s voldoende wordt beveiligd om het fonds in staat te stellen het hoofd te bieden aan ongunstige marktomstandigheden. De verordening wordt geacht het meest passende rechtsinstrument te zijn voor de invoering van eenvormige voorschriften, die onder meer betrekking zullen hebben op het toepassingsgebied van de in aanmerking komende activa, met regels voor diversificatie, regels met betrekking tot de kredietblootstelling, rentevoet en liquiditeitsrisico’s alsmede regels betreffende de vergunning van fondsen die voornemens zijn beleggingen in geldmarkten te verrichten. Het gaat hoofdzakelijk om prudentiële productregels die Europese MMF’s veiliger en efficiënter moeten maken en de daarbij verband houdende systeemrisico’s moeten terugdringen.

Het verrichten van activiteiten als fondsbeheerder wordt geregeld door de icbe-richtlijn of door de abi-richtlijn. De activiteiten van de beheerders zullen onder de genoemde richtlijnen blijven vallen maar de productregels van het icbe-kader zullen worden aangevuld met de productregels waarin deze nieuwe verordening zal voorzien.

9.

3.2. Subsidiariteit en evenredigheid


Nationaal gehanteerde regelgeving blijft intrinsiek beperkt tot de betrokken lidstaat. Het product en het liquiditeitsprofiel van een MMF alleen op nationaal niveau reguleren houdt het gevaar in dat verschillende producten allemaal als MMF’s worden verkocht. Dit zou bij de beleggers verwarring veroorzaken en zou verhinderen dat er in de Unie gelijke concurrentievoorwaarden tot stand komen voor degenen die MMF’s aanbieden aan professionele of retailbeleggers. Tegelijkertijd zouden verschillen in de nationale aanpak met betrekking tot de hoofdkenmerken van een MMF het gevaar op grensoverschrijdende besmetting verhogen, vooral wanneer de uitgevende instanties en de MMF’s in verschillende lidstaten zijn gevestigd. Aangezien MMF’s in de EU in een breed gamma van financiële instrumenten beleggen, zou het in gebreke blijven van één MMF (ten gevolge van ontoereikende regulering op nationaal vlak) repercussies hebben op de financiering van overheidsdiensten en ondernemingen in heel de EU.

Verder zijn tal van entiteiten die in Europa MMF’s aanbieden, in een andere lidstaat gevestigd dan die waar de fondsen op de markt worden gebracht. Het is derhalve belangrijk dat er een robuust regelgevingskader tot stand komt waarmee grensoverschrijdende besmetting kan worden voorkomen. Ook moet besmetting worden voorkomen tussen een MMF en zijn sponsor die vaak een andere lidstaat is gevestigd. Dit is een bijzonder acute kwestie wanneer de sponsor gevestigd is in een lidstaat die mogelijk niet over de begrotingsmiddelen beschikt om een in gebreke blijvende sponsor te redden.

Wat de evenredigheid betreft, streeft het voorstel naar een passend evenwicht tussen de in het geding zijnde openbare belangen en de kostenefficiëntie van de maatregel. De eisen die aan de verschillende partijen worden gesteld, zijn nauwkeurig afgestemd. Waar mogelijk zijn de voorschriften als minimumnorm ontworpen (bv. dagelijkse of wekelijkse liquiditeit, beperkingen in de concentratie van uitgevende instanties) en de regelgeving is zodanig afgesteld dat bestaande bedrijfsmodellen niet onnodig worden verstoord (en bijvoorbeeld voorzien in passende overgangsperioden voordat de NAV van een MMF vlottend moet worden of exploitanten de keuze laten tussen strenge kapitaalvoorschriften en het laten vlotten van de NAV van hun MMF). Bij het opstellen van deze voorschriften is met name gestreefd naar een evenwicht tussen bescherming van de beleggers, het voorkomen van grensoverschrijdende besmetting, de financiering van de Europese ondernemingen en de kosten voor de bedrijfswereld.

10.

3.3. Effect op grondrechten


Het voorstel kan een impact hebben op twee grondrechten van het Europees Handvest van de grondrechten, namelijk vrijheid van ondernemerschap (artikelen 16 en 22) en consumentenbescherming (artikel 38).

