Toelichting bij COM(2015)613 - Gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en oprichting van een Agentschap van de EU voor de veiligheid van de luchtvaart

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit initiatief maakt deel uit van de strategie die de Europese Commissie in 2015 heeft voorgesteld om het concurrentievermogen van de Europese luchtvaartsector te versterken. Het doel van dit initiatief is het EU-regelgevingskader voor de veiligheid van de luchtvaart voor te bereiden op de uitdagingen van de volgende tien tot vijftien jaar, teneinde de veiligheid, beveiliging en milieuvriendelijkheid van het luchtvervoer te blijven garanderen voor de passagiers en het grote publiek. Dit initiatief bouwt voort op meer dan twaalf jaar ervaring bij de uitvoering van Verordening (EG) nr. 216/2008 1 en de voorganger daarvan 2 .

Veiligheid en aandacht voor milieubescherming zijn noodzakelijke voorwaarden voor een concurrerende luchtvaartsector. Volgens de voorspellingen zullen in 2035 14,4 miljoen vluchten worden uitgevoerd in Europa (50 % meer dan in 2012). Het doel van de Commissie is ervoor te zorgen dat het aantal ongevallen laag blijft, zodat de EU-luchtvaartsector in de toekomst veilig kan groeien, hetgeen bijdraagt tot het concurrentievermogen van de sector. In het kader van dit initiatief wordt voorgesteld een risico- en prestatiegebaseerde benadering van veiligheidsregelgeving in te voeren, lacunes in de veiligheidsregelgeving op te vullen en beter rekening te houden met de onderlinge samenhang tussen veiligheid van de luchtvaart en andere technische regelgevingsdomeinen, zoals beveiliging van de luchtvaart of milieubescherming.

De veiligheid van de luchtvaart is de belangrijkste doelstelling van dit voorstel, maar het is niet de enige. Het voorstel moet ook worden gezien in de context van de prioriteiten van de Commissie om werkgelegenheid en groei te bevorderen, de interne markt te ontwikkelen en de rol van Europa als mondiale speler te versterken. Dit initiatief beoogt bij te dragen tot een concurrerende Europese luchtvaart- en vliegtuigbouwsector, die jobs met hoge waarde creëert en technologische innovatie bevordert. Het zal een doeltreffend regelgevingskader creëren voor de integratie van nieuwe bedrijfsmodellen en ontluikende technologieën. In het kader van dit initiatief wordt met name voorgesteld een Uniekader te creëren voor de veilige integratie van onbemande luchtvaartuigen in het Europees luchtruim.

Met dit voorstel wordt ook tegemoetgekomen aan de oproep van de lidstaten, de industrie en de luchtruimgebruikers voor een meer evenredige en flexibele aanpak van veiligheidsregelgeving en om regels met te prescriptieve eisen, die het ondernemerschap verstikken, te schrappen. Er wordt met name voorgesteld om een schaalbaar kader in te voeren, waarbij de verschillen tussen de diverse sectoren van de burgerluchtvaart en de daarmee verband houdende risico’s worden erkend. Deze aanpak zal naar verwachting ten goede komen aan de hele luchtvaartsector in de Unie en zal met name aangepast zijn aan de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

Met de overgang naar een risico- en prestatiegebaseerde benadering van regelgeving en toezicht zullen de lidstaten en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (het EASA) nieuwe vaardigheden en competenties moeten ontwikkelen en voortdurend op de hoogte moeten blijven van de meest recente technologieën die zijn ontwikkeld door de industrie. Dit initiatief ondersteunt de verwezenlijking van deze doelstellingen door betere regelingen voor de coördinatie en ontwikkeling van onderzoek en opleiding op luchtvaartgebied voor te stellen.

Het onderhavige voorstel heeft ten slotte ook betrekking op de problemen die sommige nationale overheden ondervinden bij het instandhouden en financieren van de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de vereiste certificerings- en toezichtswerkzaamheden. Daartoe wordt in de context van dit initiatief een kader voorgesteld voor het bijeenbrengen en uitwisselen van technische middelen tussen de nationale autoriteiten en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, met inbegrip van de mogelijkheid om verantwoordelijkheden voor de uitvoering van Uniewetgeving op vrijwillige basis over te dragen.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Dit initiatief bouwt voort op de bestaande bepalingen van de Unie inzake de veiligheid van de burgerluchtvaart, die momenteel vervat zijn in Verordening (EG) nr. 216/2008.

Het voorstel spoort met het initiatief van de Commissie van 2013 inzake de versnelling van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SESII+) 3 . Bij de opstelling van dit voorstel heeft de Commissie rekening gehouden met haar voorstel COM(2013)409 van 11.6.2013 en de resultaten van de besprekingen in het Europees Parlement en de Raad over de wijzigingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 die in het kader van SESII+ worden voorgesteld. Om te voorkomen dat twee wetgevingsvoorstellen in verband met Verordening (EG) nr. 216/2008 parallel worden besproken en aangezien dit voorstel het meest uitgebreide is, zijn de voorgestelde wijzigingen die door SESII+ worden aangebracht in Verordening (EG) nr. 216/2008 verwerkt in dit nieuwe voorstel en tegelijk aangepast aan de nieuwe structuur en nieuwe formulering van dit voorstel. Daarom zal de Commissie geen verdere besprekingen voeren over voorstel COM(2013)409 van 11.6.2013, dat werd gepresenteerd als onderdeel van SESII+.

Wanneer wijzigingen die in het kader van dit initiatief worden voorgesteld gevolgen hebben voor andere Uniewetgeving inzake luchtvervoer die door het Europees Parlement en de Raad is aangenomen (wat het geval is voor het onderzoeken van ongevallen, het melden van voorvallen en het afgeven van vergunningen aan luchtvaartmaatschappijen), worden passende wijzigingen van andere handelingen van de Unie voorgesteld om een coherente aanpak te verzekeren.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit initiatief is gekoppeld aan en volledig in overeenstemming met de strategische doelstellingen van de Commissie voor 2014-2019 met betrekking tot de bevordering van 'groei en werkgelegenheid' en van 'een diepere en eerlijkere interne markt met een sterkere industriële basis'.

Dit voorstel is tevens in overeenstemming met de 'gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen' waarover in 2012 overeenstemming is bereikt tussen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad, en brengt, in voorkomend geval, de bepalingen betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart in overeenstemming met de standaardbepalingen die worden aanbevolen in deze gemeenschappelijke aanpak.

Het initiatief heeft ook tot doel het ontwerp en gebruik van onbemande luchtvaartuigen beter in overeenstemming te brengen met het ruimere kader van het luchtvaartbeleid. Onbemande luchtvaartuigen zijn een type luchtvaartuig waarmee een nieuw gamma aan diensten kan worden verstrekt in de Europese luchtvaartmarkt, binnen het kader van Verordening (EG) nr. 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap. Aangezien onbemande luchtvaartuigen actief zijn in hetzelfde luchtruim als andere luchtvaartuigen, moet het gebruik ervan coherent zijn met het algemene veiligheidsbeleid voor de luchtvaart. Ten slotte moeten vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen ook plaatsvinden in overeenstemming met de gemeenschappelijke luchtverkeersregels 4 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat de rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van maatregelen van de Unie op het gebied van luchtvervoer.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Verordening (EG) nr. 216/2008 is de Unie bevoegd op het vlak van luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van luchtvaartproducten, vluchtuitvoeringen, de afgifte van vergunningen aan bemanningen, luchtvaartterreinen en luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatie (ATM/ANS), en de veiligheid van exploitanten uit derde landen. De veiligheid van de burgerluchtvaart wordt dus al meer dan tien jaar geregeld op het niveau van de Unie. De reden hiervoor is dat luchtvervoer en vliegtuigbouw activiteiten zijn met een grotendeels transnationaal karakter, en dus beter kunnen worden geregeld op het niveau van de Unie.

In het kader van dit initiatief wordt voorgesteld een aantal specifieke domeinen toe te voegen aan dit algemeen luchtvaartveiligheidskader van de Unie, namelijk onbemande luchtvaartuigen, veiligheid van grondafhandelingsdiensten en beveiligingsaspecten van luchtvaartuigen en van het ontwerp van luchtvaartsystemen, met inbegrip van cyberbeveiliging.

