Toelichting bij COM(2014)750 - Aanvaarding van de wijziging van het Protocol van 1998 bij het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, wat zware metalen betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (hierna 'het verdrag' genoemd) is gesloten onder de auspiciën van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) en vormt het belangrijkste internationale rechtskader voor samenwerking en acties om luchtverontreiniging en de schadelijke gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu in de VN/ECE-regio te beperken en geleidelijk te verminderen en te voorkomen, waarbij met name aandacht wordt besteed aan grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand.

Het verdrag is namens de Europese Economische Gemeenschap ondertekend op 14 november 1979 en goedgekeurd bij Besluit 81/462/EEG van de Raad van 11 juni 19811.

Tot op heden is het verdrag aangevuld met acht protocollen, waaronder het Protocol van Aarhus van 1998 inzake zware metalen (hierna 'het protocol' genoemd). Dit protocol is gericht op de vermindering en beheersing van antropogene emissies in de atmosfeer van lood (Pb), cadmium (Cd) en kwik (Hg), als schadelijke zware metalen die voor grensoverschrijdend atmosferisch transport over lange afstand vatbaar zijn, met het oog op verdere bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. In dit verband moeten de partijen hun totale jaarlijkse emissies van lood, cadmium en kwik onder hun niveau van 1990 (of een ander jaar tussen 1985 en 1995) brengen. Het protocol bepaalt dat de partijen de beste beschikbare technieken (BBT) moeten toepassen voor bepaalde categorieën emissiebronnen en stelt emissiegrenswaarden vast voor specifieke belangrijke stationaire bronnen, met inbegrip van grote stookinstallaties en afvalverbrandingsinstallaties. De partijen moeten emissie-inventarissen voor Pb, Cd en Hg ontwikkelen en bijhouden, loodhoudende benzine geleidelijk uitbannen en de concentratieniveaus van kwik in alkalinebatterijen verlagen. Zij worden ook aangemoedigd om beheersmaatregelen voor andere kwikhoudende producten in te voeren, waaronder meetapparatuur.

De toetreding van de Gemeenschap tot het protocol is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 2001/379/EG van de Raad van 4 april 20012. Het protocol, dat op 29 december 2003 in werking is getreden, is omgezet in EU-recht door middel van verscheidene instrumenten3. Wat de monitoring van de luchtkwaliteit betreft, is één van deze instrumenten Richtlijn 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht4. Wat betreft het voorschrift om de BBT toe te passen op de in bijlage II vermelde categorieën van bronnen en de emissiegrenswaarden van bijlage V bij het protocol, behoort Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies tot de meest relevante wetgeving5. Wat de productnormen voor lood en kwik vastgesteld in bijlage VI bij het protocol betreft, bestaat de toepasselijke EU-wetgeving onder meer uit Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad6, en uit Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG7. Wat de productbeheersmaatregelen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage VII bij het protocol betreft, omvat de relevante wetgeving onder meer Verordening (EU) nr. 1103/2010 van de Commissie van 29 november 2010 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad, van voorschriften voor de vermelding van de capaciteit op draagbare secundaire (oplaadbare) batterijen en accu’s en autobatterijen en -accu’s8, Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur9, Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)10 en Richtlijn 2007/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen van bepaalde kwikhoudende meettoestellen11, thans ingetrokken door vermelding 18a van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH)12.

Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van het protocol moeten de partijen de adequaatheid en de doeltreffendheid van de verplichtingen van het protocol aan een toetsing onderwerpen. De partijen hebben in 200913 en 201014 overeenstemming bereikt, met name op basis van de voorstellen van de Europese Unie, over het openen van onderhandelingen voor de herziening van de tekst van en de bijlagen bij het protocol. Met deze herziening werd vooral beoogd om voor staten die geen partij zijn bij het protocol de toetreding tot het gewijzigde protocol te vergemakkelijken en om het protocol beter toe te rusten voor aanpassingen aan toekomstige BBT's. Daarom kreeg de Commissie op 26 juli 201015 en 11 april 201116 toestemming van de Raad van de Europese Unie om namens de Europese Unie (EU) deel te nemen aan de onderhandelingen.

De onderhandelingen hebben geleid tot de aanneming, met consensus van de aanwezige partijen op de 31e zitting van het uitvoerend orgaan van het verdrag, van de Besluiten 2012/5 en 2012/6 die de tekst van en de bijlagen II tot en met VI bij het protocol hebben gewijzigd17, en van Besluit 2012/7 tot vaststelling van een document als richtsnoer voor de beste beschikbare technieken (BBT)18.

Besluit 2012/6 houdende wijziging van bijlage III bij het protocol inzake de identificatie van de beste beschikbare technieken voor de beperking van de emissie van zware metalen en verbindingen daarvan door in bijlage II bij dit protocol vermelde categorieën van bronnen, vereist geen bekrachtiging door de partijen. Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van het protocol is deze wijziging op 11 oktober 2013 meegedeeld aan alle partijen bij het protocol en op 9 januari 2014 in werking getreden. Ook Besluit 2012/7 vereist, als leidraad, geen bekrachtiging door de partijen.

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van het protocol moet Besluit 2012/5, dat strekt tot wijziging van de tekst van het protocol en van de bijlagen II, IV, V en VI, worden bekrachtigd door de partijen. Het gewijzigde protocol voorziet met name in strengere emissiegrenswaarden voor stofemissies van bepaalde belangrijke stationaire bronnen en in flexibele overgangsregelingen die ten goede komen aan de partijen die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2019 toetreden tot het gewijzigde protocol.

De wijziging van het protocol valt grotendeels onder de bestaande EU-wetgeving, met name via bestaande wetgeving ter beheersing van emissiebronnen, waaronder bovengenoemde Richtlijn 2010/75/EU en de uitvoeringsbesluiten van de Commissie die zijn vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn en die voorzien in de toepasselijke BBT-conclusies voor diverse industriesectoren zoals de productie van glas19 en de productie van ijzer en staal20, cement, kalk en magnesiumoxide21 en chlooralkali22. Bovendien zal door de vaststelling van de uitvoeringsbesluiten van de Commissie op grond van Richtlijn 2010/75/EU voor de non-ferrometaalindustrie en voor de smederijen en gieterijen de wijziging van het protocol voor de hele EU-wetgeving gelden. Deze wijziging moet nog worden omgezet, met name door middel van een nieuwe richtlijn tot vaststelling van geactualiseerde nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen en tot verschaffing van jaarlijkse nationale emissie-inventarissen die onder andere betrekking hebben op emissies van lood, cadmium en kwik23.

In het licht van het bovenstaande is het zinvol dat de Europese Unie de wijziging van het protocol aanvaardt.

De bijlage bij dit besluit omvat de tekst met de wijzigingen van het protocol zoals vastgesteld in Besluit 2012/5.