Toelichting bij COM(2014)46 - Goedkeuring, namens de Europese Unie, van het Haags Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

3.

1.1. Doel van het voorstel


De Commissie stelt voor dat de EU het Verdrag inzake bedingen van forumkeuze van 2005 goedkeurt. Het verdrag werd op 1 april 2009 door de Unie ondertekend krachtens Besluit 2009/397/EG van de Raad[1].

In het Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm kondigde de Commissie haar voornemen aan om het verdrag in 2012 goed te keuren.

De goedkeuring van het verdrag door de EU zou de rechtsonzekerheid voor de EU-ondernemingen die zaken doen buiten de EU, verkleinen door te garanderen dat de bedingen van forumkeuze in hun overeenkomsten worden geëerbiedigd en dat de beslissingen van de in die bedingen aangewezen rechterlijke instanties in de andere verdragsluitende partijen voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking zouden komen.

De goedkeuring van het verdrag door de EU zou in het algemeen de doelstellingen helpen bereiken die aan de basis liggen van de EU-regels over de aanwijzing van de bevoegde rechter, door in de EU een geharmoniseerde reeks regels vast te stellen ten aanzien van derde landen die partij zullen worden bij het verdrag.

4.

1.2. Het Haags Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze


Het Verdrag inzake bedingen van forumkeuze werd op 30 juni 2005 gesloten onder auspiciën van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. Het verdrag is bedoeld om partijen die betrokken zijn bij business-to-business overeenkomsten en internationale geschillen, meer rechtszekerheid en voorspelbaarheid te bieden door een optioneel, wereldwijd mechanisme voor gerechtelijke geschillenbeslechting tot stand te brengen als alternatief voor het bestaande arbitragesysteem.

Het doel van het verdrag is met name de internationale handel en investeringen te bevorderen via betere justitiële samenwerking, door uniforme regels vast te stellen over op exclusieve forumkeuzebedingen gebaseerde rechterlijke bevoegdheid en over de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van de in de verdragsluitende partijen gekozen rechterlijke instanties.

Het verdrag streeft een evenwicht na tussen (i) de noodzaak de partijen te waarborgen dat alleen de door hen gekozen rechterlijke instanties de zaak zullen behandelen en dat de daaruit voortvloeiende rechterlijke beslissing in het buitenland zal worden erkend en ten uitvoer gelegd, en (ii) de noodzaak staten toe te staan een aantal aspecten van hun beleid na te streven met name op het gebied van de bescherming van de zwakkere partijen, de bescherming tegen ernstige onbillijkheid in bepaalde situaties en de gegarandeerde inachtneming van bepaalde gronden voor exclusieve rechterlijke bevoegdheid van staten.

5.

1.3. Hoe verhoudt het verdrag zich tot de verordening Brussel I


Op het niveau van de EU wordt de op forumkeuzebedingen gebaseerde internationale bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Unie geregeld in Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ("verordening Brussel I")[2] (te vervangen door Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)[3] per 10 januari 2015). De verordening Brussel I is echter niet van toepassing op de tenuitvoerlegging in de Unie van forumkeuzebedingen ten gunste van de rechterlijke instanties van derde staten[4]. Dat doel zou wel worden verwezenlijkt wanneer het Verdrag inzake bedingen van forumkeuze door de Unie wordt goedgekeurd.

De recente wijzigingen van de verordening Brussel I (de verordening Brussel I (herschikking)) hebben de partijautonomie versterkt door ervoor te zorgen dat forumkeuzebedingen niet door partijen kunnen worden omzeild door zich tot andere rechters te wenden in strijd met die bedingen. Tegelijkertijd zorgen deze wijzigingen ervoor dat de aanpak van forumkeuzebedingen voor situaties binnen de EU in overeenstemming is met die welke zou gelden voor situaties buiten de EU krachtens het verdrag, zodra dat door de Unie is goedgekeurd. De verordening Brussel I (herschikking) effent derhalve de weg voor de EU om door te gaan met de goedkeuring van het verdrag.

De verhouding tussen de bepalingen van het verdrag en bestaande en toekomstige EU-bepalingen is vastgesteld in artikel 26, lid 6, van het verdrag, dat als volgt luidt:

"Dit verdrag laat onverlet de toepassing van de regels van een Regionale Organisatie voor Economische Integratie die partij bij dit verdrag is, ongeacht of deze voor of na dit verdrag zijn aangenomen

a) wanneer geen van de partijen verblijfplaats heeft in een verdragsluitende staat die geen lidstaat is van de Regionale Organisatie voor Economische Integratie;

6.

b) voor zover het betreft de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen tussen de lidstaten van de Regionale Organisatie voor Economische Integratie."