De doelstelling van algemeen belang die het voorstel beoogt, waardoor bepaalde beperkingen van de bovengenoemde grondrechten gerechtvaardigd zouden kunnen worden, betreft het verzekeren van integriteit van de markt en stabiliteit. Er kan sprake zijn van aantasting van de vrijheid van ondernemerschap door het nastreven van de specifieke doelstellingen wanneer het erop aankomt toereikende liquiditeit te waarborgen, het risico op besmetting te voorkomen en de belangen van de beleggers beter te verdedigen. Het voorstel is niettemin volledig in overeenstemming met de kern van dit grondrecht. De voorgestelde nieuwe regels zullen het recht op bescherming van de consument (artikel 38) in het algemeen versterken met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

11.

3.4. Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel


Het voorstel voor een verordening inzake geldmarktfondsen (MMF's) is gestructureerd in negen hoofdstukken.

3.4.1. Hoofdstuk V – Algemene bepalingen (artikelen 1 tot en met 6)

Hoofdstuk I bevat algemene regels, zoals het onderwerp en het toepassingsgebied van de voorgestelde regels, de definities, de vergunning van MMF’s en de interactie van de voorgestelde verordening met bestaande regels in Richtlijnen 2009/65/EG (icbe’s) en 2011/61/EU (beheerders van abi’s).

Artikel 1 omschrijft het onderwerp en het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening, namelijk alle MMF’s die in de Unie gevestigd zijn, beheerd worden en/of in de handel worden gebracht, en verduidelijkt dat de in de verordening opgenomen voorschriften exhaustief beogen te zijn, dit wil zeggen dat zij zodanig zijn ontworpen dat zij geen ruimte laten voor verdere regulering op nationaal niveau. MMF’s zijn icbe’s of abi’s die in kortlopende financiële instrumenten beleggen en specifieke doelstellingen nastreven. Artikel 2 bevat belangrijke definities die noodzakelijk zijn voor de eenvormige toepassing van de voorgestelde verordening. Artikel 3 schrijft voor dat instellingen voor collectieve belegging uitdrukkelijk moeten worden vergund als MMF dan wel door middel van de geharmoniseerde vergunningsprocedure voor icbe’s of volgens de nieuwe bij artikel 4 ingevoerde geharmoniseerde procedure voor abi’s. Artikel 5 verleent de benaming 'MMF' alleen aan fondsen die de verordening nakomen. Artikel 6 omschrijft de interacties tussen de bestaande regels voor icbe’s en beheerders van abi’s en de nieuwe MMF-verordening, hoofdzakelijk door te specifiëren dat de MMF-beheerder verantwoordelijk zal zijn voor de naleving van de verordening.

3.4.2. Hoofdstuk II – Verplichtingen inzake het beleggingsbeleid van MMF's (artikelen 7‑20)

Hoofdstuk II bevat regels inzake het toegestane beleggingsbeleid dat door een MMF kan worden nagestreefd, zoals in aanmerking komende activa, diversificatie, concentratie en kredietkwaliteit van activa.

Artikel 7 omschrijft de betrekkingen tussen de icbe-regels inzake beleggingsbeleid en de voorgestelde regels inzake beleggingsbeleid van MMF's, rekening houdend met het feit dat de MMF-regeling een lex specialis vormt ten opzichte van de specifiek in artikel 7 omschreven regels inzake icbe’s. Artikel 8 beschrijft vier categorieën van financiële activa waarin een MMF kan beleggen: geldmarktinstrumenten, deposito’s bij kredietinstellingen, financiële derivaten en omgekeerde retrocessieovereenkomsten. Anderzijds mag een MMF niet beleggen in andere activa, baissetransacties van geldmarktinstrumenten verrichten, risico’s inzake aandelen of grondstoffen aangaan, effectenleningen opnemen of verstrekken, retrocessieovereenkomsten aangaan of geldleningen opnemen of verstrekken, omdat deze activaklassen en praktijken het liquiditeitsprofiel van een MMF zouden ondermijnen. De artikelen 9 tot en met 13 omschrijven onder welke voorwaarden de vier categorieën van activa voor belegging door een MMF in aanmerking kunnen komen. Met name artikel 13 bevat regels om ervoor te zorgen dat de zekerheid die in ruil voor een omgekeerde retrocessieovereenkomst is ontvangen, voldoende liquide is om deze indien nodig snel te kunnen verkopen.

