Toelichting bij COM(2014)161 - Standpunt EU over aanpassingen aan de Code van het Maritiem Arbeidsverdrag

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het doel van dit voorstel is het standpunt van de Unie met betrekking tot de wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 vast te stellen. Die wijzigingen hebben betrekking op de aansprakelijkheid van reders in verband met a) schadevorderingen bij overlijden of letsel, en b) de achterlating van zeevarenden.

De wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van 2006 ("het Verdrag betreffende maritieme arbeid" of 'het Verdrag') staan op de agenda van de eerste zitting van het 'bijzonder tripartiet comité' ("het comité").

Het Verdrag bevat minimumnormen voor de arbeids- en leefomstandigheden van alle zeevarenden die werkzaam zijn op schepen die onder de vlag varen van een land dat het Verdrag heeft bekrachtigd[1]. De wijzigingen die door het comité moeten worden behandeld, hebben betrekking op de code van het Verdrag, die zowel regels voor de uitvoering van de artikelen en voorschriften van het Verdrag als normen en leidraden bevat[2].

1.1. Overweging en mogelijke vaststelling van wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid tijdens de eerste zitting van het 'bijzonder tripartiet comité' op 7-11 april 2014

Het comité heeft de opdracht de voorstellen voor de wijziging van de code van het te beoordelen overeenkomstig artikel XV van het Verdrag. De Raad van Beheer van de IAO heeft het comité tijdens zijn 318e zitting in juni 2013 in het leven geroepen. Tijdens de 319e zitting in oktober 2013 heeft de Raad van Beheer bovendien besloten het comité van 7 tot en met 11 april 2014 in Genève voor zijn eerste zitting bijeen te roepen en de agenda voor die zitting vastgesteld, waarin onder meer de behandeling van voorstellen voor de wijziging van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 is opgenomen.

Tijdens de bijeenkomst van de gezamenlijke IAO/IMO[3]-deskundigengroep inzake aansprakelijkheid en compensatie van 2009[4], die een vervolg vormde op een tijdens de 94e (maritieme) zitting van de Internationale Arbeidsconferentie aangenomen resolutie[5] (die toen ook het Verdrag goedgekeurde) zijn twee vraagstukken in verband met toekomstige wijzigingen van de code behandeld: de aansprakelijkheid van reders in verband met schadevorderingen bij overlijden en letsel, en de achterlating van zeevarenden. Deze twee onderwerpen zijn voorts door de in 2010 door de Raad van Beheer van de IAO ingestelde Voorbereidende Commissie aangemerkt als aangelegenheden die tijdens de eerste zitting van het comité dringend moeten worden behandeld.

In verband hiermee zijn tijdens de zitting van het comité in oktober 2013 door de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden tegelijkertijd twee pakketten voorstellen voor wijzigingen van de code van het Verdrag ingediend overeenkomstig artikel XV, lid 2, van het Verdrag[6].

In het kader van de in artikel XV, lid 3, van het Verdrag vervatte vereenvoudigde procedure voor wijziging van de code van het Verdrag heeft de directeur-generaal van de IAO het wijzigingsvoorstel aan alle IAO-Leden toegezonden met het verzoek in oktober 2013 commentaar en suggesties te leveren[7]. De wijzigingsvoorstellen zijn in december 2013 tevens aan de Europese Unie toegezonden[8].

Tijdens de zitting van het comité in april 2014 moeten deze twee pakketten wijzigingsvoorstellen worden behandeld. Voor de goedkeuring van deze wijzigingen door het comité is tijdens de zitting de aanwezigheid vereist van de helft van de Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd, alsook een twee derde meerderheid van de leden van het comité, waaronder ten minste de helft van de stemmen van elk van de drie groepen (regeringen, reders en zeevarenden).

1.2. Mogelijke goedkeuring van wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid op de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie (28 mei-12 juni 2014) en inwerkingtreding

Na goedkeuring van de wijzigingen van de code van het Verdrag door het comité moeten zij door de Internationale Arbeidsconferentie worden vastgesteld, waarvoor een twee derde meerderheid van de uitgebrachte stemmen van de aanwezige afgevaardigden is vereist. Vervolgens worden de wijzigingen voorgelegd aan de IAO-Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd. Naar verwachting wordt de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie (28 mei-12 juni 2014) met deze taak belast.

