Toelichting bij COM(2013)813 - Bescherming van private kennis en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheim) tegen onwettelijke acquisitie, gebruik en bekendmaking ervan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Europa is goed op het gebied van wetenschap en innovatie en heeft het potentieel een mondiale leider te worden. Het streven naar wetenschappelijke kwaliteit is niet slechts het doel van onderzoekers, maar zorgt ook voor een belangrijk publiek en particulier rendement. Desalniettemin worden onderzoek en ontwikkeling (O&O) in het geheel genomen in de EU onvoldoende door bedrijven aangestuurd, in vergelijking met sommige andere belangrijke handelspartners, met name de VS en Japan. De suboptimale bedrijfsinvesteringen in O&O hebben negatieve gevolgen voor de introductie van nieuwe producten, procedures, diensten en knowhow.

Het is daarom gewenst de voorwaarden voor innovatieve bedrijfsactiviteiten te verbeteren. De Commissie heeft zich, in het kader van haar ruimere Europa 2020-strategie, ertoe verbonden een Innovatie-Unie op te richten. Via deze Innovatie-Unie moeten investeringen in kennis worden beschermd, moet kostbare versnippering worden tegengegaan en moet van Europa een plek worden gemaakt waar het loont te innoveren. Een gunstig innovatieklimaat zou met name de privésector moeten aanzetten om meer te investeren in O&O door ruimere, en ook grensoverschrijdende, samenwerking op het gebied van O&O en technologische ontwikkelingen tussen universiteiten en de industrie, open innovatie en een betere waardering van intellectuele eigendom (IE). Op die manier zullen durfkapitaal en financiering toegankelijker worden voor ondernemers die onderzoek willen uitvoeren en willen innoveren. Om deze doelstellingen te bereiken, en om nutteloos dubbel werk in de Unie te vermijden, mag niet uitsluitend op nationaal niveau worden gewerkt.

Door de sterk verlaagde transactiekosten in de digitale economie, zijn er nieuwe samenwerkingsvormen ontstaan, zoals open wetenschap en open innovatie. In veel gevallen leidt dit tot nieuwe bedrijfsmodellen waarbij gebruik wordt gemaakt van kennis die partijen samen hebben voortgebracht. Intellectuele-eigendomsrechten (IER) vormen niettemin een belangrijk onderdeel van innovatiebeleid. Ze zorgen ervoor dat innovators en makers de eigenaar kunnen worden van de resultaten van hun inspanningen, die immaterieel van aard zijn, en bijgevolg voldoende worden gestimuleerd om te investeren in nieuwe oplossingen, uitvindingen en knowhow. IER's kunnen de resultaten van creatieve of inventieve inspanningen beschermen, maar hebben een beperkte reikwijdte.

Tijdens het proces van onderzoek en schepping wordt waardevolle informatie verzameld en ontwikkeld, waarmee geleidelijk kennis tot stand komt. Dergelijke kennis heeft een grote economische waarde, maar komt vaak niet in aanmerking voor IER-bescherming. Desalniettemin is ze even belangrijk voor innovatie en voor het concurrentievermogen van bedrijven in het algemeen. Wanneer voor het beveiligen van dergelijke activa en het aantrekken van financieringen en investeringen de IE geheim moet worden gehouden, maken bedrijven, laboratoria, universiteiten, alsook individuele uitvinders en makers gebruik van de meest toegepaste en reeds lang bestaande manier waarop waardevolle informatie wordt toegeëigend: vertrouwelijkheid.

Aangezien onderzoek voortbouwt op eerder verricht werk, is het delen van kennis en vondsten een belangrijke hefboom voor innovatie. In bepaalde bedrijfsmodellen van innovators kan vertrouwelijkheid de vereiste basis zijn voor de ontwikkeling van IE, teneinde deze te gebruiken voor innovatie en een groter concurrentievermogen. Elk IER begint met een geheim. Schrijvers verklappen niet de plot die ze aan het ontwikkelen zijn (een toekomstig auteursrecht), autobouwers verspreiden hun eerste schetsen van een nieuw model niet (een toekomstig ontwerp), bedrijven onthullen de voorlopige resultaten van hun technologische experimenten niet (een toekomstig octrooi), bedrijven geven geen informatie vrij betreffende de lancering van een nieuw merkproduct (een toekomstig handelsmerk) enz.