Bijgevolg heeft het verdrag gevolgen voor de toepassing van de verordening Brussel I wanneer ten minste een van de partijen in een verdragsluitende staat verblijft. Het Verdrag zal voorrang hebben op de bevoegdheidsregels van de verordening, behalve indien beide partijen EU-ingezetenen zijn of afkomstig zijn uit derde staten die geen verdragsluitende partij zijn. Wat de erkenning en tenuitvoerlegging van rechtelijke beslissingen betreft, zal de verordening voorrang hebben wanneer zowel de rechter die de beslissing heeft gegeven als de rechter aan wie om erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht, in de Unie zijn gevestigd.

Zodra het verdrag door de EU is goedgekeurd, zal het derhalve het toepassingsgebied van verordening Brussel I beperken. Deze beperking van het toepassingsgebied is niettemin aanvaardbaar gelet op het toegenomen respect voor de partijautonomie op internationaal niveau en de toegenomen rechtszekerheid voor EU-ondernemingen die handel drijven met partijen uit derde landen.

7.

1.4. Voordelen voor Europese ondernemingen


Een forumkeuzebeding is een belangrijk element van de onderhandelingen over internationale overeenkomsten, omdat het voor juridische voorspelbaarheid zorgt in geval van een geschil. Daarom is het voor ondernemingen die betrokken zijn bij internationale handel, een belangrijk element van de risicobeoordeling. Uit de cijfers die werden verzameld tijdens de voorbereiding van het voorstel van de Commissie betreffende de ondertekening van het verdrag en betreffende verordening Brussel I (herschikking)[5], blijkt het belang van forumkeuzebedingen voor EU-ondernemingen in hun B2B-relaties.

De doeltreffendheid van forumkeuzebedingen binnen de EU wordt gewaarborgd door de verordening Brussel I. De partijautonomie moet niet alleen binnen de EU, maar ook buiten de EU-grenzen worden gewaarborgd. Het verdrag zal EU-ondernemingen de nodige rechtszekerheid bieden dat hun forumkeuzebedingen ten gunste van een rechter buiten de EU, in de EU worden nageleefd, en dat bedingen ten gunste van een rechter in de EU, in derde staten worden nageleefd. Het zal er ook voor zorgen dat Europese ondernemingen erop kunnen vertrouwen dat een door de gekozen EU-rechter gegeven rechterlijke beslissing, in aanmerking komt voor erkenning en tenuitvoerlegging in derde staten, verdragsluitende staten en vice versa.

De effectbeoordeling van de Commissie over het sluiten van het verdrag door de EU (SEC/2008/2389 def.) leidde tot de conclusie dat ondernemingen door de goedkeuring van het verdrag meer geneigd zouden kunnen zijn om forumkeuzebedingen in hun internationale overeenkomsten op te nemen, vanwege de grotere rechtszekerheid. In het algemeen kan het een stimulans zijn voor de internationale handel.

De voordelen van de goedkeuring van het verdrag door de EU voor EU-ondernemingen zullen toenemen naarmate meer partijen, met name de belangrijkste handelspartners van de EU, het verdrag ratificeren.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

Alvorens het besluit van de Raad betreffende de ondertekening van het verdrag voor te stellen, heeft de Commissie in 2008 een effectbeoordeling uitgevoerd over het sluiten van het verdrag door de EU[6]. Daaruit bleek dat het sluiten van het verdrag bevorderlijk zou zijn voor de rechtszekerheid en voorspelbaarheid voor Europese ondernemingen ten aanzien van derde staten.

In de effectbeoordeling werd voorgesteld dat de EU, bij de goedkeuring van het verdrag, zou kunnen overwegen om op basis van artikel 21 van het verdrag verklaringen af te leggen waardoor het auteursrecht en de naburige rechten (wanneer de geldigheid van die rechten verband houdt met een lidstaat) en verzekeringsovereenkomsten (waarbij de verzekeringnemer in de EU woont en het risico, de verzekerde gebeurtenis of het verzekerde voorwerp of goed uitsluitend verband houdt met de EU) van het toepassingsgebied van het verdrag worden uitgesloten. Gezien de gevolgen voor beide sectoren en het feit dat de opvattingen van de belanghebbenden in het verleden verdeeld waren, heeft de Commissie de noodzaak om dergelijke verklaringen af te leggen, verder onderzocht. Haar besluit om de goedkeuring van het verdrag voor te stellen met een verklaring over het toepassingsgebied ervan, werd voorafgegaan door overleg met de lidstaten in de Groep burgerlijk recht (algemene vraagstukken) van de Raad op 28 mei 2013 (voor nadere informatie, zie punt 3.2 hieronder).