Wijzigingen die in het kader van deze procedure worden vastgesteld, worden in beginsel na twee jaar van kracht, tenzij een aanzienlijk deel van de Leden die het Verdrag hebben bekrachtigd[9], formeel heeft verklaard de amendementen af te wijzen.

3.

1.3. Inhoud van de voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid voor behandeling op bijeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie in 2014


De twee pakketten met voorstellen voor wijzigingen van de code van het Verdrag voor behandeling op bijeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie in 2014 betreffen de normen (deel A) en leidraden (deel B) van de code van het Verdrag; meer specifiek betreffen zij Voorschrift 2.5 (Repatriëring) van Titel 2 (Arbeidsvoorwaarden) en Voorschrift 4.2 (Aansprakelijkheid van reder) van Titel 4 (Bescherming van de gezondheid, medische zorg, welzijn en socialezekerheidsbescherming)[10].

Het voorstel met betrekking tot Voorschrift 2.5 (Repatriëring) betreft de achterlating van zeevarenden (zie bijlage). Er wordt over achterlating gesproken wanneer de reder de kosten van de repatriëring van de zeevarende niet dekt of de zeevarende zonder het noodzakelijke onderhoud en de noodzakelijke ondersteuning heeft achtergelaten, of op een andere manier eenzijdig zijn banden met de zeevarende heeft verbroken (bijvoorbeeld door het niet betalen van salarissen gedurende ten minste twee maanden). De voorgestelde wijzigingen bevatten bepalingen voor de instelling van een snel en effectief stelsel van financiële zekerheid ten behoeve van zeevarenden die in dienst of tewerkgesteld zijn, of in welke hoedanigheid dan ook aan boord van een schip werken dat onder de vlag vaart van een van de Leden, en achtergelaten worden. Het stelsel voorziet in de dekking van achterstallige lonen en andere rechten tot maximaal vier maanden, de kosten van repatriëring en noodzakelijk levensonderhoud, waaronder adequate voeding, kleding, onderdak, noodzakelijke gezondheidszorg en andere redelijke kosten of lasten die uit de achterlating voortvloeien. Het voorstel bepaalt ook dat elke lidstaat de onder zijn vlag varende schepen moet verplichten een bewijs van financiële zekerheid te overleggen dat door de aanbieder van de financiële zekerheid is afgegeven. De voorgestelde leidraden betreffen onmiddellijke bijstand wanneer er voor het controleren van de geldigheid van bepaalde onderdelen van de aanvraag van de zeevarende meer tijd nodig is, en het bewijs van financiële zekerheid.

Het voorstel met betrekking tot Voorschrift 4.2 ("Aansprakelijkheid van de reder") betreft schadevorderingen bij overlijden of langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van een bedrijfsongeval, beroepsziekte of bedrijfsrisico (zie bijlage). Het voorstel voorziet in minimumeisen voor het stelsel van financiële zekerheid, zoals compensatie in verband met contractuele schadevorderingen, die worden gedefinieerd als schadevorderingen in geval van ziekte, letsel of overlijden tijdens de periode dat de zeevarende werkzaam is onder een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden of in het kader van een dergelijke overeenkomst. Het voorstel voorziet in effectieve regelingen om contractuele schadevorderingen door middel van snelle en eerlijke procedures te ontvangen, te behandelen en op een onpartijdige manier af te wikkelen. Er mag geen vertraging optreden en ook geen druk worden uitgeoefend om een betaling onder het contractuele bedrag te aanvaarden; in gevallen waarin de hoogte van de definitieve compensatie moeilijk is vast te stellen, moeten tussentijdse betalingen worden gedaan. Ook mag hierbij geen afbreuk worden gedaan aan andere wettelijke rechten. De compensatie wordt echter wel verrekend met vergoedingen uit andere schadeclaims. Het voorstel bepaalt ook dat elke lidstaat de onder zijn vlag varende schepen moet verplichten een bewijs van financiële zekerheid te overleggen, of dat de reder de vlaggenstaat en de zeevarenden ervan in kennis stelt dat de financiële zekerheid niet langer is gewaarborgd. De voorgestelde leidraden bevatten nadere bepalingen over het bewijs van financiële zekerheid alsook modelontvangstbewijzen en vrijgaveformulieren in verband met de uitbetaling van compensatie bij contractuele schadevorderingen.