In juridische terminologie wordt informatie die vertrouwelijk wordt gehouden om concurrentievoordelen te behouden 'bedrijfsgeheim', 'niet-openbaar gemaakte informatie', 'vertrouwelijke bedrijfsinformatie' of 'geheime knowhow' genoemd. Bedrijven en universiteiten gebruiken soms andere benamingen zoals 'door intellectueel-eigendomsrecht beschermde knowhow' of 'eigendomstechnologie'.

Bedrijfsgeheimen zijn net zo belangrijk voor de bescherming van niet-technologische innovatie. De dienstensectoren, die goed zijn voor zo'n 70 % van het bbp van de EU, zijn zeer dynamische sectoren. Deze dynamiek is enkel mogelijk met nieuwe, innovatie kennis. Deze dienstensectoren steunen echter niet in dezelfde mate op technologische processen en productinnovatie (die worden beschermd door octrooien) als de be- en verwerkende industrie. Vertrouwelijkheid wordt in dit belangrijk onderdeel van de EU-economie gebruikt om zogenaamde 'zachte' innovatie te ontwikkelen en toe te passen met het oog op een groter concurrentievermogen. Onder 'zachte' innovatie wordt verstaan, het gebruik en de toepassing van allerlei strategische handelsinformatie die verder reikt dan technologische kennis, zoals informatie over klanten en leveranciers, bedrijfsprocessen, bedrijfsplannen, marktonderzoek enz.

Economen zijn het erover eens dat bedrijven, ongeacht hun omvang, aan bedrijfsgeheimen minstens evenveel belang hechten als aan alle andere vormen van IE. Bedrijfsgeheimen zijn met name belangrijk voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) en startende bedrijven, aangezien zij vaak niet beschikken over het nodige gespecialiseerde personeel en de nodige financiële middelen om IER's te verwerven, te beheren, te handhaven en te verdedigen.

Hoewel bedrijfsgeheimen niet worden beschermd als klassieke IER's, zijn ze een belangrijk aanvullend instrument voor de nodige toe-eigening van de intellectuele activa die de drijvende krachten vormen achter de kenniseconomie van de 21e eeuw. De houder van een bedrijfsgeheim heeft geen exclusieve rechten op de informatie waarop het bedrijfsgeheim betrekking heeft. Ter bevordering van een doeltreffende economie en concurrentie mag het gebruik van een bedrijfsgeheim echter worden beperkt wanneer een derde de betreffende knowhow of informatie van de houder van het bedrijfsgeheim tegen diens wil en op een oneerlijke manier heeft verkregen. Of er beperkingen nodig zijn, en in welke mate, wordt geval per geval door rechterlijke instanties beoordeeld.

Dit impliceert dat concurrenten de vrijheid hebben, en zouden moeten worden aangemoedigd, om dezelfde, gelijksoortige of alternatieve oplossingen te ontwikkelen en toe te passen en dus te concurreren op het gebied van innovatie, maar dat ze niet mogen frauderen, stelen of bedrog plegen om door anderen ontwikkelde vertrouwelijke informatie te verkrijgen.

De ontwikkeling en het beheer van kennis en informatie zijn steeds bepalender geworden voor het succes van de EU-economie. Tegelijk worden echter waardevolle, niet-openbaar gemaakte knowhow en informatie (bedrijfsgeheimen) in toenemende mate blootgesteld aan diefstal, spionage en andere technieken van onrechtmatig gebruik als gevolg van globalisering, uitbesteding, langere toeleveringsketens, toenemend gebruik van ICT enz. Het risico neemt ook toe dat gestolen bedrijfsgeheimen worden gebruikt in derde landen om inbreukmakende goederen te produceren, die vervolgens in de EU concurreren met de goederen van het slachtoffer van het onrechtmatige gebruik. Daarbij komt dat het huidige rechtskader inzake de bescherming van bedrijfsgeheimen tegen onrechtmatige verkrijging of openbaarmaking of onrechtmatig gebruik zeer verscheiden en versnipperd is. Dit benadeelt de grensoverschrijdende O&O en de verspreiding van innovatieve kennis doordat de capaciteit van Europese bedrijven om te reageren op oneerlijke aanvallen op hun knowhow wordt ondermijnd.