2.

Juridische elementen van het voorstel



8.

3.1. De bevoegdheid van de Unie ten aanzien van het verdrag


Het verdrag maakt het mogelijk dat een regionale organisatie voor economische integratie, afhankelijk van de reikwijdte van haar bevoegdheden inzake het voorwerp van het verdrag, het verdrag alleen of samen met haar lidstaten sluit, met het gevolg dat het voor haar lidstaten bindend wordt (artikelen 29-30). De relevante verklaring kan worden afgelegd op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot het verdrag.

Toen de EU het verdrag ondertekende, heeft zij op basis van artikel 30 van het verdrag verklaard dat zij bevoegd is voor alle door het verdrag beheerste aangelegenheden en dat haar lidstaten geen partij zullen zijn bij dit verdrag maar dat het verdrag voor hen wel bindend zal zijn krachtens de sluiting ervan door de EU. Derhalve is het niet nodig dat de EU nog een verdere verklaring op basis van artikel 30 aflegt bij de goedkeuring van het verdrag.

9.

3.2. Verklaringen op basis van het verdrag die de materiële werkingssfeer beïnvloeden


In het belang van flexibiliteit en om de potentieel grote aantrekkingskracht van het verdrag te behouden, kunnen verdragsluitende partijen de materiële werkingssfeer uitbreiden of beperken door de desbetreffende verklaringen af te leggen (artikelen 19 tot en met 22). De verklaringen kunnen worden afgelegd bij de ondertekening of de goedkeuring of op enig tijdstip daarna, en kunnen te allen tijde worden gewijzigd of ingetrokken. Bij de ondertekening van het verdrag heeft de Unie geen verklaring op basis van deze artikelen afgelegd. Zoals hierboven vermeld, heeft de Commissie in mei-juni 2013 verder overleg gepleegd met de lidstaten over de noodzaak van dergelijke verklaringen. De resultaten van dat overleg worden hieronder gepresenteerd.

10.

3.2.1. Verklaringen op basis van de artikelen 19, 20 en 22


Op grond van artikel 19 kan een staat verklaren dat zijn gerechten kunnen weigeren van geschillen kennis te nemen waarop een exclusief forumkeuzebeding van toepassing is indien er, behoudens de plaats van het aangewezen gerecht, geen band is tussen die staat en de partijen of het geschil. Op grond van artikel 20 kan een staat verklaren dat zijn gerechten kunnen weigeren een door een gerecht van een andere verdragsluitende staat gegeven beslissing te erkennen of ten uitvoer te leggen indien de partijen in de aangezochte staat hun verblijfplaats hadden en de betrekkingen tussen de partijen en alle andere voor het geschil ter zake doende elementen, behoudens de plaats van het aangewezen gerecht, uitsluitend met de aangezochte staat verbonden waren. Op basis van de artikelen 19 en 20 kunnen derhalve bepaalde situaties van het toepassingsgebied van het verdrag worden uitgesloten die, behalve de forumkeuze, geen ander internationaal element vertonen.

Artikel 22 voorziet in de mogelijkheid voor een staat om het toepassingsgebied van het verdrag uit te breiden tot niet-exclusieve forumkeuzebedingen wat de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen betreft. Door het wederkerigheidsbeginsel heeft de verplichting om rechterlijke beslissingen te erkennen en ten uitvoer te leggen op basis van niet-exclusieve forumkeuzebedingen, uitsluitend betrekking op beslissingen van rechters van andere verdragsluitende partijen die zelf op basis van artikel 22 verklaringen hebben afgelegd.

Wat de artikelen 19 en 20 betreft, zij erop gewezen dat het EU-recht forumkeuzebedingen erkent in situaties waarin de forumkeuze de enige band is met de staat van de gekozen rechter. Het EU-recht vereist naast de forumkeuze geen extra band met de gekozen staat. Er lijkt derhalve geen reden te zijn om dergelijke situaties van het toepassingsgebied van het verdrag uit te sluiten. Dit werd bevestigd tijdens het overleg dat de Commissie met de lidstaten had over mogelijke verklaringen op basis van de artikelen 19 en 20. Bijgevolg stelt de Commissie voor om op grond van deze artikelen geen verklaringen af te leggen.