De vervaardiging van onbemande luchtvaartuigen heeft een grensoverschrijdende dimensie aangezien veel onbemande luchtvaartuigen online worden gekocht, worden geïmporteerd of minstens geïmporteerde onderdelen bevatten. De wederzijdse erkenning van deze onbemande luchtvaartuigen wordt bemoeilijkt door uiteenlopende nationale normen en regels. Veel exploitanten van onbemande luchtvaartuigen verrichten ook grensoverschrijdende activiteiten. De inspectie van infrastructuur, van boorplatformen tot spoorwegen, is bijvoorbeeld op internationaal niveau georganiseerd. Zelfs als de activiteiten slechts een beperkt toepassingsgebied hebben, kunnen exploitanten hun activiteiten alleen uitbouwen als ze gebruik kunnen maken van dezelfde onbemande luchtvaartuigen en als overal in de Unie dezelfde vluchtuitvoeringseisen gelden voor de bestuurders van deze luchtvaartuigen, met name als de exploitanten actief zijn in nichemarkten. Grote koerierbedrijven hebben te kennen gegeven dat zij voornemens zijn hun diensten op Europees niveau te ontwikkelen; dit kan alleen op basis van gemeenschappelijke regels. Wat de toepassing van de gemeenschappelijke operationele regels betreft, wordt het subsidiariteitsbeginsel in acht genomen; de autoriteiten van een lidstaat voeren bijvoorbeeld lokale risicobeoordelingen uit en beslissen welk gedeelte van het luchtruim wordt opengesteld of gesloten voor activiteiten met onbemande luchtvaartuigen en onder welke voorwaarden. De meeste vluchtuitvoeringen met lichte onbemande luchtvaartuigen hebben een lokale dimensie; het is dan ook aan de lokale autoriteiten om het risiconiveau te beoordelen en al dan niet toestemming te geven voor het specifieke type vluchtuitvoering.

Met betrekking tot grondafhandelingsdiensten, is optreden op het niveau van de Unie noodzakelijk omdat ongevallen die verband houden met grondafhandeling tijdens de voorbije tien jaar de vierde grootste ongevallencategorie vormden, en de vrijwillige initiatieven op het niveau van de lidstaten nog niet tot een bevredigende oplossing voor dit probleem hebben geleid. Momenteel bestaan er op het niveau van de Unie geen veiligheidsvoorschriften die rechtstreeks gericht zijn tot de verleners van dergelijke grondafhandelingsdiensten. Aangezien grondafhandeling deel uitmaakt van het algemene luchtvaartsysteem en verbonden is met andere domeinen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen (zoals luchtvaartterreinen en vluchtuitvoeringen), zal de regulering ervan op het niveau van de Unie zorgen voor een samenhangende aanpak in alle lidstaten. Om te garanderen dat de aanpak evenredig is, wordt voorgesteld dat de certificering van dienstverleners geen voorwaarde mag zijn om met de activiteiten te beginnen. De Commissie is ook van mening dat de gemeenschappelijke eisen voor grondafhandeling moeten worden gebaseerd op erkende sectorale normen en goede praktijken. Tegelijkertijd moeten de lidstaten de nodige regelgevingsinstrumenten krijgen om te garanderen dat effectief toezicht wordt gehouden op de verleners van dergelijke diensten.

Wat de veiligheidsaspecten van het ontwerp van luchtvaartuigen en luchtvaartsystemen betreft, dient erop te worden gewezen dat de Unie reeds betrokken is bij een aantal van deze kwesties. De wisselwerking tussen Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 5 en de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 is echter niet altijd duidelijk, onder meer met betrekking tot de rol van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart. In het kader van dit initiatief wordt voorgesteld om duidelijkheid te scheppen omtrent de rol van de Unie, rekening houdende met het feit dat deze beveiligingsaspecten nauw verband houden met de veiligheidsaspecten van het ontwerp van luchtvaartuigen en vluchtuitvoeringen, gebieden waarvoor de Unie reeds verantwoordelijk is krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008.

Evenredigheid

Evenredigheid is één van de voornaamste doelstellingen van dit initiatief, en maatregelen die erop gericht zijn om het huidige regelgevingskader voor luchtvaartveiligheid evenrediger te maken, zijn een integrerend onderdeel van het voorgestelde definitieve pakket beleidsmaatregelen, zoals uitgelegd in de begeleidende effectbeoordeling (hoofdstuk 6.6). Dit initiatief beoogt met name een risicogebaseerde aanpak van de regelgeving inzake veiligheid van de luchtvaart in te voeren; dit moet ten goede komen aan de gehele luchtvaartsector en is met name geschikt voor de regulering van kleine en middelgrote ondernemingen.

Keuze van het instrument

Het onderhavige voorstel heeft geen wijzing van het gebruikte type instrument tot gevolg. Sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1592/2002 in 2002, is de veiligheid van de burgerluchtvaart in de Unie geregeld door middel van verordeningen. De Commissie ziet geen redenen om hier verandering in te brengen.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

Niet van toepassing.

Raadplegingen van belanghebbenden

De belanghebbende partijen werden geraadpleegd, parallel door de Commissie en door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. Beide raadplegingen waren complementair. Bovendien hebben de diensten van de Commissie een aantal vergaderingen met lidstaten en belanghebbenden uit de luchtvaartsector georganiseerd ter aanvulling van de openbare raadplegingen. De samenvatting van de resultaten van de openbare raadpleging van de Commissie is gepubliceerd op de Europa-website . Dit zijn de belangrijkste bevindingen van de openbare raadpleging:

– Er is een sterke consensus dat de Unie reeds een zeer hoog niveau van veiligheid heeft bereikt. Meer dan 90 % van de respondenten was het ermee eens of sterk mee eens dat het op dit ogenblik veilig is om per vliegtuig te reizen in de Unie;

– Tegelijkertijd werd erkend dat er op het vlak van veiligheid geen plaats is voor zelfgenoegzaamheid. Meer dan 70 % van de lidstaten en sectororganisaties die hebben gereageerd op de online-enquête van de Commissie vinden dat het vermogen om veiligheidsrisico’s op te sporen en te beperken, moet worden verbeterd;

– Naast de handhaving van de huidige veiligheidsprestaties, is de belangrijkste zorg van de lidstaten en belanghebbenden de doeltreffendheid en evenredigheid van het huidige systeem. De overgrote meerderheid van de organisaties die hebben gereageerd op de online-enquête van de Commissie (82 %), en met name de kmo’s, gaven aan dat de bestaande regels te gedetailleerd zijn en te veel voorschriften bevatten, en dat het huidige veiligheidsniveau kan worden gehandhaafd met lagere nalevingskosten (83 %). Deze opvatting wordt in grote lijnen gedeeld door de lidstaten;

– De lidstaten en het bedrijfsleven maken zich zorgen over het feit dat de technische middelen op dit ogenblik inefficiënt worden gebruikt door de luchtvaartautoriteiten, en dat sommige nationale luchtvaartautoriteiten te maken hebben met een tekort aan middelen. De meerderheid (63 %) van de lidstaten en organisaties die hebben geantwoord op de online-enquête van de Commissie vinden dat sommige nationale luchtvaartautoriteiten niet over voldoende financiële en personele middelen beschikken om hun toezichthoudende taken uit te voeren;

– De sector vliegtuigbouw is sterk voorstander van een veel actievere rol van de Unie bij het bevorderen van Europese normen voor de veiligheid van de luchtvaart in de rest van de wereld, ook in de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), en sprak haar bezorgdheid uit over de beschikbaarheid op lange termijn van middelen op het gebied van productcertificering bij het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;

– 73 % van organisaties die een bijdrage hebben geleverd aan de online-enquête wees op mogelijke tegenstrijdigheden, lacunes en overlappingen in de toepassing van de regelgeving, met name als gevolg van uiteenlopende interpretaties van wetten door de lidstaten.

De sociale partners van de Unie (vertegenwoordigers van zowel de werkgevers als de werknemers) hebben een bijdrage geleverd tot de raadplegingen van de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart. De organisaties die het personeel in de luchtvaartsector vertegenwoordigen hebben er met name op gewezen dat de prestatiegebaseerde benadering van de luchtvaartveiligheid het huidige systeem van prescriptieve regels moet aanvullen, maar niet mag vervangen. De organisaties die het personeel in de luchtvaartsector vertegenwoordigen waren ook bezorgd over de toekomstige beschikbaarheid van middelen die door de lidstaten worden vrijgemaakt voor veiligheidstoezicht, en hebben erop gewezen dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan een hoog niveau van opleiding en vaardigheid van het personeel van de autoriteiten en in de luchtvaartsector in het algemeen. Organisaties die de piloten vertegenwoordigen waren met name bezorgd over de mogelijke negatieve gevolgen voor de veiligheid van bepaalde arbeidsmodellen en andere vernieuwende bedrijfsmodellen van luchtvaartmaatschappijen.

Anderzijds hebben organisaties die de werkgevers vertegenwoordigen de aandacht van de Commissie gevestigd op verschillen in de toepassing van de wetgeving door de lidstaten, overregulering en inefficiënt gebruik van middelen voor certificering en toezicht. De werkgevers hebben er met name op gewezen dat het toezicht nog steeds onder de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten valt, terwijl de luchtvaartsector vrij diensten verricht in de interne markt. Gelijke concurrentiekansen, standaardisering en stabiliteit bij de toepassing van de regels worden bijzonder belangrijk geacht door de werkgevers. Sommige werkgeversorganisaties waren voorstander van de oprichting van één burgerluchtvaartautoriteit voor de Unie.