De optimalisering van de IE-infrastructuur is een belangrijke pijler van de Innovatie-Unie. In deze context heeft de Commissie in mei 2011 een alomvattende EI-strategie aangenomen, waarin ze belooft de bescherming van bedrijfsgeheimen te onderzoeken[1]. Dit voorstel is een verdere stap ter uitvoering van haar verbintenis om een eengemaakte markt voor intellectuele eigendom tot stand te brengen.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling


EN

4.

2.1. Openbare raadpleging


Dit initiatief is gebaseerd op een evaluatie van het belang van bedrijfsgeheimen voor innovatie en voor het concurrentievermogen van bedrijven, de mate waarin deze geheimen worden gebruikt, hun rol en verhouding met IER's bij de ontwikkeling en economische toepassing van kennis en immateriële activa, en het betreffende rechtskader. Deze beoordelingen werden uitgevoerd aan de hand van twee externe studies en met uitgebreide raadpleging van belanghebbenden.

Een eerste studie (gepubliceerd in januari 2012) geeft een vergelijkende beoordeling van de wetgeving inzake de bescherming tegen het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen in de verschillende EU-lidstaten. Een tweede studie (gepubliceerd in mei 2013) betreft de beoordeling van de economische grondslagen van bedrijfsgeheimen en de bescherming tegen het onrechtmatige gebruik daarvan. Daarnaast bevat de studie ook een analyse van de rechtsbescherming van bedrijfsgeheimen in de gehele EU. Deze studie bevestigt dat de huidige bescherming tegen het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen in de gehele Unie versnipperd en heel verscheiden van aard is. In het algemeen zou de bescherming ondoorzichtig en onnodig duur en risicovol zijn. Volgens de studie is een doeltreffend systeem om de resultaten van O&O te beveiligen een absolute voorwaarde voor bedrijven om te innoveren. Bovendien zou de flexibiliteit die het daadwerkelijk op bedrijfsgeheimen kunnen vertrouwen, met zich brengt, goed passen bij de manier waarop vandaag bedrijven innoveren. De conclusie van deze studie is dat door de harmonisering van de wetgeving inzake bedrijfsgeheimen in de EU voor bedrijven de voorwaarden voor het ontwikkelen, uitwisselen en gebruiken van innoverende kennis zouden verbeteren.

De standpunten van de belanghebbenden werden in drie fasen verzameld. In een eerste fase bespraken de maatschappelijke organisaties, industrie, universiteiten en overheidsinstellingen deze kwestie in juni 2012 tijdens een door de Commissie georganiseerde bijeenkomst.

In een tweede fase, in november 2012 en als onderdeel van de tweede studie, werd een enquête gehouden over het gebruik van bedrijfsgeheimen, de daaraan verbonden risico's en de rechtsbescherming. De enquête werd uitgevoerd bij een representatieve steekproef van bedrijven in de gehele EU. Het mkb maakte 60 % van de steekproef uit. Er werden in totaal 537 antwoorden op de enquête ontvangen. In het algemeen vond 75 % van de ondervraagden bedrijfsgeheimen strategisch belangrijk voor de groei en het concurrentievermogen van en innovatie in hun bedrijf. Uit de enquête bleek dat ongeveer een op de vijf ondervraagden de laatste 10 jaar te maken heeft gehad met minstens één poging tot onrechtmatig gebruik binnen de EU. Ongeveer twee van de vijf ondervraagden verklaarden dat het risico op onrechtmatig gebruik van bedrijfsgeheimen tijdens dezelfde periode was toegenomen. Twee op de drie ondervraagden spraken hun steun uit voor een wetgevingsvoorstel op EU-niveau.

