Toelichting bij COM(2014)227 - Samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2014)227 - Samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité.
bron COM(2014)227 NLEN
datum 11-06-2014
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Artikel 301 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat het aantal leden van het Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig zijn reglement van orde 'het Europees Economisch en Sociaal Comité' genoemd (hierna 'het comité' genoemd), niet groter mag zijn dan 350.

Tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon was de samenstelling van het comité vastgelegd in de Verdragen. Sindsdien bepaalt artikel 301, tweede alinea, dat de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen een besluit vaststelt waarbij de samenstelling van het Comité wordt bepaald.

Artikel 7 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen handhaafde de samenstelling van het Comité zoals die eerder was vastgelegd in artikel 258 van het EG-Verdrag 'tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 301 VWEU bedoelde besluit'.

Met ingang van 1 juli 2013 werd de samenstelling van het comité gewijzigd bij artikel 23, lid 1, van de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië. Artikel 23, lid 2, van deze akte bepaalt dat het aantal leden van het comité "tijdelijk [wordt] verhoogd tot 353 om rekening te houden met de toetreding van Kroatië, voor de periode vanaf de datum van toetreding tot het verstrijken van de ambtstermijn tijdens welke Kroatië toetreedt tot de Europese Unie, of tot de inwerkingtreding van het in artikel 301, tweede alinea, van het VWEU bedoelde besluit, naargelang welk criterium eerst is vervuld."

De huidige ambtstermijn van het Comité loopt af op 20 september 2015. Het is daarom noodzakelijk dat de Raad tijdig zijn goedkeuring hecht aan het besluit over de samenstelling van het Comité, voordat de Raad de procedure start voor de vernieuwing van het Comité voor de periode 2015-2020.

Er zij aan herinnerd dat artikel 300, lid 5, VWEU bepaalt dat de regels betreffende de aard van de samenstelling van de adviesorganen (Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's) "door de Raad op gezette tijden [worden] getoetst aan de economische, sociale en demografische evolutie in de Unie. De Raad stelt daartoe op voorstel van de Commissie besluiten vast".

1.

Resultaten van de raadpleging van betrokken partijen



Sinds de intergouvernementele conferentie die de tekst van het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, heeft er binnen de Unie geen economische, sociale en demografische ontwikkeling plaatsgevonden die een belangrijke verandering in de aard van de samenstelling van het Comité zou rechtvaardigen. Daarom is het huidige voorstel beperkt tot de vaststelling van het aantal leden van het Comité voor elke lidstaat. Bovendien keurt de Commissie dit voorstel op hetzelfde tijdstip goed als haar voorstel voor de samenstelling van het Comité van de Regio’s, dat een aanbeveling over zijn samenstelling heeft aangenomen waarmee de Commissie naar behoren rekening heeft gehouden. Om de hierboven uiteengezette redenen heeft de Commissie besloten om over dit onderwerp geen brede raadpleging te organiseren.

2.

Juridische elementen van het voorstel



3.1         Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 301, tweede alinea, VWEU, dat voorziet in een besluit met eenparigheid van stemmen van de Raad tot vaststelling van de samenstelling van het Comité.

3.2         Toelichting bij het voorstel

De samenstelling van het Comité, zoals deze op dit moment, na de toetreding van Kroatië, is, kan na afloop van de termijn van de huidige leden niet volledig worden gehandhaafd omdat dan het maximumaantal zetels waarin het Verdrag voorziet, zou worden overschreden.

De Verdragen bevatten geen bepalingen over de wijze van samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité of het Comité van de regio’s binnen het maximum van 350 leden. Dit staat in contrast met de criteria voor de samenstelling van het Europees Parlement die zijn vastgesteld in artikel 14, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Terwijl het Parlement uit rechtstreeks gekozen vertegenwoordigers van de burgers van de Unie is samengesteld, bestaat het Comité uit vertegenwoordigers van de organisaties van werkgevers, werknemers en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld (artikel 300, lid 2, VWEU). In eerste instantie moet daarom niet de aandacht uitgaan naar het leggen van een rechtstreeks verband met de omvang van de respectieve bevolkingen van de lidstaten, maar moet ervoor worden gezorgd dat de stem van de werkgevers, werknemers en van het maatschappelijk middenveld in het Comité wordt gehoord.

De Commissie is van mening dat het huidige evenwicht in de samenstelling van het Comité voor zover mogelijk moet worden gehandhaafd, aangezien dit het resultaat is van achtereenvolgende intergouvernementele conferenties.

Vandaar dat wordt voorgesteld om zo weinig mogelijk wijzigingen aan te brengen, om het aantal zetels dat thans aan een lidstaat is toegekend met maximaal één te verminderen en om, met inachtneming van een minimumaantal van vijf zetels per lidstaat (het huidige aantal zetels voor Malta) zodat de leden van elke lidstaat bij het hele scala aan activiteiten van het Comité betrokken kunnen zijn, deze verminderingen eerst toe te passen op de lidstaten met het minste aantal inwoners (Luxemburg, Cyprus en Estland).

De Commissie keurt dit voorstel op hetzelfde tijdstip goed als het voorstel betreffende de samenstelling van het Comité van de Regio’s. Het parallellisme met betrekking tot de toekenning van de zetels aan de lidstaten in beide comités moet gehandhaafd blijven.

De Commissie is van oordeel dat het niet passend zou zijn om een methode vast te stellen waarbij de herverdeling van de zetels in het geval van toetreding tot de Unie van een nieuwe lidstaat van tevoren zou worden bepaald, aangezien het Verdrag in een regelmatige herziening voorziet en geen criteria biedt waarop een vaste methodiek zou kunnen worden gebaseerd.

3.3         Inwerkingtreding

Er wordt voorgesteld dat de Raad de inwerkingtreding van dit besluit opschort tot de dag na het einde van de huidige ambtstermijn van het Comité. Indien de inwerkingtreding niet werd opgeschort, zou artikel 23, lid 2, van de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië impliceren dat de tijdelijke toename tot 353 leden met ingang van de dag van inwerkingtreding van het voorgestelde besluit niet langer legaal zou zijn.