De Commissie is het grotendeels eens met de resultaten van de openbare raadplegingen en heeft deze meegenomen in de formulering van het onderhavige voorstel. Het vermogen van de Unie om veiligheidsrisico’s op te sporen en te beperken moet worden verbeterd door de bepalingen van het voorstel met betrekking tot veiligheidsbeheer, het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart en de nationale veiligheidsprogramma’s. De invoering van een risico- en prestatiegebaseerde benadering van regelgeving moet het mogelijk maken te komen tot een meer evenredig regelgevingskader dat beter rekening houdt met de verschillen tussen de verschillende soorten luchtvaartactiviteiten en de risico’s daarvan. Het voorgestelde kader voor het bijeenbrengen en uitwisselen van middelen tussen de nationale luchtvaartautoriteiten en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart zal naar verwachting leiden tot een efficiënter gebruik van de middelen.

Er werd een afzonderlijke openbare raadpleging georganiseerd voor onbemande luchtvaartuigen; hieruit bleek dat er behoefte is aan dringende actie op het niveau van de Unie om het potentieel van onbemande luchtvaartuigen te kunnen benutten. De bijdrage van deze technologie aan werkgelegenheid en groei werd bevestigd. De raadpleging bevestigde ook het standpunt dat het volledige gamma onbemande luchtvaartuigen klaar is om te worden ontwikkeld, maar dat de snelle expansie wordt belemmerd door juridische en technologische onzekerheid. Specifieke vergunningen en versnippering zorgen voor veel administratieve rompslomp. De respondenten gaven aan dat veiligheid en privacy de belangrijkste punten van bezorgdheid waren, maar dat deze kunnen worden beheerd met een aangepast regelgevingskader dat ervoor zorgt dat de regels in verhouding blijven tot het risico, en door een sterke rol toe te kennen aan de nationale autoriteiten.

De huidige bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten met betrekking tot de regelgeving voor onbemande luchtvaartuigen, die gebaseerd is op een gewichtsgrens van 150 kg, wordt over het algemeen als achterhaald beschouwd. De regels voor onbemande luchtvaartuigen moeten evolueren naar een benadering die is toegespitst op de specifieke vluchtuitvoering in kwestie, waarbij het risico van een bepaalde vluchtuitvoering wordt beoordeeld op basis van een reeks factoren. Wat de beveiligings- en privacyaspecten van vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen betreft, heeft de raadpleging niet aan het licht gebracht dat er behoefte is aan nieuwe regels, maar wel aan een betere toepassing van de bestaande regels, met nauwere samenwerking tussen de nationale luchtvaartautoriteiten en nationale gegevensbeschermingsautoriteiten.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De Commissie heeft gevraagd om een advies van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, dat op 16 maart 2015 is afgegeven . Het advies is gebaseerd op meer dan 6 000 opmerkingen van lidstaten en belanghebbenden, en stelt een reeks wijzigingen voor in de verschillende deelgebieden van de technische luchtvaartregelgeving, waaronder veiligheid, beveiliging, onderzoek, milieubescherming en efficiënt gebruik van hulpbronnen in het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart.

1.

De Commissie heeft zich ook gebaseerd op deskundigheid en advies:


2.

1. Zij gaf de opdracht om twee studies uit te voeren ter ondersteuning van de effectbeoordeling:


– In de eerste studie werd onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid, de efficiëntie van het gebruik en de ontwikkeling van de personele middelen van de luchtvaartautoriteiten, en naar de financiering van het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart (ondersteunende studie over middelen). Uit deze studie bleek dat het evenwicht tussen de middelen en de werklast de afgelopen tien jaar is verslechterd. Volgens de studie kunnen de bestaande middelen ook beter worden ingezet doorheen het hele systeem. Ook wat de kwalificaties van het personeel betreft, werden tekortkomingen vastgesteld. Uit de studie blijkt dat de combinatie van deze aspecten de luchtvaartautoriteiten verhindert om hun potentiële prestaties volledig te leveren. Ten slotte is uit de studie gebleken dat verschillen tussen werkmethoden van nationale luchtvaartautoriteiten en verschillen in de wijze waarop deze autoriteiten worden gefinancierd, gevolgen hebben voor het gelijke speelveld in de gemeenschappelijke luchtvaartmarkt.

– In de tweede studie, die betrekking had op prestatieregelingen en prestatiegebaseerde benaderingen, werd gezocht naar mogelijkheden om prestatie-elementen te integreren in het beheer van de luchtvaartveiligheid (ondersteunende studie met betrekking tot prestaties). Deze studie kwam tot de conclusie dat de invoering van een prestatieregeling haalbaar is, maar waarschuwde voor een snelle invoering ervan om een aantal technische redenen. Wat een prestatiegebaseerde benadering van regelgeving inzake luchtvaartveiligheid betreft, kwam de studie tot de conclusie dat deze benadering een positief effect zal hebben op de veiligheid en innovatie in de luchtvaart, maar dat het effect van deze benadering alleen kwalitatief kan worden beschreven en sterk afhankelijk is van de specifieke regels die zullen worden omgevormd van prescriptief naar prestatiegebaseerd. Hierdoor is het onmogelijk de voordelen van een prestatiegebaseerde benadering van veiligheidsregelgeving in de luchtvaartsector vooraf in cijfers uit te drukken. Deze studie werd ook onderworpen aan een intercollegiale toetsing door deskundigen uit de sector en de lidstaten.

2. De Commissie heeft rekening gehouden met de aanbevelingen van de subgroep over het toekomstige EU-regelgevingssysteem voor de luchtvaart , die is opgericht door de raad van beheer van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en is samengesteld uit de directeuren-generaal voor burgerluchtvaart van 14 EU/EVA-landen en uit vertegenwoordigers van het EASA en de Commissie 6 . Tot slot is rekening gehouden met de resultaten van de onafhankelijke, overeenkomstig artikel 62 van Verordening (EG) nr. 216/2008 uitgevoerde externe evaluatie van de toepassing van deze verordening (evaluatie overeenkomstig artikel 62) 7 . In beide evaluaties werd onder meer aanbevolen Verordening (EG) nr. 216/2008 op een aantal punten te wijzigen. De samenvatting van de aanbevelingen van deze evaluaties is opgenomen in de effectbeoordeling bij dit voorstel.

Effectbeoordeling

Dit voorstel gaat vergezeld van twee effectbeoordelingsverslagen die kunnen worden geraadpleegd op [link]. Het effectbeoordelingsverslag over de herziening van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geëvalueerd door de Raad voor effectbeoordeling, die een positief advies [link] heeft uitgebracht op 19 juni 2015. De Raad voor regelgevingstoetsing heeft het effectbeoordelingsverslag over de veilige ontwikkeling van vluchtuitvoeringen met drones in de EU geëvalueerd, en heeft op 5 november 2015 een positief advies gegeven [link].

Geschiktheid van de regelgeving en vereenvoudiging

In het voorstel wordt vrijstelling verleend voor bemande luchtvaartuigen van een zeer eenvoudig ontwerp, luchtvaartuigen voor hoofdzakelijk lokale vluchtuitvoeringen en zelfgebouwde, bijzonder zeldzame of slechts in beperkte aantallen geproduceerde luchtvaartuigen. Er wordt eveneens vrijstelling verleend voor luchtvaartterreinen die niet open staan voor publiek gebruik, die geen commercieel luchtverkeer bedienen of die niet voldoen aan bepaalde minimumvoorschriften met betrekking tot de omvang of reikwijdte van de activiteiten.

Micro-ondernemingen en kmo's zijn niet uitgesloten van het toepassingsgebied van het voorstel, zoals ook het geval is in de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008. Het voorstel voert echter een meer evenredige en schaalbare regeling in die het mogelijk maakt beter rekening te houden met de verschillen tussen ondernemingen van verschillende omvang. De invoering van een dergelijke schaalbare regeling is een van de hoofddoelstellingen van het onderhavige voorstel. Een aantal maatregelen zou de administratieve rompslomp voor kmo's en de lichte luchtvaart beperken en de regelgeving minder zwaar maken voor kleine ondernemers. Wat de goedkeuring van ontwerpen van luchtvaartuigen betreft, wordt een alternatieve procedure voorgesteld voor lichte luchtvaartuigen die worden gebruikt voor vluchtuitvoeringen met een laag risico. Fabrikanten van ultralichte luchtvaartuigen, die normaal niet onder de EU-regels vallen, mogen eveneens - indien zij dit wensen - hun producten laten reguleren volgens de EU-wetgeving en kunnen aldus profiteren van het vrije verkeer in de interne markt. Vliegclubs en verenigingen van gespecialiseerde lichte luchtvaartuigen krijgen toestemming om onder bepaalde voorwaarden op te treden als gekwalificeerde instanties namens de nationale luchtvaartautoriteiten.

