Toelichting bij COM(2013)917 - Amendement op het Protocol bij het Verdrag over grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand inzake vermindering verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (hierna 'het verdrag' genoemd) is gesloten onder de auspiciën van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) en vormt het belangrijkste internationale rechtskader voor samenwerking en acties om luchtverontreiniging en de schadelijke gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu in de VN/ECE-regio te beperken en geleidelijk te verminderen en te voorkomen, waarbij ook met name aandacht wordt besteed aan grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand.

Het verdrag is namens de Europese Economische Gemeenschap ondertekend op 14 november 1979 en goedgekeurd bij Besluit 81/462/EEG van de Raad van 11 juni 1981.[1]

Tot op heden is het verdrag met acht protocollen aangevuld, waaronder het Protocol van 1999 inzake vermindering van verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau (hierna 'het protocol' genoemd). Dit protocol bevordert een benadering waarbij meerdere verontreinigende stoffen tegelijk worden aangepakt teneinde de overschrijdingen van de voor de menselijke gezondheid en de vegetatie kritische belasting inzake verzuring, kritische belasting met voedingsstikstof en kritische niveaus van ozon te voorkomen of tot een minimum te beperken. Daartoe stelt het protocol voor elke partij nationale emissieplafonds vast die uiterlijk in 2010 moeten worden bereikt voor de volgende vier luchtverontreinigende stoffen: zwavel (voornamelijk zwaveldioxide, SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (NMVOS). Ter ondersteuning van de naleving van nationale emissieplafonds stellen de bijlagen bij het protocol emissiegrenswaarden vast om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen afkomstig van relevante categorieën van stationaire en mobiele bronnen bij de bron te bestrijden.

De toetreding van de Gemeenschap tot het protocol is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 2003/507/EG van de Raad van 13 juni 2003[2]. Het protocol is op 17 mei 2005 in werking getreden en is hoofdzakelijk in het EU-recht omgezet via Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake grote stookinstallaties[3] en Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (hierna de 'NEP-richtlijn' genoemd)[4].

In overeenstemming met artikel 10, lid 2, van het protocol zijn de verplichtingen in 2005 en 2007 aan een toetsing onderworpen. Daaruit is gebleken dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om te voldoen aan de doelstellingen in verband met het milieu en de menselijke gezondheid om kritische belastingwaarden en niveaus te realiseren met het oog op de duurzame bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. In 2007 zijn de partijen in onderhandeling getreden teneinde het protocol te wijzigen.

Naar aanleiding van het onderhandelingsproces hebben de aanwezige partijen op de dertigste zitting van het uitvoerend orgaan van het verdrag bij consensus twee besluiten (Besluiten 2012/1 en 2012/2 van het uitvoerend orgaan) aangenomen tot wijziging van de tekst van het protocol en de bijlagen daarbij en tot toevoeging van twee nieuwe bijlagen (X en XI)[5]. Voorts hebben de partijen ook twee andere besluiten tot uitvoering van de bepalingen van het protocol (voorlopige toepassing van aanpassingen van nationale emissiereductieverplichtingen[6] of van nationale emissie-inventarissen) bij consensus aangenomen.[7]

Besluit 2012/1 van het uitvoerend orgaan, dat strekt tot bijwerking van de definities van kritische belastingwaarden en kritische niveaus zoals vastgesteld in bijlage I bij het protocol, vereist geen bekrachtiging door de partijen. In overeenstemming met artikel 13, lid 4, van het protocol is deze wijziging op 7 maart 2013 meegedeeld aan alle partijen bij het protocol[8] en op 5 juni 2013 in werking getreden.

Besluit 2012/2 van het uitvoerend orgaan wijzigt de hoofdtekst van het protocol en alle bijlagen daarbij (met uitzondering van bijlage I). In overeenstemming met artikel 13, lid 3, van het protocol moet dit besluit door de partijen worden bekrachtigd.

Het gewijzigde protocol stelt nieuwe nationale emissiereductieverbintenissen vast die uiterlijk in 2020 moeten worden nagekomen voor de bovengenoemde vier luchtverontreinigende stoffen, alsook voor fijne stofdeeltjes (PM2,5). Daarnaast bevordert het emissiereducties voor zwarte koolstof (milieuverontreinigende stofdeeltjes met een korte levensduur), werkt het de emissiegrenswaarden bij die in de bijlagen bij het protocol zijn bepaald, stelt het nieuwe normen vast voor het gehalte aan vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan in producten en vervolledigt het de rapportageverplichting van de partijen ten aanzien van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen en van de geboekte vooruitgang op het gebied van technologie en onderzoek.

De wijziging van het protocol wordt omgezet in het EU-recht via verscheidene rechtsinstrumenten. Daartoe heeft de Commissie richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad voorgesteld tot wijziging[9] van de richtlijn inzake nationale emissieplafonds en inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties[10]. Beide richtlijnen zullen van toepassing zijn naast de bestaande Europese richtlijnen ter beheersing van emissiebronnen, waaronder Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies[11].

In het licht van het bovenstaande is het zinvol dat de Europese Unie de wijziging van het protocol aanvaardt.

De bijlage bij dit besluit omvat de tekst met de wijzigingen van het protocol zoals vastgesteld in Besluit 2012/2 van het uitvoerend orgaan.