In een derde fase voerden de diensten van de Commissie van 11 december 2012 tot en met 8 maart 2013 een openbare raadpleging uit, met de nadruk op de mogelijke beleidsopties en hun effecten. Er werden 386 antwoorden ontvangen, hoofdzakelijk van individuele burgers (voornamelijk van één lidstaat) en bedrijven. 202 ondervraagden vonden dat de rechtsbescherming tegen het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen op EU-niveau moet worden geregeld. De meningen van de twee belangrijkste groepen ondervraagden (burgers en bedrijven) liepen echter sterk uiteen. Drie op de vier burgers vinden dat bedrijfsgeheimen van minder belang zijn voor O&O en dat de huidige rechtsbescherming van bedrijfsgeheimen overdreven is en 75% vindt een optreden van de EU niet nodig. De bedrijven die een antwoord stuurden, menen daarentegen dat bedrijfsgeheimen zeer belangrijk zijn voor O&O en hun concurrentievermogen. Een grote meerderheid vindt dat de huidige bescherming zwak is, met name op grensoverschrijdend niveau, en dat de verschillen tussen de nationale rechtskaders negatieve gevolgen hebben, zoals grotere bedrijfsrisico's in de lidstaten met een zwakkere bescherming, geringere stimulans om grensoverschrijdende O&O-activiteiten uit te voeren en hogere uitgaven voor preventiemaatregelen ter bescherming van informatie.

5.

2.2. Effectbeoordeling


In de effectbeoordeling kwamen de nationale verschillen op het gebied van de bescherming van bedrijfsgeheimen aan het licht: slechts enkele lidstaten definiëren in hun wetgeving bedrijfsgeheimen of geven aan wanneer deze zouden moeten worden beschermd; het is niet altijd mogelijk om jegens inbreukmakers een stakingsbevel te doen uitvaardigen; de traditionele regels voor de berekening van de schadevergoeding zijn vaak niet geschikt voor gevallen van onrechtmatig gebruik van bedrijfsgeheimen; alternatieve methoden (bv. bedrag van royalty's dat verschuldigd zou zijn geweest op grond van een licentieovereenkomst) zijn niet in alle lidstaten beschikbaar; en diefstal van bedrijfsgeheimen is niet in alle lidstaten in het wetboek van strafrecht opgenomen. Bovendien hebben lidstaten geen regels om bedrijfsgeheimen voor de duur van een gerechtelijke procedure te beschermen, waardoor slachtoffers van onrechtmatig gebruik van bedrijfsgeheimen minder geneigd zijn om naar de rechtbank te stappen.

Dit leidt tot twee grote problemen:

· Suboptimale stimulansen voor grensoverschrijdende innovatieactiviteiten: wanneer het gevaar van onrechtmatig gebruik van bedrijfsgeheimen bestaat en de rechtsbescherming hiertegen ondoeltreffend is, zijn bedrijven minder geneigd om innovatieactiviteiten uit te voeren (ook niet op grensoverschrijdend niveau) omdat i) de verwachte waarde van innovatie op basis van bedrijfsgeheimen lager is en de kosten voor de bescherming ervan hoger zijn en ii) de bedrijfsrisico's bij het delen van bedrijfsgeheimen hoger zijn. Zo zou 40 % van de EU-bedrijven geen bedrijfsgeheimen met andere partijen willen delen uit vrees de vertrouwelijkheid van de informatie te verliezen doordat de informatie wordt misbruikt of zonder toestemming wordt bekendgemaakt. Dit vormt een belemmering voor innovatie en met name collaboratief onderzoek en open innovatie, waarbij meerdere bedrijven en onderzoekspartners waardevolle informatie moeten delen.

· Bedreiging van concurrentievoordelen die gebaseerd zijn op bedrijfsgeheimen (minder concurrentievermogen): door de versnippering van rechtsbescherming binnen de EU kan geen vergelijkbare mate van bescherming en verhaal binnen de interne markt worden gegarandeerd. Bijgevolg worden op bedrijfsgeheimen gebaseerde concurrentievoordelen, ongeacht of deze op innovatie betrekking hebben, bedreigd en wordt het concurrentievermogen van eigenaars van bedrijfsgeheimen ondermijnd. Zo schat de Europese chemische industrie, die in grote mate steunt op door bedrijfsgeheimen beveiligde procesinnovatie, dat het onrechtmatige gebruik van een bedrijfsgeheim in veel gevallen tot een omzetverlies van wel 30 % kan leiden.

