Toelichting bij COM(2014)129 - Standpunt EU in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Bij Verordening (EEG) nr. 3179/78 hechtte de Europese Gemeenschap haar goedkeuring aan het Verdrag van 1979 inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (hierna 'het NAFO-verdrag' genoemd) waarbij de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (hierna 'NAFO' genoemd) werd opgericht. Het verdrag werd in 2007 gewijzigd en door de Europese Unie in 2010 bekrachtigd. De NAFO is een regionale organisaties voor visserijbeheer die belast is met de instandhouding en het beheer van visserij in het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan. In 1979 is de Europese Unie verdragsluitende partij bij de NAFO geworden.

Op grond van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, het standpunt vast dat namens de Unie in de regionale organisaties voor visserijbeheer moet worden ingenomen wanneer die organisaties handelingen met rechtsgevolgen vaststellen, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader.

Momenteel wordt een dergelijk standpunt binnen de regionale organisatie voor visserijbeheer bepaald op basis van een aanpak in twee fasen. In een besluit van de Raad worden de beginselen en beleidslijnen voor het standpunt van de Unie voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt ieder jaar vóór de bijeenkomst wordt aangepast via non-papers van de Commissie, die in de groep van de Raad worden besproken.

Inzake de NAFO bepaalt Besluit 12372/09 van de Raad van 14 september 2009 dat het standpunt van de Unie wordt herzien vóór de jaarlijkse vergadering van 2014. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de Unie binnen de NAFO voor de periode 2014-2019 uiteen te zetten, en vervangt Besluit 12372/09 van de Raad van 14 september 2009, dat betrekking heeft op de periode 2009-2014.

Met deze herziening worden de beginselen en beleidslijnen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid zoals dat is bepaald in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad[1] in het besluit opgenomen en wordt rekening gehouden met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid[2]. Het standpunt van de Unie is bovendien aangepast aan het Verdrag van Lissabon. Het standpunt werd eveneens zo goed mogelijk afgestemd op de bijzonderheden van de verschillende regionale organisaties voor visserijbeheer.

Momenteel bevatten alle standpunten beginselen en beleidslijnen, zo ook dit standpunt dus. Bovendien werd de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie erin opgenomen, net zoals de lidstaten ook bij recent aangepaste standpunten wensten.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



De externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid maakte deel uit van de effectbeoordeling van de voorstellen over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De beginselen en beleidslijnen voor het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid worden rechtstreeks verwerkt in de herziene standpunten.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Het volgende besluit is gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9, dat bepaalt dat de Raad, op voorstel van de Commissie, een besluit vaststelt tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt. Dit geldt voor het standpunt dat de Commissie namens de Unie in de NAFO moet innemen.

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad[3] vormt de rechtsgrond voor de beginselen die in het onderhandelingsmandaat moeten worden opgenomen.

Het volgende besluit heeft betrekking op de periode 2014-2019 en vervangt Besluit 12372/09 van de Raad, dat betrekking had op de periode 2009-2014.