Wat artikel 22 betreft, zou bij een uitbreiding van het toepassingsgebied van het verdrag de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen die werden gegeven op basis van niet-exclusieve forumkeuzebedingen, ertoe leiden dat de rechters van EU-lidstaten in het algemeen zich niet bevoegd zouden kunnen verklaren in situaties waarin zij door een van de partijen werden aangezocht nadat reeds op basis van een niet-exclusief forumkeuzebeding een rechterlijke beslissing was gegeven door de rechter van een andere verdragsluitende partij die op grond van artikel 22 een verklaring had afgelegd. De Commissie stelt voor om bij de goedkeuring van het verdrag geen verklaring af te leggen op basis van artikel 22. Gelet op het feit dat het artikel is gebaseerd op het wederkerigheidsbeginsel, zou de verklaring mogelijk in een later stadium kunnen worden overwogen, zodra de belangen die andere verdragsluitende partijen bij de uitbreiding van het toepassingsgebied krachtens artikel 22 hebben, duidelijk zijn geworden. De standpunten van de lidstaten die hebben gereageerd op de raadpleging van de Commissie, steunen in beginsel het voorstel van de Commissie om thans zonder verklaring door te gaan.

11.

3.2.2. Verklaringen op basis van artikel 21


12.

3.2.2.1. De verklaringen in het algemeen


Artikel 2 van het verdrag voorziet reeds in een aantal uitsluitingen van het toepassingsgebied. Bovendien kan een verdragsluitende partij op grond van artikel 21 de lijst van uitgesloten aangelegenheden uitbreiden, door een verklaring af te leggen waarin de aangelegenheid wordt gespecificeerd die zij voornemens is uit te sluiten. Als gevolg daarvan zou het verdrag niet van toepassing zijn ten aanzien van die aangelegenheid in de staat die de verklaring heeft afgelegd en door de wederkerigheid zouden andere staten het verdrag niet toepassen op de betrokken aangelegenheid wanneer een rechter is aangewezen in de staat die de verklaring heeft afgelegd. Voorts moeten voor de verklaring de volgende voorwaarden vervuld zijn: de staat die de verklaring aflegt, moet er groot belang bij hebben het verdrag niet op een bijzondere aangelegenheid toe te passen, de verklaring mag niet ruimer zijn dan nodig is en de bijzondere aangelegenheid die wordt uitgesloten, moet duidelijk en nauwkeurig worden omschreven[7].

In de effectbeoordeling van de Commissie van 2008 werd voorgesteld om de mogelijkheid te overwegen dat de Unie een verklaring zou afleggen op basis van artikel 21 van het verdrag, waardoor aangelegenheden die verband houden met verzekeringsovereenkomsten (waarbij de verzekeringnemer in de EU woont en het risico, de verzekerde gebeurtenis of het verzekerde voorwerp of goed uitsluitend verband houdt met de EU) en auteursrecht en naburige rechten (wanneer de geldigheid van die rechten verband houdt met een lidstaat) van het toepassingsgebied van het verdrag worden uitgesloten. Dergelijke verklaringen zouden als doel hebben bescherming te bieden aan de zwakkere partij bij een verzekeringsovereenkomst (vergelijkbaar met de bescherming die geldt op grond van de verordening Brussel I) en een auteursrechtovereenkomst tegen het verplicht procederen voor de gekozen rechter die haar kan zijn opgedrongen door een medecontractant in een sterkere positie, en ervoor te zorgen dat bepaalde normen op het gebied van auteursrecht en naburige rechten die zijn vastgesteld in het kader van het EU-recht, worden toegepast.