Artikel 14 bevat nadere regels over de diversificatie van in aanmerking komende activa die elke MMF moet naleven, zoals het plafondbedrag dat één enkele uitgevende instantie kan vertegenwoordigen (als percentage van het door het MMF beheerde vermogen) en regels inzake de maximale blootstelling aan risico’s die een MMF kan aangaan ten aanzien van een enkele tegenpartij. Artikel 15 behandelt anderzijds de maximumbedragen die een MMF (belegger) kan bezitten in één enkele uitgevende instantie(beperking van concentratie). Om de automatische afhankelijkheid van externe ratings te beperken bevatten de artikelen 16 tot en met 19 nadere regels over de interne beoordeling van de kredietkwaliteit van MMF-beleggingsinstrumenten. Artikel 20 bevat de voorschriften inzake governance voor het proces van interne kredietwaardering, met name de rol van de hogere leiding.

3.4.3. Hoofdstuk III – Verplichtingen inzake het risicobeheer van MMF's (artikelen 21-25)

Hoofdstuk III behandelt aspecten van risicobeheer, zoals het profiel van looptijd en liquiditeit van MMF-activa, het aanvragen van kredietbeoordelingen en het zogenoemde “ken uw cliënt”-beleid alsmede de stresstests die een MMF moet verrichten.

De nieuwe regels inzake gewogen gemiddelde looptijd (weighted average maturity of WAM) en gewogen gemiddelde duur (weighted average life of WAL), gecombineerd met voorschriften inzake bezit van dagelijks of wekelijkse aflopende activa, zijn belangrijke elementen die het liquiditeitsprofiel van een MMF en dus zijn capaciteit om terugbetalingsverzoeken van beleggers te voldoen, kunnen verbeteren. Artikel 21 bevat een belangrijke bepaling over het looptijdprofiel waaraan alle kortlopende MMF’s moeten voldoen. Artikel 22 bevat overeenkomstige regels voor standaard-MMF’s die in langer lopende instrumenten beleggen dan een kortlopende MMF. Standaard-MMF’s hebben verschillende looptijdlimieten, zoals WAL en WAM, en kunnen gebruik maken van een lagere drempel voor diversificatie voor beleggingen in geldmarktinstrumenten van een zelfde entiteit. Deze elementen stemmen overeen met de doelstellingen van standaard-MMF’s, namelijk dat lichtjes hogere opbrengsten dan geldmarkttarieven worden geboden. De kenmerken van deze categorie van MMF’s stroken ook met het feit dat standaard-MMF’s niet kunnen worden beheerd als CNAV MMF’s (artikel 22, lid 5) en derhalve minder vatbaar zijn voor massale uitstromen.

Artikel 23 verhindert dat een MMF een externe rating kan aanvragen of financieren en vormt dus een aanvulling op de in de artikelen 16 tot en met 19 omschreven regels over interne ratings. Artikel 24 bevat voorschriften inzake “ken-uw-cliënt”. Deze regels hebben tot doel MMF’s in staat stellen beter te anticiperen op de cycli van terugbetalingen. Artikel 25 bevat regels over stresstests.

3.4.4. Hoofdstuk IV – Waarderingsregels (artikelen 26-28)

Hoofdstuk IV behandelt de waardering van activa van een MMF en de berekening van de intrinsieke waarde (NAV) per recht van deelneming of aandeel.

De artikelen 26 tot en met 28 bevatten regels over de wijze waarop een MMF zijn individuele beleggingsactiva moet waarderen en de NAV per eenheid of aandeel van het MMF moet worden berekend alsmede met welke frequentie beide reeksen van waarderingen moeten worden verricht. Hoewel als algemene regel de voorkeur wordt gegeven aan de waardering tegen marktwaarde, kan een MMF ook een waardering op basis van een modellenbenadering ("mark to model") gebruiken wanneer waardering tegen marktwaarde niet mogelijk is of er niet voldoende of geen kwalitatief goede gegevens voorhanden zijn. Alleen CNAV-MMF’s kunnen activa ook tegen geamortiseerde kostprijs waarderen. De methode voor de berekening van de NAV is van bijzonder belang wanneer aandelen of rechten van deelneming in een MMF worden uitgegeven of teruggekocht (artikel 26).