1.4. Unierecht op het gebied van de voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid voor behandeling op bijeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie in 2014

De voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag vallen grotendeels onder de door de verdragen aan de Unie toegekende bevoegdheden. Bovendien hebben grote delen van de wijzigingen betrekking op Unie-wetgevingsgebieden waarin de mate van regelgeving op het niveau van de EU al ver gevorderd is. Voorts heeft Besluit 2007/431/EG van de Raad van 7 juni 2007 de lidstaten gemachtigd het Verdrag te bekrachtigen in het belang van de Unie.

De voorgestelde wijzigingen van het Verdrag betreffen hoofdzakelijk onderwerpen die zijn geregeld in Richtlijn 2009/13/EG tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG. In die richtlijn zijn de relevante bepalingen van het Verdrag in het EU-recht opgenomen, en wel door de vaststelling van minimumeisen op de desbetreffende gebieden op grond van een overeenkomst tussen de Europese sectorale sociale partners overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag op het gebied van het sociaal beleid[11].

De 'achterlating' van zeevarenden als zodanig wordt weliswaar niet in Richtlijn 2009/13/EG geregeld, maar Norm A2.5 is toch van toepassing, aangezien hierin wordt bepaald: "Elk lid draagt er zorg voor dat zeevarenden op schepen die zijn vlag voeren recht hebben op repatriëring [...] wanneer de zeevarenden niet langer in staat zijn hun taken uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst uit te voeren of van hen niet kan worden verlangd dat zij deze onder de desbetreffende omstandigheden verrichten". Daarnaast wordt, wat de aansprakelijkheid van de reder betreft, door Norm A4.2 bepaald: "Elke lidstaat neemt wet- en regelgeving aan waarin wordt vereist dat reders van schepen die zijn vlag voeren verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de gezondheid en medische zorg van alle zeevarenden die aan boord van de schepen werken, in overeenstemming met de volgende minimumnormen: [...] reders moeten financiële zekerheid stellen ten behoeve van compensatie in het geval van overlijden of langdurige arbeidsongeschiktheid van zeevarenden als gevolg van een bedrijfsongeval, beroepsziekte of bedrijfsrisico, als vervat in de nationale wetgeving, de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden of collectieve arbeidsovereenkomst". In beide gevallen voorzien de wijzigingen van het Verdrag nieuwe specifieke eisen op deze gebieden, namelijk met betrekking tot de oprichting van stelsels van financiële zekerheid en het overleggen van bewijsstukken.

Voorts dient te worden opgemerkt dat de slotbepalingen van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid, ten uitvoer gelegd bij Richtlijn 2009/13/EG, bepalen dat na enige wijziging van een bepaling van het Verdrag en op verzoek van een van de partijen bij de overeenkomst, een evaluatie van de toepassing van de overeenkomst moet worden uitgevoerd.

De handhaving van de voorgestelde wijzigingen van het Verdrag valt onder het vervoersbeleid[12]: Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole, als gewijzigd door Richtlijn 2013/38/EU van 12 augustus 2013, teneinde het Verdrag bij de relevante verdragen zoals SOLAS[13], MARPOL[14] en STCW[15] op te nemen en Richtlijn 2013/54/EU van 20 november 2013 inzake de vlaggenstaat en tot handhaving van de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG. Richtlijn 2009/16/EG is van toepassing op alle schepen die een haven in de EU aandoen, ongeacht de nationaliteit van de zeevarenden, en Richtlijn 2013/54/EU heeft tot doel ervoor te zorgen dat de lidstaten voldoen aan hun verantwoordelijkheden als vlaggenstaat uit hoofde van Richtlijn 2009/13/EG en de bijlage daarbij. Richtlijn 2013/54/EU is van toepassing op alle zeevarenden op schepen die onder de vlag van een EU-lidstaat varen. De in de wijzigingsvoorstellen opgenomen bepalingen betreffende het overleggen van bewijs vallen voornamelijk onder Richtlijn 2009/16/EG, zoals gewijzigd.