Zoals eerder vermeld, heeft de Commissie verder overleg gepleegd met de lidstaten over de noodzaak van eventuele verklaringen op grond van artikel 21, rekening houdend met het beleid inzake forumkeuzebedingen in het recht van de Unie en in het besef dat door het wederkerigheidsbeginsel de uitsluiting van een specifieke aangelegenheid van het toepassingsgebied, zou betekenen dat forumkeuzebedingen waarin EU-rechters worden aangewezen, die voor EU-partijen voordelig zouden kunnen zijn, niet ten uitvoer zouden worden gelegd in derde landen die partij zijn bij het verdrag. Rekening houdend met de resultaten van het overleg, stelt de Commissie voor om de verklaring op grond van artikel 21 te beperken tot de aangelegenheden waarvoor het EU-recht de partijautonomie in dezelfde mate beperkt. Wat de aangelegenheden betreft die onder het verdrag vallen, is dat uitsluitend het geval voor bepaalde soorten verzekeringsovereenkomsten die zijn afgesloten met doelen die kunnen worden beschouwd als behorend tot de bedrijfs- of beroepsactiviteiten van de partijen. Een dergelijke beperkte uitsluiting zal zorgen voor een samenhangende aanpak van forumkeuze binnen en buiten de Unie.

13.

3.2.2.2. De voorgestelde verklaring inzake verzekeringsovereenkomsten


De verordening Brussel I (afdeling 3) voorziet in speciale beschermende bevoegdheidsregels in verzekeringszaken die gericht is op de bescherming van de zwakkere partij (de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde) en de economische belangen van het grote publiek van de plaats waar de zwakkere partij is gevestigd. Daarom beschikt de verzekerde, als eiser, over de keuze om de verzekeraar op verschillende plaatsen voor de rechter te dagen, onder meer voor de rechter van zijn woonplaats; de verzekeraar, als eiser, kan de verzekerde in beginsel uitsluitend voor de rechter van de woonplaats van laatstgenoemde dagen. Deze beschermende bevoegdheidsregels zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de verzekerde partij steeds de zwakkere partij is, zelfs indien hij optreedt als een commerciële exploitant in B2B-relaties. Deze veronderstelling van de verordening Brussel I (herschikking) wordt gehandhaafd. Om deze reden is de mogelijkheid van de partijen om forumkeuzebedingen te sluiten, beperkt (artikel 13 van de verordening). De beschermende bevoegdheidsregels van afdeling 3 in zaken tegen de verzekeraar, zijn alleen van toepassing wanneer deze laatste zijn woonplaats heeft of geacht wordt te hebben (via een filiaal, agentschap of vestiging) in de EU. Dit beschermingsbeleid van de verordening Brussel I (herschikking) wordt niet gewijzigd.

Het verdrag is van toepassing op verzekeringsaangelegenheden zonder beperking van de autonomie van de partijen om forumkeuzebedingen te sluiten. De enige materiële beperking vloeit voort uit artikel 2, lid 1, onder a), van het verdrag, dat verzekeringsovereenkomsten uitsluit die door particuliere personen als consumenten zijn gesloten. Dit is gedeeltelijk in strijd met de regeling van de verordening Brussel I voor zover het verdrag bijvoorbeeld van toepassing zou zijn op door kmo's gesloten verzekeringsovereenkomsten. Zodra het verdrag door de EU is goedgekeurd, zouden bepaalde verzekeringsovereenkomsten die nu onder de verordening Brussel I vallen, bv. overeenkomsten tussen een verzekeringnemer in de EU en het EU-filiaal van een verzekeraar met hoofdvestiging buiten de EU (artikel 9, lid 2, van de verordening), binnen het toepassingsgebied van het verdrag vallen (artikel 26, lid 6, juncto artikel 4, lid 2, van het verdrag). Derhalve zou er, indien het verdrag zou worden gesloten zonder uitsluiting van verzekeringsovereenkomsten, een gebrek aan parallellie ontstaan met het beschermingsbeleid van de verordening Brussel I, op grond waarvan de verzekerde een EU-verzekeraar (of een EU-filiaal van een verzekeraar uit een derde staat) in zijn eigen woonplaats kan vervolgen ongeacht welke andere rechters in het kader van een forumkeuzebeding kunnen worden aangewezen. Het nadeel van de volledige uitsluiting van verzekeringsovereenkomsten, vanuit het oogpunt van de Europese verzekeraars, is dat forumkeuzebedingen die zij hebben gesloten met niet-Europese verzekeringnemers niet zouden worden erkend en ten uitvoer gelegd in derde staten die verdragsluitende partij zijn. Vanuit het oogpunt van de Europese verzekeringnemers zouden deze het voordeel verliezen dat beslissingen van (door de partijen aangewezen) EU-rechters krachtens het verdrag buiten de EU kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd. De voordelen van het op een extern niveau beschikken over dezelfde regeling ter bescherming van de belangen van de zwakkere partijen als op grond van de interne EU-wetgeving, wegen echter op tegen deze nadelen.