Het voorstel zal de elektronische uitwisseling van informatie en de verdere invoering van digitale technologieën vergemakkelijken. De Commissie stelt met name voor om een elektronisch register op te zetten dat relevant is voor certificerings-, toezichts- en handhavingsactiviteiten en waar alle luchtvaartautoriteiten van de lidstaten en het EASA toegang toe krijgen. Bepaalde informatie in dat register zal ook ter beschikking worden gesteld van het grote publiek. Voorts wordt voorgesteld dat het Agentschap wordt gemachtigd om regelingen te sluiten met ondernemingen of ondernemersverenigingen met betrekking tot de verzameling, uitwisseling en analyse van gegevens, hetgeen het pad zou effenen voor de invoering van 'big data'-technologieën in de analyse van de veiligheid van de luchtvaart.

Grondrechten

Dit voorstel heeft geen rechtstreekse gevolgen voor de bescherming van de grondrechten, behalve wat de specifieke artikelen inzake vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen betreft. De regels voor veilige vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen zullen bijdragen tot een effectievere toepassing van de bestaande regels inzake privacy en gegevensbescherming. De eis om onbemande luchtvaartuigen uit te rusten met een identificatievoorziening, zoals een elektronische identificatiechip, zal bijvoorbeeld helpen bij het opsporen van personen die de regels inzake privacy of gegevensbescherming niet naleven.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft gevolgen voor de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart onder begrotingsonderdeel 06 02 02 van de begroting van de Unie, zoals nader toegelicht in het financieel memorandum.

Het voorstel voert een aantal nieuwe taken in voor het Agentschap, hetgeen gevolgen heeft voor de behoeften aan personeel dat wordt gefinancierd met de bijdrage van de Unie. De behoefte aan extra personeelsleden heeft vooral betrekking op (1) de coördinatie op het niveau van de Unie van de verzameling, uitwisseling en analyse van gegevens en informatie ("big data"), (2) het opzetten en beheren van een register van de Unie dat relevant is voor certificering, toezicht en handhaving, (3) nieuwe taken in verband met regelgeving en uitvoering op het gebied van grondafhandeling, milieu en beveiliging, en (4) de oprichting van een kader voor de overdracht van verantwoordelijkheden binnen het Europees systeem voor de veiligheid van de luchtvaart, met het oog op een beter gebruik van de beschikbare middelen in de hele Unie.

De behoefte aan extra personeel zal gedeeltelijk worden ingevuld door de herschikking van bestaand personeel, zodat de behoefte aan extra personeel van het Agentschap dat wordt gefinancierd uit de bijdrage van de Unie, beperkt blijft tot 5 posten en 4 contractanten.

In bijlage X bij de effectbeoordeling is een voorstel gedaan om bepaalde vergoedingen die voor ATM-/ANS-gerelateerde taken worden betaald aan Eurocontrol, voortaan toe te wijzen aan het Agentschap, zonder verhoging van de kosten voor de exploitanten. Als het Agentschap de mogelijkheid zou krijgen om zijn activiteiten in verband met ATM/ANS-autoriteitstaken te financieren met deze vergoedingen, zou de bijdrage van de Unie vrijkomen om extra posten te financieren. In artikel 109, lid 1, onder f), van de voorgestelde verordening is dan ook bepaald dat en-routeheffingen inkomsten vormen voor het Agentschap. De toekenning van en-routeheffingen aan het EASA zou bovendien ook een wijziging vergen van Uitvoeringsverordening 391/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten.

Het voorstel heeft voorts ook tot doel een mechanisme te introduceren dat het mogelijk maakt het personeelsbestand van het Agentschap dat wordt gefinancierd met tarieven en vergoedingen beter af te stemmen op de vastgestelde behoeften.

In dit verband is het van belang op te merken dat het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart een agentschap van de Unie is dat deels zelfgefinancierd is uit tarieven en vergoedingen. De bijdrage van de Unie, samen met de bijdragen van derde landen, vormt ongeveer een derde van de begroting, terwijl ongeveer twee derde afkomstig is uit de inning van tarieven en vergoedingen voor certificering en andere diensten. Het gedeelte van de begroting dat afkomstig is van de Unie staat los van het gedeelte dat wordt gefinancierd uit tarieven en vergoedingen, en het boekhoudsysteem van het Agentschap maakt een strikt onderscheid tussen activiteiten op basis van de bijdrage van de Unie en activiteiten op basis van tarieven en vergoedingen, waarbij elke vorm van kruisfinanciering wordt vermeden. In het geval van dit agentschap vormt de bijdrage van de Unie dus geen 'aanvullende' bijdrage, zoals het geval is voor andere deels zelfgefinancierde agentschappen; dit is gebaseerd op de beslissing van de wetgever dat tarieven en vergoedingen een weergave moeten zijn van de werkelijke kosten.

De Commissie stelt voor na te gaan of het mogelijk is meer flexibiliteit aan de dag te leggen bij het aanpassen van de lijst van het aantal ambten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen die door de sector moeten worden betaald voor certificering en andere diensten, op basis van schommelingen in de vraag van de sector naar deze diensten. Dergelijke flexibiliteit mag echter alleen worden toegepast als solide indicatoren worden opgesteld om de werkbelasting en de efficiëntie van het Agentschap te meten, teneinde te garanderen dat meer flexibiliteit niet leidt tot extra lasten voor de sector. Bij het opstellen van die indicatoren kan rekening worden gehouden met factoren als de gemiddelde stiptheid van certificeringsactiviteiten, de reactietijd op aanvragen van de sector, de gemiddelde inspanning per certificaat en de verhouding tussen de overheadkosten en de totale kosten van de activiteit. Als de vraag afneemt, moet het Agentschap het personeelsbestand dat met tarieven wordt gefinancierd, inkrimpen. Deze inkrimping van het personeelsbestand is mogelijk door gebruik te maken van contracten van vaste duur en het natuurlijke personeelsverloop, onderbouwd door een solide planning van de toekomstige werkzaamheden.

3.

Een aantal factoren kan van invloed zijn op de behoefte om personeel te financieren met tarieven. Factoren die in de komende vijf jaar een invloed kunnen hebben op de marktvraag:


• De vraag naar nieuwe luchtvaartuigen, met bijzondere aandacht voor de regio Azië-Stille Oceaan, waar de vloot naar verwachting zal verdrievoudigen. Deze vraag zal gedeeltelijk worden ingevuld met nieuwe types luchtvaartuigen van fabrikanten uit deze regio die eveneens onderworpen zijn aan het EASA-certificeringsproces.

• Het mondiale luchtverkeer zal naar verwachting jaarlijks met 3 % groeien, hetgeen een direct effect heeft op de activiteiten van het Agentschap inzake blijvende luchtwaardigheid (veiligheidskritiek toezicht), aangezien het werk per type certificaat rechtstreeks in verhouding staat tot het gebruik van het type door luchtvaartmaatschappijen.

• Nieuwe technologieën, zoals de ontwikkeling van onbemande luchtvaartuigen, elektrische luchtvaartuigen of nieuwe technologieën voor luchtschepen.

4.

Factoren die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van nieuwe taken binnen het Agentschap:


'Big data'-project

• Overdracht van verantwoordelijkheden van lidstaten naar het Agentschap overeenkomstig de voorgestelde artikelen 53, 54 en 55, op basis van een systeem van financiering met tarieven.

• De bedreigen voor de beveiliging, met inbegrip van cyberbeveiliging, nemen toe en kunnen ertoe leiden dat certificering anders moet worden benaderd.

De Commissie is voornemens de voordelen van een nieuw flexibiliteitsmodel om tegemoet te komen aan schommelingen in de werkbelasting van de sector, waarbij de efficiëntie gegarandeerd blijft via het gebruik van indicatoren, te bespreken met het Europees Parlement en de Raad in het kader van de interinstitutionele werkgroep inzake de middelen van gedecentraliseerde agentschappen; de volgende vergadering van deze werkgroep is voorlopig gepland voor maart 2016.

Tegelijk zal de Commissie, samen met het Agentschap, blijven werken aan een reeks indicatoren om de werkbelasting en de efficiëntie van het Agentschap te meten in verhouding tot de tarieven en vergoedingen, teneinde in detail vast te stellen hoe een systeem van flexibiliteit ten aanzien van posten die gefinancierd worden met tarieven en vergoedingen in de praktijk moet werken en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn voor de lijst van ambten van het Agentschap.

Het verzoek om meer flexibiliteit bij de aanpassing van het personeelsbestand dat wordt gefinancierd met tarieven en vergoedingen is nauw verbonden met de prioritaire doelstelling van de Commissie om werkgelegenheid, groei en investeringen te stimuleren. Met betrekking tot de activiteiten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen, verwacht de sector een tijdige en marktgestuurde reactie op haar behoeften; dit wordt van essentieel belang geacht voor het concurrentievermogen van de Europese luchtvaartsector.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en toezichts , evaluatie en rapporteringsregelingen

Het toezichts-, evaluatie- en rapporteringskader voor dit initiatief wordt beschreven in hoofdstuk 7 van de begeleidende effectbeoordeling. Er bestaan al veel mechanismen voor toezicht en evaluatie die kunnen worden toegepast, aangezien prestatietoezicht op het gebied van luchtvaartveiligheid een integrerend onderdeel vormt van het regelgevingskader van de Unie. Als de voorgestelde maatregel wordt aangenomen, zal de doeltreffendheid ervan verplicht om de vijf jaar worden geëvalueerd, zoals ook het geval is met de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008.