De voorgestelde wijzigingen hebben eveneens betrekking op bepaalde aspecten van het sociaal beleid[16], waarvoor met name op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk minimumeisen zijn vastgesteld door Richtlijn 89/391/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk.

Bovendien hebben de voorgenomen wijzigingen betrekking op de coördinatie van de sociale zekerheid, die is geregeld in Verordening (EG) nr. 883/2004 en Uitvoeringsverordening (EG) nr. 987/2009 (voor EU-burgers), en in Verordening (EU) nr. 1231/2010[17] (voor legaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen en hun gezinsleden en nabestaanden, voor zover zij zich in een grensoverschrijdende situatie bevinden). Deze verordeningen zijn vastgesteld op het gebied van het vrije verkeer van werknemers en immigratie[18].

De voorgestelde wijzigingen kunnen eveneens betrekking hebben op de wetgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, en met name Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[19].

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Niet van toepassing.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Naar verwachting wordt de 103e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie belast met de vaststelling van de genoemde voorstellen voor wijziging van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid. Overeenkomstig artikel XV van het Verdrag worden dergelijke wijzigingen voor alle Leden die hen binnen twee jaar[20] niet formeel afwijzen, zes maanden na afloop van die periode van kracht, tenzij meer dan 40 % van de Leden die eveneens ten minste 40 % van het bruto scheepstonnage van de Leden vertegenwoordigen formeel hebben verklaard de tijdens de Internationale Arbeidsconferentie goedgekeurde wijzigingen af te wijzen.

Hieruit volgt dat de voorgenomen wijzigingen van de code van het Verdrag betreffende maritieme arbeid een rechtshandeling vormen van een krachtens een internationale overeenkomst opgerichte instantie, die rechtsgevolgen heeft.

Alleen landen mogen lid van de IAO worden en tijdens de Internationale Arbeidsconferentie stemmen over de goedkeuring van de wijzigingen van de code van het Verdrag; de Unie is als waarnemer voor de conferentie uitgenodigd.

In het licht van het bovenstaande moet de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU het standpunt vaststellen dat namens de Unie moet worden ingenomen en de lidstaten machtigen gezamenlijk op te treden in het belang van de Unie.

Er wordt voorgesteld om de goedkeuring van de voorgenomen wijzigingen van de code van het Verdrag te steunen.

In dit stadium lijkt er, afgaand op het huidige, door de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden gezamenlijk bij het comité ingediende voorstel, geen gebrek aan samenhang te bestaan tussen de met de voorgestelde wijzigingen beoogde algemene beginselen enerzijds en het recht van de Unie anderzijds; evenmin is er sprake van enige onverenigbaarheid tussen de voorgestelde wijzigingen en het acquis van de Unie. Met name vertoont de aanpak geen gebrek aan samenhang tussen de voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag en de minimumvereisten van het acquis van de Unie op sociaal gebied. Dit betekent dat de maatregelen van de Unie stringenter mogen zijn dan de IAO-normen en vice versa[21], aangezien uit artikel 19, lid 8, van de IAO-statuten volgt dat IAO-verdragen zoals het Verdrag minimumnormen bevatten. Ook bestaat er geen gebrek aan samenhang tussen de voorgestelde wijzigingen van de code van het Verdrag en het acquis op het gebied van de coördinatie van de sociale zekerheid of de uit het acquis van de Unie voortvloeiende regelgeving op het gebied van vervoer.

Op basis van ervaringen uit het verleden zal de tekst van de voorgenomen wijzigingen van de code van het Verdrag tussen de goedkeuring van het ontwerp door de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden en de goedkeuring daarvan door de Internationale Arbeidsconferentie, naar verwachting geen wezenlijke veranderingen ondergaan. Desalniettemin is het noodzakelijk vast te stellen dat de lidstaten mogen instemmen met een tekst van de wijzigingen van de code waarin niet-essentiële wijzigingen voorkomen ten opzichte van de tussen de groep van vertegenwoordigers van reders en de groep van vertegenwoordigers van zeevarenden overeengekomen tekst, zodat de lidstaten binnen de instanties van de IAO op een efficiënte manier gezamenlijk kunnen optreden in het belang van de Unie.