3.4.5. Hoofdstuk V– Specifieke voorschriften voor CNAV MMF's (artikelen 29-34)

Hoofdstuk V bevat specifieke voorschriften voor MMF’s die hun activa tegen geamortiseerde kostprijs waarderen of een constante NAV adverteren of de constante NAV per recht van deelneming of aandeel afronden naar het dichtste percentagepunt – de zogenoemde MMF’s met constante NAV of CNAV MMF’s.

Artikel 29 bevat specifieke vergunningsvoorwaarden die alleen van toepassing zijn op MMF’s die de geamortiseerde kostprijs voor de waardering van hun activa gebruiken of een constante NAV per recht van deelneming of aandeel adverteren of de constante NAV afronden naar het dichtste percentagepunt. Deze CNAV MMF’s moeten een buffer invoeren en te allen tijde handhaven die ten minste 3 % van de totale waarde van hun activa bedraagt. Artikel 30 beschrijft de aanleg van de buffer (de "NAV-buffer”) terwijl artikel 31 de werking ervan regelt. Zeer belangrijk is het voorschrift van artikel 31 dat de NAV-buffer alleen kan worden gebruikt om het verschil tussen de constante NAV per recht van deelneming of aandeel en de “reële” waarde van een aandeel of recht van deelneming te compenseren. Daarnaast bevat artikel 31 regels over het tijdstip waarop de NAV-buffer moet worden gedebiteerd of kan worden gecrediteerd. Ten slotte bevatten de artikelen 32 tot en met 34 de verplichting de buffer aan te vullen en wordt omschreven welke gevolgen verbonden zijn aan de niet-aanvulling ervan.

3.4.6. Hoofdstuk VI – Externe steun (artikelen 35-36)

Hoofdstuk VI bevat regels over externe steun. Het voorziet in een regel volgens welke CNAV MMF’s alleen externe steun kunnen ontvangen door middel van de NAV-buffer, terwijl het voor andere MMF’s in de regel verboden is externe steun te ontvangen.

Artikel 35 beschrijft wat begrepen moet worden onder externe steun en geeft een niet-exhaustieve opsomming van voorbeelden van externe steun. Dit artikel heeft een tweeledig doel: ervoor zorgen dat alle steun van “sponsors” aan CNAV MMF’s wordt verleend via het in artikel 31 omschreven transparante mechanisme waarbij gebruik wordt gemaakt van een vooraf opgerichte NAV-buffer of, indien sponsorsteun aan andere MMF’s wordt verleend, ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten deze steun alleen toestaan indien uitzonderlijke omstandigheden met betrekking tot de handhaving van de financiële stabiliteit de ad-hocverlening van sponsorsteun rechtvaardigen (artikel 36).

3.4.7. Hoofdstuk VII – Transparantievereisten (artikelen 37-38)

Hoofdstuk VII bevat regels inzake transparantie wat het adverteren van MMF’s aan beleggers betreft, alsook regels inzake rapportage aan de bevoegde autoriteiten.

Artikel 37 bevat speciale transparantievereisten. Artikel 38 legt alle MMF’s rapportageverplichtingen op naast de krachtens de Richtlijnen 2009/65 en 2011/61 geldende verplichtingen.

3.4.8. Hoofdstuk VIII – Toezicht (artikelen 39-42)

Hoofdstuk VIII bevat de toepasselijke regels inzake toezicht op MMF's: artikel 39 omschrijft de respectieve rollen van de bevoegde autoriteiten van het MMF en van de MMF-beheerder. Artikel 40 bepaalt dat de taken die de bevoegdheden die de desbetreffende autoriteiten overeenkomstig de icbe- en de abi-richtlijn bezitten, ook overeenkomstig de voorgestelde verordening moeten worden uitgeoefend. Artikel 41 heeft betrekking op de bevoegdheden van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en artikel 42 omschrijft de samenwerking tussen autoriteiten.