Verklarende documenten (voor richtlijnen)

Niet van toepassing.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

De volledige tekst van de voorgestelde verordening is grondig gecontroleerd op de kwaliteit van de wetgeving; ten gevolge daarvan stelt de Commissie een nieuwe, duidelijke structuur en een gestandaardiseerde formulering van de verordening voor, met name in hoofdstuk III, dat betrekking heeft op de verschillende domeinen van de luchtvaartveiligheid.

Alle bepalingen die betrekking hebben op de activiteiten van nationale bevoegde autoriteiten en van het Agentschap in verband met de uitvoering van hun certificerings-, toezichts- en handhavingstaken, zijn nu samengebracht in hoofdstuk IV. Hoofdstuk III van de voorgestelde verordening bevat uitsluitend bepalingen die van toepassing zijn op de rechtspersonen en natuurlijke personen die onder de verordening vallen (piloten, organisaties die verantwoordelijk zijn voor de vervaardiging van luchtvaartuigen, exploitanten van luchtvaartterreinen enz.).

Hoofdstuk I 'Beginselen'

Artikel 1: In vergelijking met de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 worden aanvullende doelstellingen en middelen om deze doelstellingen te verwezenlijken, toegevoegd aan de voorgestelde verordening.

Artikel 2: Dit artikel is een samenvoeging van de artikelen 1 en 4 van Verordening (EG) nr. 216/2008. De tekst is vereenvoudigd. De belangrijkste wijziging is de invoering van de mogelijkheid voor de lidstaten om sommige bepalingen van de nieuwe verordening toe te passen op activiteiten en diensten die worden verricht door staatsluchtvaartuigen, zoals douane-, politie-, opsporings- en reddings-, brandbestrijdings-, kustbewakings- of soortgelijke activiteiten of diensten, en op ATM/ANS-diensten die worden verleend door het leger. Deze opt-in is modulair, hetgeen betekent dat een lidstaat er bijvoorbeeld gebruik van kan maken voor één of meer van de activiteiten of diensten in kwestie. Het is aan de betrokken lidstaat om te beslissen voor welke domeinen van de luchtvaartregelgeving (luchtwaardigheid, bemanningen, vluchtuitvoering enz.) hij gebruik wenst te maken van deze opt-in. Indien een lidstaat gebruik maakt van de opt-in voor een activiteit, moet hij voldoen aan de relevante bepalingen van de nieuwe verordening en de op basis daarvan vastgestelde handelingen. De lidstaten zullen ook op elk ogenblik kunnen beslissen te stoppen met de toepassing van de bepalingen van de verordening op staatsluchtvaartuigen of op ATM/ANS-diensten die door het leger worden verstrekt, voor zover voorzien wordt in een passende overgangsperiode.

Voorts is ook de lijst van luchtvaartuigen die zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening (luchtvaartuigen van bijlage I) herzien (bijvoorbeeld kleine luchtvaartuigen met elektrische motoren zijn toegevoegd). Voorts wordt ook voorgesteld dat de Commissie wordt gemachtigd om via een gedelegeerde handeling de gewichtsgrenzen en andere technische criteria van de in bijlage I vermelde luchtvaartuigen te wijzigen. Tot slot wordt voorgesteld dat fabrikanten van in bijlage I vermelde luchtvaartuigen mogen vragen om individuele typen van deze luchtvaartuigen onder de bepalingen van de verordening te laten vallen. Deze opt-in is specifiek bestemd voor luchtvaartuigen die in serie worden gebouwd en die baat kunnen hebben bij het vrije verkeer in de interne markt volgens gemeenschappelijke eisen.

In alle gevallen zijn de mogelijkheden tot opt-in en opt-out onderworpen aan bepaalde voorwaarden waaronder een voorafgaand besluit van de Commissie, die met name tot doel hebben de correcte toepassing van de nieuwe verordening, de naleving van de in artikel 1 van die verordening vermelde doelstellingen en de transparantie en rechtszekerheid voor alle betrokken partijen te garanderen.

Artikel 3: Een aantal definities worden gewijzigd en er worden nieuwe definities toegevoegd, ten gevolge van de veranderingen in de materiële bepalingen van de voorgestelde verordening. De definities van 'complexe motoraangedreven luchtvaartuigen' en van 'commerciële vluchtuitvoering' worden geschrapt, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering. De specifieke criteria waarnaar in deze definities wordt verwezen, kunnen beter worden vastgesteld in de gedelegeerde handelingen. Aan het einde van de voorgestelde verordening (artikel 126) zijn overgangsbepalingen toegevoegd om te zorgen voor een ordelijke overgang in de gevallen waarin een definitie is gewijzigd of geschrapt.

Artikel 4: In vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 is een nieuw artikel met betrekking tot de basisbeginselen toegevoegd. Het bevat met name het evenredigheidsbeginsel, waarin ook het standpunt van de Raad over het eerder door de Commissie voorgestelde initiatief SESII+ wordt weerspiegeld, en criteria die in acht moeten worden genomen bij het uitvoeren van risicobeoordelingen die leiden tot de formulering en uitvoering van de op grond van de nieuwe verordening genomen maatregelen.

Hoofdstuk II 'Beheer van de luchtvaartveiligheid':

Artikelen 5-8: Een nieuw hoofdstuk over veiligheidsbeheer wordt ingevoerd, waarbij de vaststelling van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart verplicht wordt, en waarin de normen en aanbevolen praktijken van ICAO-bijlage 19 met betrekking tot nationale veiligheidsprogramma’s worden omgezet. Bij artikel 6, dat betrekking heeft op het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart, wordt het concept van aanvaardbaar niveau van veiligheidsprestaties geïntroduceerd op het niveau van de Unie. De introductie van dit concept leidt echter niet tot de vaststelling van bindende veiligheidsdoelstellingen voor de Unie of de lidstaten.

Hoofdstuk III 'Essentiële eisen':

Artikelen 9-18: De bepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 met betrekking tot luchtwaardigheid zijn herzien, rekening houdende met de bestaande ervaring, en teneinde het nieuwe concept van niet-geïnstalleerde apparatuur te weerspiegelen. Het toepassingsgebied van de bepalingen inzake luchtwaardigheidscertificering wordt ook uitgebreid naar de milieuverenigbaarheid van luchtvaartproducten. De milieunormen voor producten moeten ook in de toekomst worden gebaseerd op bijlage 16 van de ICAO, maar de Unie krijgt nu de flexibiliteit om de ICAO-normen aan te passen aan haar specifieke behoeften, zoals reeds het geval is voor veiligheid. Ten slotte wordt voor vluchtuitvoeringen met een laag risico de mogelijkheid voorgesteld om de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van ontwerpen van producten en onderdelen te beoordelen zonder dat het nodig is een certificaat af te geven. In deze mogelijkheid wordt met name voorzien voor bepaalde luchtvaartuigen uit de sector general aviation. Ook wordt verwacht dat de fabrikanten van luchtvaartuigen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij de verordening gebruik zullen maken van deze flexibiliteit wanneer zij er overeenkomstig artikel 2 voor kiezen om onder het regelgevingssysteem van de Unie te vallen.

De milieuverenigbaarheid van producten, zoals uiteengezet in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 216/2008, komt nu ook aan bod in de artikelen 9 tot en met 18 van de voorgestelde verordening (Luchtwaardigheid en milieubescherming). In artikel 75 zijn eveneens nieuwe bepalingen inzake milieubescherming toegevoegd.

Artikelen 19-25: Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 19 tot en met 25. Het toepassingsgebied van de artikelen wordt uitgebreid tot cabinebemanningsleden en de relevante bepalingen inzake cabinebemanningsleden van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 216/2008 worden overgebracht naar dit deel. De tekst betreffende het bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger is vereenvoudigd en de tekst betreffende de huisarts is verplaatst naar hoofdstuk IV, dat betrekking heeft op certificeringsactiviteiten.

Artikelen 26, 27 en 28: Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 26, 27 en 28 De certificeringseis wordt nu beperkt tot commerciële luchtvervoersactiviteiten. Andere soorten activiteiten waarvoor een certificerings- of verklaringsplicht geldt, moeten in de gedelegeerde handelingen worden gedefinieerd op basis van een risicobeoordeling.

Artikelen 29-34: Artikel 8 bis van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 29-34. Grondafhandelingsdiensten zijn toegevoegd aan de werkingssfeer van dit deel. Voorts wordt ook voorgesteld dat verleners van platformafhandelingsdiensten toestemming krijgen om een verklaring in te dienen waaruit blijkt dat zij de toepasselijke eisen naleven, zonder dat zij hoeven te worden gecertificeerd.