De doelstellingen van het initiatief zijn de passende bescherming van het concurrentievermogen van Europese bedrijven en onderzoeksorganen, dat gebaseerd is op niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen), en betere voorwaarden/een beter kader voor de ontwikkeling en toepassing van innovatie en voor kennisoverdracht op de interne markt. Het initiatief beoogt in het bijzonder een meer doeltreffende rechtsbescherming van bedrijfsgeheimen tegen het onrechtmatige gebruik binnen de gehele interne markt.

De volgende opties om het probleem op te lossen werden overwogen:

– Status quo.

– Informatie verschaffen en het bewustzijn vergroten over de nationale maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die tegen het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen beschikbaar zijn.

– Convergentie van het burgerlijk recht van de verschillende lidstaten betreffende de het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen (maar regels over rechtsmiddelen en het bewaren van de vertrouwelijkheid van bedrijfsgeheimen tijdens gerechtelijke procedures moeten op nationaal niveau worden vastgesteld).

– Convergentie van de nationale civielrechtelijke rechtsmiddelen die tegen het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen kunnen worden aangewend en regels betreffende het bewaren van de vertrouwelijkheid van bedrijfsgeheimen tijdens en na gerechtelijke procedures (als aanvulling op optie 3).

– Convergentie van het strafrecht van de verschillende lidstaten naast de harmonisatie van het burgerlijk recht (optie 4), met inbegrip van regels over strafrechtelijke minimumstraffen.

De conclusie van de effectbeoordeling was dat optie 4 evenredig zou zijn en de doelstellingen van het initiatief het best zou dienen.

Wat de effecten betreft, zou de convergentie van rechtsmiddelen in het burgerlijk recht de innovatieve bedrijven in staat stellen hun rechtmatige bedrijfsgeheimen in de hele EU doeltreffender te verdedigen. Indien de eigenaars van bedrijfsgeheimen zouden kunnen rekenen op vertrouwelijkheid tijdens gerechtelijke procedures, zouden zij bovendien meer geneigd zijn rechtsbescherming te zoeken tegen mogelijke schade als gevolg van het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen. Door meer rechtszekerheid en harmonisatie van wetten zou ook de waarde van de innovaties die de bedrijven als bedrijfsgeheim trachten te beschermen, toenemen, aangezien het risico op onrechtmatig gebruik kleiner zou zijn. Het komt ook de werking van de interne markt ten goede, aangezien bedrijven, met name het mkb, en onderzoekers hun innovatieve ideeën beter zullen kunnen toepassen door samen te werken met de beste partners in de gehele EU en hierdoor privé-investeringen in O&O op de interne markt kunnen helpen aantrekken. Tegelijk wordt concurrentie niet beperkt, aangezien er geen exclusieve rechten worden toegekend en elke concurrent vrij is om op een onafhankelijke manier de kennis te verwerven die door het bedrijfsgeheim wordt beschermd (met inbegrip van reverse engineering). Zo ook zijn er geen negatieve gevolgen voor het aanwerven en de mobiliteit van hooggekwalificeerde arbeidskrachten (degene die toegang hebben tot bedrijfsgeheimen) op de interne markt. Op termijn zou dit positieve gevolgen moeten hebben op het concurrentievermogen en de groei van de economie in de EU. Dit initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de grondrechten en zal met name het recht op eigendom en het recht op ondernemerschap bevorderen. Voor wat de toegang tot documenten in gerechtelijke procedures betreft, werd voorzien in waarborgen om het recht van verweer te vrijwaren. Het initiatief bevat ook waarborgen om het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie te verzekeren.