3.4.9. Hoofdstuk IX — Slotbepalingen (artikelen 43-46)

Hoofdstuk IX bevat regels over de behandeling van bestaande als MMF optredende icbe’s en abi’s om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de nieuwe regels inzake MMF's, en voorziet in een herzieningsbepaling voor de toepassing van NAV-buffers op bepaalde CNAV MMF's. Artikel 43 bepaalt met name hoe bestaande icbe’s en abi’s die aan de criteria van de definitie van een CNAV MMF voldoen, de NAV-buffer geleidelijk moeten opbouwen. Artikel 45 bepaalt dat de toepassing van NAV-buffers op CNAV MMF’s die hun portefeuille concentreren op door lidstaten uitgegeven of gewaarborgd schuldpapier, drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening moet worden herzien.

3.

Gevolgen voor de begroting



De werkzaamheden voor de hervorming van MMF’s zijn nauw gecoördineerd met de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA). Deskundigen van de Commissie op het gebied van vermogensbeheer hebben regelmatig overlegd met hun ambtgenoten van de ESMA, zowel in het kader van de operationele werkgroep voor MMF’s als in de vaste commissie inzake diensten van vermogensbeheer, die bij de ESMA is ingesteld.

De ESMA heeft haar lopende werkzaamheden over MMF’s immers opgeschort omdat de Commissie haar voornemen bekendmaakte om wetgeving op dit gebied voor te stellen, waardoor een aantal beginselen die in bestaande richtsnoeren van het CESR (Comité van Europese effectenregelgevers) en de ESMA over MMF’s vervat lagen, in het primaire recht zouden worden opgenomen. Deze opschorting kwam er nadat de ESMA reeds van start was gegaan met een werkplan voor “alternatieve ratingmethodologieën”. De bedoeling van dit werkplan was te komen tot een vervanging van de kredietbeoordelingen over geldmarktinstrumenten door ratingbureaus. De ESMA heeft dit werkschema opgeschort in afwachting van het formele mandaat dat deze werkzaamheden zouden krijgen op basis van de voorgestelde wetgeving. Daarnaast is de ESMA in haar activiteiten ter bevordering van convergentie op het gebied van MMF’s reeds bezig met de invoering van een gegevensbank inzake toezichtpraktijken en naleving van haar bestaande richtsnoeren.

Derhalve is de ESMA reeds degelijk toegerust om het mandaat uit hoofde van de voorgestelde verordening op te nemen; de betrokken werkzaamheden waren reeds aangevangen voordat de Commissie haar voorstel inzake MMF’s indiende.

In deze omstandigheden heeft de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting kunnen aanwijzen. Derhalve zullen voor de ESMA geen bijkomende financiering en geen extra personeelsleden noodzakelijk zijn om de taken te vervullen waarmee zij bij de voorgestelde wetgeving zal worden belast, namelijk het ontwikkelen van een alternatieve ratingmethodologie en het invoeren van een database van goedgekeurde MMF's. Zoals hierboven aangehaald, maken deze taken reeds deel uit van gevestigde werkstromen binnen de ESMA.

De werkzaamheden om operationele regels op het gebied van MMF’s te bepalen, vallen bovendien al binnen het bestaande takenpakket van de ESMA. In het kader van haar algemene taak van toezicht op en bevordering van convergentie in de regelgeving op het gebied van icbe’s heeft de ESMA reeds personeelsleden ingezet om instrumenten te ontwikkelen voor beleid en toezicht inzake MMF’s als speciale categorie van fondsen die ofwel als icbe’s ofwel als abi’s worden gereguleerd.

In het kader van dit streven heeft de CESR, als voorganger van de ESMA, in mei 2010 omstandige richtsnoeren over MMF’s uitgebracht (CESR 10/049).

In 2012 heeft de ESMA met de inzet van omvangrijke middelen een peer review gehouden waarin is nagegaan hoe de lidstaten de richtsnoeren in de praktijk hebben toegepast (12 lidstaten pasten de richtsnoeren toe terwijl 8 deze niet in hun regelgevingspraktijk hadden omgezet).

In 2013 werden de MMF-richtsnoeren aangevuld met een uitgebreid vragenforum.