Artikelen 35-39: Artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 35-39. De tekst is gebaseerd op het compromis dat in de Raad is bereikt over het initiatief SESII+. Met name de bepalingen inzake verklaringen van organisaties die betrokken zij bij het ontwerp, de vervaardiging en het onderhoud van ATM/ANS-systemen en componenten zijn toegevoegd.

Artikelen 40-44: Artikel 8 quater van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 40-44. De inhoud van de bepalingen is niet gewijzigd in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008.

Artikelen 45, 46 en 47: Deze artikelen vormen de rechtsgrondslag voor meer gedetailleerde regels inzake onbemande luchtvaartuigen, met het oog op het uitgebreide toepassingsgebied van de voorgestelde verordening.

5.

Meer in het bijzonder:


Artikel 45 verwijst naar de relevante bijlage IX, die de essentiële eisen bevat voor het ontwerp, de vervaardiging, de vluchtuitvoering en het onderhoud van onbemande luchtvaartuigen, welke moeten worden nageleefd om de veiligheid van de vluchtuitvoeringen te garanderen.

In artikel 46 wordt een beschrijving gegeven van de reeks middelen waarmee kan worden aangetoond dat de essentiële eisen zijn nageleefd. Aangezien met onbemande luchtvaartuigen vluchtuitvoeringen kunnen worden verricht die niet mogelijk zijn met bemande luchtvaartuigen, is het gamma van risico's die verbonden zijn aan vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen zeer breed - gaande van de traditionele vluchtuitvoeringen met een hoog risico, vergelijkbaar met de risico's van de bemande luchtvaart, tot vluchtuitvoeringen met een zeer laag risico. Om te garanderen dat de regels en procedures in verhouding blijven tot het risico van de vluchtuitvoering, moet de stap worden gezet naar een aanpak die draait rond vluchtuitvoering, waarbij het exacte risico van een vluchtuitvoering of een type vluchtuitvoeringen wordt beoordeeld.

Voor onbemande luchtvaartuigen die in grote aantallen worden vervaardigd en die een laag risico inhouden, wordt voorgesteld de bestaande mechanismen voor markttoezicht te gebruiken, zoals bepaald in Verordening 765/2008 en Besluit 768/2008, welke specifiek zijn ontworpen voor het vervaardigen en in de handel brengen van dergelijke types producten. In dit geval blijven de luchtvaartautoriteiten echter indirect betrokken, aangezien de beperkingen inzake operationele capaciteit die zouden worden opgelegd (bijv. dat het onbemande luchtvaartuig niet hoger mag vliegen dan 50 m om het risico laag te houden), rechtstreeks moeten voortvloeien uit de eisen voor de traditionele luchtvaart. Ook al zou het Agentschap niet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de markttoezichtsmechanismen, toch heeft de Commissie het recht te allen tijde na te gaan of de lidstaten hun verantwoordelijkheden nakomen. Het markttoezichtsmechanisme is echter afhankelijk van gerechtvaardigde klachten van burgers of ondernemingen om producten te kunnen opsporen die niet aan de eisen beantwoorden. Als een dergelijk geval van niet-naleving in één lidstaat wordt vastgesteld, wordt de hele gemeenschappelijke markt op de hoogte gebracht.

Artikelen 48, 49 en 50: Artikel 9 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is geherstructureerd in de artikelen 48, 49 en 50. De vergunningsplicht is nu beperkt tot exploitanten uit derde landen die betrokken zijn bij commercieel luchtvervoer. Andere categorieën activiteiten van derde landen waarvoor een vergunnings- of verklaringsplicht geldt, moeten in de gedelegeerde handelingen worden gedefinieerd op basis van een risicobeoordeling. In overeenstemming met de huidige praktijk is ook verduidelijkt dat de vergunningsplicht voor een exploitant uit een derde land niet van toepassing is op overvluchten.

Hoofdstuk IV 'Gezamenlijk toezichts- en handhavingssysteem':

Artikel 51: Alle bepalingen van de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 inzake de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken van de nationale bevoegde autoriteiten en het Agentschap zijn samengebracht in dit artikel. Bovendien wordt een duidelijke rechtsgrondslag voorgesteld om de Commissie te machtigen om, door middel van gedelegeerde handelingen, eisen vast te stellen met betrekking tot beheersystemen van autoriteiten, kwalificaties van inspecteurs, voorwaarden voor het uitvoeren van inspecties en andere toezichtsactiviteiten, platforminspecties en het aan de grond houden van luchtvaartuigen in gevallen van niet-naleving.

Artikelen 52, 53 en 54: In vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 is een nieuwe reeks bepalingen toegevoegd inzake de samenwerking op het gebied van certificering, toezicht en handhaving tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart. Er wordt een mechanisme ingevoerd voor het bijeenbrengen en uitwisselen van luchtvaartinspecteurs en andere deskundigen, samen met een specifiek financieringsmechanisme om lidstaten te helpen bij het op samenwerking gebaseerde toezicht. Voorts wordt de mogelijkheid om bevoegdheden over te dragen van de lidstaten aan het Agentschap (die nu al bestaat voor productiefaciliteiten en vluchtnabootsers) uitgebreid tot alle soorten activiteiten. Er wordt ook een kader ingevoerd voor de overdracht van verantwoordelijkheden tussen de lidstaten. Artikel 54 biedt organisaties die in meerdere landen actief zijn die mogelijkheid om te kiezen voor het Agentschap als bevoegde autoriteit. De meeste maatregelen die in deze artikelen worden voorgesteld, zijn van vrijwillige aard.

Artikel 55: Er wordt een nieuwe bepaling voorgesteld om mogelijke systemische tekortkomingen in het veiligheidstoezicht op het niveau van de lidstaten te beperken. Dit noodtoezichtsmechanisme dient te worden gebruikt als laatste redmiddel van tijdelijke aard; voorgesteld wordt om het te activeren/deactiveren aan de hand van een besluit van de Commissie, dat gebaseerd is op duidelijke criteria die in de wetgeving zijn vastgesteld.

Artikel 56: Verklaringen worden toegevoegd aan het toepassingsgebied van deze bepaling.

Artikel 57: De mogelijkheid om buitenlandse certificaten en soortgelijke documenten te aanvaarden op basis van voorwaarden die in gedelegeerde handelingen zijn gespecificeerd, wordt toegevoegd aan dit artikel. Voorts wordt voorgesteld de bepalingen van de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 die betrekking hebben op nationale bilaterale overeenkomsten inzake veiligheid van de luchtvaart te schrappen.

Artikel 58: De bepalingen betreffende de erkenning van gekwalificeerde instanties zijn verduidelijkt. Er wordt voorgesteld dat gekwalificeerde instanties het recht kunnen krijgen om certificaten af te geven, in te trekken en op te schorten namens het Agentschap of de nationale bevoegde autoriteit. Het beginsel van erkenning van accreditaties van gekwalificeerde instanties wordt ingevoerd. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om te besluiten aan welke gekwalificeerde instantie zij certificerings- en toezichtstaken wensen toe te vertrouwen. Voorts wordt voorgesteld dat lidstaten gezamenlijk een gekwalificeerde instantie kunnen accrediteren.

Artikelen 59 en 60: Artikel 14 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is gesplitst in twee afzonderlijke artikels. Artikel 59 handelt over maatregelen van dringende aard, terwijl artikel 60 handelt over flexibiliteitsmaatregelen. Overeenkomstig de risicogebaseerde benadering wordt voorgesteld dat het Agentschap en de Commissie alleen de maatregelen evalueren die langer duren dan één dienstregelingsperiode van een luchtvaartmaatschappij (acht maanden).

Artikelen 61, 62 en 63: Deze artikelen hebben betrekking op informatie, met inbegrip van gegevens, die relevant is voor de uitvoering van de voorgestelde nieuwe verordening. De nieuwe elementen betreffen de rol van het Agentschap bij de coördinatie van de verzameling, uitwisseling en analyse van informatie op het niveau van de Unie. De bepalingen inzake de bescherming van informatie en informatiebronnen worden afgestemd op die van Verordening (EU) nr. 376/2014 inzake de melding van voorvallen. Er wordt een rechtsgrondslag gecreëerd voor een nieuw register van informatie die relevant is voor certificerings-, toezichts- en handhavingsactiviteiten, dat door het Agentschap wordt beheerd. Bovendien wordt voorgesteld dat dit register ook door de lidstaten wordt gebruikt om informatie over de medische geschiktheid van piloten uit te wisselen.