Dit initiatief is verenigbaar met internationale verplichtingen (met name de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (de Trips-overeenkomst - Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights)). Belangrijke handelspartners hebben gelijksoortige wetgeving op dit gebied.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat er EU-regels moeten worden aangenomen om nationale wetgeving te harmoniseren wanneer dit nodig is voor de goede werking van de interne markt. De doelstelling van het voorstel is het vaststellen van een toereikend en vergelijkbaar niveau van verhaal binnen de gehele interne markt voor gevallen van onrechtmatig gebruik van bedrijfsgeheimen (terwijl ook wordt voorzien in toereikende waarborgen om misbruik te voorkomen). De bestaande nationale regels bieden geen gelijke bescherming in de EU van bedrijfsgeheimen tegen onrechtmatig gebruik. Dit brengt de goede werking van de interne markt voor informatie en knowhow in gevaar. Om de economische voordelen van waardevolle informatie (zoals productieprocessen, nieuwe stoffen en materialen, niet-gepatenteerde technologie, bedrijfsoplossingen) volledig te kunnen benutten, moet dergelijke informatie in vertrouwen kunnen worden overgedragen. Deze informatie kan immers verschillende gebruiken voor verschillende actoren in verschillende geografische gebieden hebben, en dus een bron van inkomsten zijn voor de makers en leiden tot een doeltreffend middelengebruik. Door het versnipperde rechtskader zijn bedrijven ook minder geneigd om grensoverschrijdende innovatieactiviteiten uit te voeren die afhankelijk zouden zijn van het gebruik van als bedrijfsgeheim beschermde informatie. Bij dergelijke activiteiten valt te denken aan de vestiging in een andere lidstaat voor het produceren of in de handel brengen van goederen/diensten die gebaseerd zijn op bedrijfsgeheimen, de levering van goederen of de verlening van diensten aan een bedrijf in een andere lidstaat of het uitbesteden van de productie aan een ander bedrijf in een lidstaat. In dergelijke situaties kunnen inbreukmakende goederen zich over de markt verspreiden indien het bedrijfsgeheim in een ander land met een zwakkere bescherming wordt verduisterd. De bestaande nationale regels maken dus grensoverschrijdende netwerken voor O&O en innovatie minder aantrekkelijk en moeilijker. Ze brengen ook een hoger bedrijfsrisico teweeg in lidstaten met een zwakkere bescherming. Dit heeft nadelige gevolgen voor de hele EU-economie, aangezien enerzijds bedrijven minder geneigd zijn om grensoverschrijdend handel te voeren en anderzijds 'inbreukmakende goederen' uit dergelijke lidstaten (of ingevoerd via deze lidstaten) zich over de interne markt kunnen verspreiden. Het voorstel moet grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van O&O bevorderen: een duidelijke, krachtige en overal gelijkwaardige bescherming van bedrijfsgeheimen tegen onrechtmatig gebruik bevordert het grensoverschrijdend delen en overdragen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie en knowhow door de veronderstelde risico's en de transactiekosten als gevolg van het rekening moeten houden met verschillende wetgevingen te beperken. Het voorstel moet ook bedrijven meer stimuleren om grensoverschrijdend handel te drijven, aangezien oneerlijke concurrentie door free riders op de grensoverschrijdende markt wordt beperkt.

Voor wat subsidiariteit betreft, worden de in de effectbeoordeling vastgestelde problemen veroorzaakt door de diversiteit van en het gebrek van samenhang in het bestaande regelgevende kader dat geen gelijke voorwaarden schept voor EU-bedrijven. Dit heeft negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen van deze bedrijven en dat van de gehele EU. Om deze problemen op te lossen is het tot stand brengen van meer samenhang tussen de verschillende verhaalsmogelijkheden in de lidstaten cruciaal.‎ Dergelijke samenhang kan er niet komen door louter op lidstaatniveau op te treden. Uit ervaring op dit gebied blijkt dat, zelfs wanneer de lidstaten in zekere mate worden gecoördineerd, bv. door de Trips-overeenkomst, de nationale regels niet voldoende worden geharmoniseerd. De vereiste omvang en effecten van de voorgestelde maatregel nopen dus tot een optreden op EU-niveau.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting. Alle maatregelen die de Commissie in het voorliggende voorstel voorstelt te nemen, sluiten aan op en zijn verenigbaar met het nieuwe meerjarig financieel kader 2014-2020.

6.

5. TOELICHTING BIJ HET VOORSTEL


7.

5.1. Algemene bepalingen


In hoofdstuk I het onderwerp gedefinieerd (artikel 1): de richtlijn is van toepassing op de onrechtmatige verkrijging en openbaarmaking en het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen en op de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die ter beschikking moeten worden gesteld voor verhaal krachtens het burgerlijk recht.