De standpunten van de lidstaten die hebben gereageerd op de raadpleging van de Commissie inzake deze aangelegenheid, lopen uiteen, met bijna evenveel voorstanders als tegenstanders van de uitsluiting van verzekeringscontracten van het toepassingsgebied van het verdrag. De Commissie stelt daarom voor, naar aanleiding van de effectbeoordeling, en om te zorgen voor samenhang met de interne beschermingswetgeving van de EU, om een bepaald soort verzekeringsaangelegenheden van het toepassingsgebied van het verdrag uit te sluiten zonder verdere voorwaarden. Artikel 21 van het verdrag schrijft voor dat een verklaring uitsluitend mag worden geformuleerd in termen van aangelegenheden. Bijgevolg kunnen verklaringen op grond van artikel 21 niet op een zodanige manier worden geformuleerd dat deze unilateraal in het voordeel van EU-partijen zijn.

De artikelen 13 en 14 van de verordening Brussel I beperken de partijautonomie in geval van verzekeringsovereenkomsten niet in alle gevallen. Er zijn een aantal uitzonderingen waarin partijen de rechter mogen aanwijzen die bevoegd is om kennis te nemen van hun geschillen. De voorgestelde verklaring is zodanig geformuleerd dat zoveel mogelijk forumkeuzebedingen die erkend zijn in het recht van de Unie, ook op internationaal niveau worden erkend door het verdrag inzake bedingen van forumkeuze. Gelet op de formulering van de uitzonderingen krachtens het EU-recht, die uitsluitend zijn vastgesteld ter bescherming van verzekeringnemers in de EU, en de vereiste van het verdrag dat de verklaring uitsluitend mag verwijzen naar aangelegenheden, lijkt het echter niet mogelijk de volledige samenhang tussen het verdrag en het Unierecht te waarborgen. Met name op grond van artikel 13, lid 4, van de verordening Brussel I worden forumkeuzebedingen die zijn gesloten met verzekeringnemers die hun woonplaats buiten de EU hebben, erkend en ten uitvoer gelegd, tenzij het om een verplichte verzekering of een verzekering van een in een lidstaat gelegen onroerend goed gaat. Aangezien het niet mogelijk is om in het kader van het verdrag een onderscheid te maken tussen verzekeringnemers die binnen en verzekeringnemers die buiten de Unie hun woonplaats hebben, stelt de Commissie voor de uitzondering van artikel 13, lid 4, niet in de verklaring op te nemen. Dit zou tot gevolg hebben dat verzekeringsovereenkomsten die zijn gesloten door verzekeringnemers die hun woonplaats hebben buiten de Unie, niet door het verdrag zouden worden beheerst, maar onder interne Uniewetgeving zouden blijven vallen. Bijgevolg zouden Europese ondernemingen die overeenkomsten sluiten met verzekeringnemers buiten de EU, de zekerheid hebben dat hun forumkeuzebedingen door de Unie-rechter zou worden gehandhaafd op grond van artikel 13, lid 4; Europese verzekeringnemers die overeenkomsten sluiten met verzekeraars buiten de EU, zouden nog steeds toegang hebben tot de EU-rechter op basis van afdeling 3 van hoofdstuk II van de verordening Brussel I.

In het algemeen heeft de voorgestelde verklaring als doel ervoor te zorgen dat:

· de uitzonderingsbepaling zo beperkt is als nodig om het doel te bereiken de belangen van zwakkere partijen bij verzekeringsovereenkomsten te beschermen, zoals ook de beschermende bevoegdheidsregels van de verordening Brussel I doen. De rechter in de EU-lidstaten zal zich (in voorkomend geval op grond van nationale of EU-wetgeving) bevoegd kunnen verklaren voor verzekeringsgeschillen ondanks een forumkeuzebeding ten gunste van de rechter van een derde staat die verdragsluitende partij is;

· zij verenigbaar is met het verdrag. De verklaring berust uitsluitend op de aangelegenheid en is neutraal;

· er een parallellisme is met de verordening Brussel I, waarvan de artikelen 13 en 14 de situaties definiëren waarin forumkeuzebedingen in verzekeringsovereenkomsten zijn toegestaan;

· zowel de uitgesloten aangelegenheden — verzekeringsovereenkomsten — als de situaties waarin de uitzonderingsbepaling niet van toepassing is, duidelijk en nauwkeurig zijn omschreven.