Hoofdstuk V 'Het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart':

Artikelen 64 en 65: Bij artikel 64 zijn drie nieuwe taken van het Agentschap toegevoegd (bijstand aan nationale bevoegde autoriteiten, bijstand aan de Commissie bij de tenuitvoerlegging van prestatieregelingen in de luchtvaart, en samenwerking met andere organen van de Unie, zoals het Europees Agentschap voor chemische stoffen of het Europees Defensieagentschap, met betrekking tot technische aangelegenheden in verband met de burgerluchtvaart). De artikelen 18 en 19 van Verordening (EG) nr. 216/2008 zijn samengevoegd tot artikel 65.

Artikelen 66 en 67: Deze artikelen zijn in overeenstemming gebracht met de wijzigingen die zijn aangebracht in delen I en II van hoofdstuk III van de voorgestelde verordening. De verantwoordelijkheid van het Agentschap om organisaties goed te keuren die niet in de Unie zijn gevestigd, is beperkt tot organisaties die gevestigd zijn buiten het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago. Dit verduidelijkt de kwestie van de bevoegde autoriteit voor de goedkeuring van organisaties in overzeese gebieden van de lidstaten. Op basis van opgedane ervaring zijn ook wijzigingen aangebracht in de verantwoordelijkheid van het Agentschap om vluchtnabootsers goed te keuren.

Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 216/2008: De bepalingen met betrekking tot vliegtijdbeperkingen zijn toegevoegd aan artikel 28, lid 1, onder f), en artikel 65, lid 7, terwijl de bepalingen met betrekking tot de maatregelen die door het Agentschap moeten worden genomen in geval van hoogdringendheid zijn verplaatst naar artikel 65, lid 6.

Artikel 68: De wijzigingen zijn grotendeels gebaseerd op het compromis dat in de Raad is bereikt over het initiatief SESII+. Met name het concept van conformiteitsverklaringen is weerspiegeld in dit artikel. Omwille van de duidelijkheid wordt in dit artikel een nieuwe structuur voorgesteld, waarbij lid 1 betrekking heeft op organisaties en lid 2 op systemen en componenten. Wat systemen en componenten betreft, is de bevoegdheid van het Agentschap voorwaardelijk - het Agentschap is alleen verantwoordelijk voor de certificering van systemen en componenten als dit bepaald is in de door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 69: De verantwoordelijkheid van het Agentschap om organisaties goed te keuren die niet in de Unie zijn gevestigd, is beperkt tot organisaties die gevestigd zijn buiten het grondgebied waarvoor een lidstaat verantwoordelijk is uit hoofde van het Verdrag van Chicago. Dit verduidelijkt de kwestie van de bevoegde autoriteit voor de goedkeuring van organisaties in overzeese gebieden van de lidstaten.

Artikel 70: In vergelijking met de overeenkomstige bepaling van Verordening (EG) nr. 216/2008 is een nieuwe alinea toegevoegd met betrekking tot de bijstand die het Agentschap aan de Commissie verleent bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 2111/2005.

Artikel 71: De bepaling stemt overeen met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 216/2008. De formulering van dit artikel is aangepast aan de meest recente benadering van de Commissie van onderzoeken die door instellingen en organen van de Unie worden uitgevoerd op het grondgebied van de lidstaten. Zo is met name verduidelijkt dat de onderzoeksbevoegdheden van het Agentschap moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van de nationale wetgeving van de lidstaat waar het onderzoek plaatsvindt.

Artikel 72: Dit artikel is aangepast in het licht van de ervaring die tot dusver is opgedaan met de toepassing ervan. Zo is met name verduidelijkt dat boetes in beginsel alleen mogen worden opgelegd als andere handhavingsmaatregelen ontoereikend of onevenredig zouden zijn.

Artikel 73: De artikelen 24 en 54 van Verordening (EG) nr. 216/2008 zijn samengevoegd tot dit artikel. De formulering van dit artikel is aangepast aan de meest recente benadering van de Commissie van onderzoeken die door instellingen en organen van de Unie worden uitgevoerd op het grondgebied van de lidstaten. Zo is met name verduidelijkt dat de onderzoeksbevoegdheden van het Agentschap moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van de nationale wetgeving van de lidstaat waar het onderzoek plaatsvindt. Er is ook een bepaling toegevoegd die het Agentschap verplicht om in zijn jaarlijks veiligheidsoverzicht een samenvatting op te nemen van de informatie over de wijze waarop de nieuwe verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedetailleerde regels door elke lidstaat worden toegepast.

Artikel 74: Het bestaande artikel is uitgebreid: het Agentschap is gemachtigd om de Commissie bij te staan bij het in kaart brengen van de belangrijkste onderzoeksthema's in verband met de gebieden die onder de verordening vallen. Voorts krijgt het Agentschap een ondersteunende rol bij de voorbereiding en uitvoering van onderzoeksprogramma’s van de Unie. Bovendien geeft het artikel het Agentschap de mogelijkheid om deel te nemen aan onderzoeksprojecten op zijn deskundigheidsgebied op basis van ad-hocsubsidies in het kader van het kaderprogramma van de Unie voor onderzoek en innovatie of andere financieringsprogramma’s.

Artikel 75: Er is een nieuw artikel toegevoegd over milieubescherming in de luchtvaart. Zonder het huidige toepassingsgebied van het optreden van de Unie uit te breiden, focust dit artikel op de onderlinge afhankelijkheid die kan bestaan tussen milieumaatregelen (bijvoorbeeld het verbieden van bepaalde chemische stoffen) en andere technische domeinen van de luchtvaartregelgeving. Verder wordt het Agentschap in dit artikel gemachtigd om de Commissie bij te staan bij de vaststelling en coördinatie van beleidsmaatregelen voor milieubescherming in de luchtvaart, en wordt een rechtsgrondslag gecreëerd voor een toetsing van de milieumaatregelen in de luchtvaart, die om de drie jaar door het Agentschap moet worden gepubliceerd.

Artikel 76: Er is een nieuw artikel toegevoegd, dat betrekking heeft op de technische aspecten van luchtvaartbeveiliging die rechtstreeks verband houden met veiligheid. Het artikel heeft in de eerste plaats betrekking op de onderlinge afhankelijkheid die kan bestaan tussen maatregelen inzake de beveiliging van de luchtvaart (bv. vergrendelingssystemen voor cockpitdeuren) en de veiligheid van de luchtvaart. Dit artikel opent ook de mogelijkheid voor de Commissie om gebruik te maken van de deskundigheid van het Agentschap bij de uitvoering van Verordening (EG) nr. 300/2008. Ten slotte wordt in dit artikel voorgesteld een proces vast te stellen waarbij het Agentschap toestemming krijgt om maatregelen te treffen die binnen de grenzen van zijn bevoegdheden vallen, zoals luchtwaardigheidsrichtsnoeren of Safety Information Bulletins, teneinde de burgerluchtvaart te beschermen tegen wederrechtelijke daden. Voorgesteld wordt dat dergelijke maatregelen door het Agentschap worden genomen in overleg met de Commissie en na raadpleging van de lidstaten. Alvorens in te stemmen met de door het Agentschap geplande maatregel, kan de Commissie het advies vragen van het Comité voor de beveiliging van de luchtvaart, dat is opgericht in het kader van Verordening (EG) nr. 300/2008.

Artikel 77: Bij lid vier van dit artikel wordt voorgesteld een gegevensbank op te zetten met informatie over verschillen tussen enerzijds normen en aanbevolen praktijken van de ICAO en anderzijds de bepalingen van deze voorgestelde verordening en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis daarvan moeten worden vastgesteld. In lid vijf wordt een bepaling voorgesteld betreffende de samenwerking tussen de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten via een netwerk van deskundigen. Lid zes verduidelijkt ten slotte de mogelijkheid voor het Agentschap om technische samenwerking aan te gaan met en bijstand te verlenen aan derde landen op basis van ad-hocsubsidies.

Artikelen 78, 79 en 80: Deze drie nieuwe artikelen hebben betrekking op de rol van het Agentschap in het crisisbeheer, de verstrekking van luchtvaartopleiding en de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke Europees luchtruim.

Artikelen: 81-103: De voorgestelde wijzigingen in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 weerspiegelen de tot op heden opgedane ervaring en de standaardbepalingen voor agentschappen van de Unie die zijn ingevoerd op basis van de 'gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen' uit 2012. Er wordt met name voorgesteld een dagelijks bestuur op te richten om de Raad van beheer van het Agentschap bij te staan. De oprichting van lokale kantoren moet voortaan worden goedgekeurd door de Commissie, de raad van beheer en de betrokken lidstaat. De regels voor de kamer van beroep zijn verduidelijkt.

Artikelen 104 en 105: De bepalingen inzake de werkmethoden van het Agentschap zijn herzien, rekening houdend met de bestaande praktijk.

Artikelen 106, 107 en 108: De voorgestelde wijzigingen in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 weerspiegelen de tot op heden opgedane ervaring en de standaardbepalingen voor agentschappen van de Unie die zijn ingevoerd op basis van de 'gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen' uit 2012, alsook gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad 8 . Bovendien zijn de bepalingen over de vertaling van documenten door het Agentschap vereenvoudigd (bij de vertaling zal rekening worden gehouden met de veiligheidsrelevantie van het document).