In hoofdstuk I, artikel 2, worden ook belangrijke begrippen gedefinieerd. De definitie van 'bedrijfsgeheim' bestaat uit drie elementen: i) de informatie moet vertrouwelijk zijn; ii) de informatie moet dankzij haar vertrouwelijkheid handelswaarde hebben; en iii) de houder van het bedrijfsgeheim moet redelijke inspanningen hebben geleverd om de informatie vertrouwelijk te houden. Deze definitie sluit aan bij de definitie van 'niet-openbaar gemaakte informatie' in de Trips-overeenkomst.

De definitie van 'houder van een bedrijfsgeheim' omvat, net als in de Trips-overeenkomst, het concept van de rechtmatigheid van de beschikking over het bedrijfsgeheim als een sleutelelement. Bijgevolg kan het bedrijfsgeheim niet alleen door de oorspronkelijke eigenaar van het bedrijfsgeheim, maar ook door de licentiehouders worden verdedigd.

De definitie van 'inbreukmakend goed' omvat een beoordeling van de evenredigheid. De goederen die op een onrechtmatige manier zijn ontworpen, geproduceerd of in de handel gebracht, moeten in aanzienlijke mate gebruikmaken van het desbetreffende bedrijfsgeheim om te kunnen worden beschouwd als inbreukmakende goederen. De test moet worden gebruikt wanneer maatregelen worden beoordeeld die rechtstreekse gevolgen hebben voor goederen die door een inbreukmaker geproduceerd of in de handel gebracht worden.

In hoofdstuk II worden de omstandigheden vastgesteld waarin de verkrijging, het gebruik en de openbaarmaking van een bedrijfsgeheim onrechtmatig is (artikel 3) en de houder van het bedrijfsgeheim dus het recht heeft om te vragen de maatregelen en rechtsmiddelen die in de richtlijn zijn vastgesteld, toe te passen. Deze handelingen zijn met name onrechtmatig als de houder van het bedrijfsgeheim geen toestemming heeft gegeven. In artikel 3 wordt ook bepaald dat het gebruik van een bedrijfsgeheim door een derde die niet rechtstreeks betrokken is bij de oorspronkelijke onrechtmatige verkrijging of openbaarmaking of het oorspronkelijke onrechtmatige gebruik, ook onrechtmatig is indien deze derde op de hoogte was, of had moeten zijn, of in kennis werd gesteld van de oorspronkelijke onrechtmatige handeling. In artikel 4 wordt uitdrukkelijk verduidelijkt dat onafhankelijke ontdekking en reverse engineering legitieme manieren zijn om informatie te verwerven.

8.

5.2. Maatregelen, procedures en rechtsmiddelen


In hoofdstuk III worden de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen vastgesteld die ter beschikking moeten worden gesteld van de houder van een bedrijfsgeheim indien dat bedrijfsgeheim door een derde onrechtmatig wordt verworven, gebruikt of bekendgemaakt.

In afdeling 1 worden de algemene beginselen vastgesteld die van toepassing zijn op de burgerrechtelijke handhavingsinstrumenten om het onrechtmatige gebruik van bedrijfsgeheimen te voorkomen en tegen te gaan, met name doeltreffendheid, eerlijkheid en evenredigheid (artikel 5). Er worden in deze afdeling ook waarborgen vastgesteld om misbruik van procesrecht te voorkomen (artikel 6). In artikel 7 wordt een verjaringstermijn vastgesteld. In artikel 8 wordt bepaald dat de lidstaten de rechterlijke instanties de mechanismen moeten bieden om de vertrouwelijkheid van bedrijfsgeheimen die in de rechtbank in het kader van het proces worden bekendgemaakt, te bewaren. Bij de eventuele maatregelen gaat het in ieder geval om het volledig of gedeeltelijk beperken van de toegang tot de documenten die de partijen of derden hebben ingediend; het beperken van de toegang tot hoorzittingen en verslagen van hoorzittingen; het gelasten van de partijen of derden om niet-vertrouwelijke versies van documenten met bedrijfsgeheimen, alsook niet-vertrouwelijke versies van rechterlijke uitspraken op te stellen. Deze maatregelen moeten op een evenredige manier worden toegepast zodat het recht van de partijen op een eerlijke hoorzitting niet wordt ondermijnd. De vertrouwelijkheidsmaatregelen moeten van toepassing zijn tijdens het proces, maar ook na het proces indien om publieke toegang tot de documenten wordt verzocht, zo lang de desbetreffende informatie een bedrijfsgeheim blijft.

In afdeling 2 worden voorlopige en conservatoire maatregelen vastgesteld in de vorm van voorlopige bevelen of conservatoir beslag van inbreukmakende goederen (artikel 9). Er worden ook waarborgen vastgesteld om de billijkheid en evenredigheid van deze voorlopige en conservatoire maatregelen te verzekeren (artikel 10).

Afdeling 3 bevat de maatregelen die kunnen worden opgelegd bij de beslissing ten principale. In artikel 11 wordt het verbod vastgesteld op het gebruik of de openbaarmaking van het bedrijfsgeheim, het verbod om inbreukmakende goederen te produceren, aan te bieden, in de handel te brengen of te gebruiken (of met dat doel in te voeren of op te slaan) en corrigerende maatregelen. De corrigerende maatregelen vereisen onder andere dat de inbreukmaker alle informatie waarover hij beschikt en die betrekking heeft op een onrechtmatig verkregen, gebruikt of bekendgemaakt bedrijfsgeheim, moet vernietigen of aan de oorspronkelijke houder van het bedrijfsgeheim moet overhandigen. In artikel 12 worden waarborgen vastgesteld om de billijkheid en evenredigheid van de maatregelen in artikel 11 te verzekeren.

De toekenning van een schadevergoeding voor de door de houder van het bedrijfsgeheim als gevolg van de onrechtmatige verkrijging of openbaarmaking of het onrechtmatige gebruik van zijn bedrijfsgeheim geleden schade, is opgenomen in artikel 13. In dit artikel wordt opgeroepen rekening te houden met alle relevante factoren, waaronder de door de verweerder onrechtmatig gemaakte winst. Er wordt ook voorzien in de mogelijkheid om de schadevergoeding te berekenen op basis van hypothetische royalty's, overeenkomstig de bepalingen voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 14 geeft de bevoegde rechterlijke instanties de bevoegdheid om op verzoek van de eisende partij openbaarmakingsmaatregelen vast te stellen, zoals de openbaarmaking van de beslissing ten principale, op voorwaarde dat het bedrijfsgeheim niet openbaar wordt gemaakt en na de beoordeling van de evenredigheid van de maatregel.

De richtlijn bevat geen regels over grensoverschrijdende handhaving van rechterlijke uitspraken, aangezien algemene EU-regels ter zake van toepassing zijn en de handhaving in alle lidstaten mogelijk maken van uitspraken van rechtbanken die de invoer in de EU van inbreukmakende goederen verbieden.

9.

5.3. Sancties, verslaglegging en slotbepalingen


Om te verzekeren dat de richtlijn doeltreffend wordt toegepast en dat de beoogde doelstellingen worden verwezenlijkt, wordt in hoofdstuk IV voorzien in de toepassing van sancties indien niet wordt voldaan aan de maatregelen in hoofdstuk III, en in bepalingen betreffende monitoring en verslaglegging.

De Commissie is van mening dat, overeenkomstig de gezamenlijke verklaringen over toelichtende stukken[2], er onvoldoende argumenten zijn om de lidstaten formeel om toelichtende stukken te verzoeken om het verband tussen de inhoud van de richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten toe te lichten. De richtlijn is technisch gezien niet bijzonder ingewikkeld, bevat slechts een beperkt aantal wettelijke verplichtingen die omzetting in nationaal recht vereisen, en gaat over een goed afgebakend onderwerp dat al op nationaal niveau werd geregeld met betrekking tot het aanverwante gebied van IER's. Daarom zal de omzetting op nationaal niveau naar verwachting niet ingewikkeld zal zijn, wat de monitoring van de omzetting zou moeten vergemakkelijken.