Artikelen 109-114: De voorgestelde wijzigingen in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 weerspiegelen de tot op heden opgedane ervaring en de standaardbepalingen voor agentschappen van de Unie die zijn ingevoerd op basis van de 'gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen' uit 2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie. Bovendien wordt in artikel 109, lid 1, voorgesteld subsidies in te voeren als aanvullende inkomstenbron van het Agentschap, zodat het Agentschap ad-hocsubsidies kan krijgen. Luchtvaartnavigatievergoedingen die verband houden met autoriteitstaken op het gebied van ATM/ANS worden geïdentificeerd als een andere aanvullende inkomstenbron. De twee aanvullende financieringsbronnen en de mogelijkheid om de lijst van het aantal ambten die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen aan te passen aan de vraag van de markt zijn eveneens elementen die door het Europees Parlement zijn voorgesteld tijdens de besprekingen van het initiatief SESII+ van de Commissie. In artikel 109, lid 5, is uiteengezet dat de personeelsplanning en het beheer van de middelen van het Agentschap die verband houden met tarieven en vergoedingen het Agentschap in staat moeten stellen snel te reageren op schommelingen in de inkomsten uit tarieven en vergoedingen. Dit moet worden gelezen in samenhang met artikel 109, lid 6, waarin wordt uiteengezet dat de lijst van het aantal ambten van het Agentschap die worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen die door het Agentschap worden voorgesteld op basis van indicatoren inzake werkbelasting en efficiëntie, tijdig kan worden aangepast aan de personele middelen die nodig zijn om tegemoet te komen aan de vraag van de sector naar certificering en andere diensten, hetgeen bijdraagt tot het concurrentievermogen van de Europese luchtvaartsector. Deze benadering moet ook worden toegepast op mogelijke overdrachten van bevoegdheden van de lidstaten naar het Agentschap, zoals voorgesteld in de artikelen 53, 54 en 55. Bij de voorbereiding van het ontwerp van de algemene begroting moet ten slotte ook rekening worden gehouden met de middelen die nodig zijn om tegemoet te komen aan de vraag van de markt.

Artikel 115: Dit artikel is gewijzigd om duidelijker te omschrijven welke activiteiten moeten worden gefinancierd met tarieven en vergoedingen. Voorts is in het artikel verduidelijkt dat de tarieven en vergoedingen moeten worden aangepast wanneer er herhaaldelijk sprake is van aanzienlijke overschotten of tekorten op de begroting.

Hoofdstuk VI 'Slotbepalingen'

Artikelen 116 en 117: Deze bepalingen hebben betrekking op de machtigingen van de Commissie om de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vast te stellen die nodig zijn uit hoofde van de nieuwe verordening; ook de voorwaarden voor de uitoefening van deze bevoegdheidsdelegatie zijn in deze bepalingen vastgesteld.

Artikel 118: Het artikel is gewijzigd om de deelname van Europese derde landen aan de werkzaamheden van het Agentschap en de rol van het Agentschap bij het vaststellen van werkafspraken met deze landen te verduidelijken.

Artikel 119: Dit is een nieuw artikel dat voortvloeit uit de 'gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen' uit 2012 en waarbij de eis wordt vastgesteld dat een zetelovereenkomst moet worden gesloten tussen het Agentschap en de lidstaat van vestiging.

Artikel 120: Dit artikel verwijst naar sancties die door de lidstaten zijn vastgesteld voor inbreuken op de regels en stemt overeen met artikel 68 van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Artikel 121: In dit artikel worden de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens uiteengezet.

Artikel 122: Bij dit artikel wordt de huidige Verordening (EG) nr. 216/2008 ingetrokken.

Artikel 123: Dit artikel brengt wijzigingen aan in Verordening (EG) nr. 1008/2008, welke noodzakelijk zijn om de overdracht van bevoegdheden voor Air Operator Certificates (AOC) tussen een lidstaat en het Agentschap en tussen lidstaten onderling mogelijk te maken. Voorts wordt voorgesteld om de eis van voorafgaande goedkeuring voor 'wet leasing'-regelingen waarbij geen exploitanten uit derde landen bij betrokken zijn, te laten vallen. Ten slotte wordt in de wijziging verduidelijkt dat een luchtvaartuig dat wordt gebruikt door een luchtvaartmaatschappij uit de Unie ook kan worden geregistreerd in een derde land in het geval van 'dry leasing'.

Artikel 124: Bij dit artikel wordt een wijziging van de in Verordening (EU) nr. 996/2010 vastgestelde regels van de Unie inzake het onderzoek van ongevallen geïntroduceerd, teneinde te vermijden dat de bevoegde organen een volledig onderzoek moeten voeren naar ongevallen tussen kleine onbemande luchtvaartuigen, die geen gevolgen hebben voor het bredere systeem.

Artikel 125: Bij dit artikel worden de in Verordening (EU) nr. 376/2014 vastgestelde regels van de Unie inzake de rapportering van ongevallen gewijzigd, teneinde te vermijden dat ongevallen met kleine onbemande luchtvaartuigen die een verwaarloosbaar effect hebben op de veiligheid van het luchtvaartsysteem een knelpunt zouden vormen op de kanalen voor de melding van voorvallen.

Artikel 126: Dit artikel voorziet in overgangsregelingen voor de definities die worden geschrapt of gewijzigd door de voorgestelde verordening, maar die nog steeds worden weerspiegeld in de uitvoeringsverordeningen die zijn vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Bijlage I: In deze bijlage wordt voorgesteld om lichte elektrische luchtvaartuigen toe te voegen aan het toepassingsgebied van de bijlage (de wijziging van het aandrijfsysteem en toevoeging van batterijen verhoogt de massa van het luchtvaartuig voor een gelijkwaardig type luchtvaartuig). Ook wordt voorgesteld om kleine éénpersoonsheteluchtballons uit te sluiten van het toepassingsgebied van de nieuwe verordening en om de gewichtsbeperkingen voor zweefvliegtuigen aan te passen. Onbemande luchtvaartuigen zijn verplaatst naar bijlage IX.

Bijlage II: De belangrijkste wijziging in vergelijking met Verordening (EG) nr. 216/2008 betreft een verduidelijking dat bij het ontwerp van het luchtvaartuig rekening moet worden gehouden met aspecten van cyberveiligheid (1.3.5). Voorts wordt ook de ervaring die is opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging van deze verordening weerspiegeld en wordt het concept van niet-geïnstalleerde apparatuur geïntroduceerd (met inbegrip van essentiële eisen voor niet-geïnstalleerde apparatuur).

Bijlage III: Een nieuwe bijlage met essentiële eisen inzake de milieuverenigbaarheid van producten is toegevoegd, zoals bepaald in artikel 9.

Bijlage IV: De belangrijkste wijziging betreft de invoering van aanvullende essentiële eisen voor cabinebemanningsleden. Voorts wordt ook de ervaring weerspiegeld die is opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Bijlage V: De aspecten van milieuverenigbaarheid zijn opgenomen in punt 6. De in Verordening (EG) nr. 216/2008 opgenomen essentiële eisen voor cabinebemanningsleden zijn geschrapt, aangezien ze nu uitgebreid aan bod komen in bijlage IV van de nieuwe verordening. Punt 8 betreffende aanvullende essentiële eisen voor bepaalde complexere categorieën vluchtuitvoeringen is in overeenstemming gebracht met de formulering die gebruikt is in artikel 27 van de nieuwe verordening. Cyberbeveiligingsaspecten zijn toegevoegd aan punt 8.4. Ten slotte wordt ook de ervaring weerspiegeld die is opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Bijlage VI: De voorwaarden waaronder een organisatie die is opgericht met als doel de vliegsport of recreatieve luchtvaart te promoten, kan worden erkend als gekwalificeerde instantie, zijn verder verduidelijkt. Deze voorwaarden hebben betrekking op beheer en het voorkomen van belangenconflicten.

Bijlage VII: Essentiële eisen voor grondafhandelingsdiensten zijn toegevoegd (punt 4). Voorts wordt ook de ervaring weerspiegeld die is opgedaan met de praktische tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Bijlage VIII: Cyberbeveiligingsaspecten zijn toegevoegd aan de essentiële eisen met betrekking tot luchtvaartinlichtingen en -gegevens (punt 2.1.3) en de integriteit van systemen en componenten (punt 3.3). De wijzigingen vormen ook een weergave van het compromis dat in de Raad is bereikt over het eerder door de Commissie voorgestelde initiatief SESII+.

Bijlage IX: Deze bijlage, waarnaar wordt verwezen in de artikelen 45, 46 en 47, bevat de essentiële eisen inzake onbemande luchtvaartuigen, voor wat de luchtwaardigheid, vluchtuitvoeringen en betrokken ondernemingen betreft. De essentiële eisen vormen ook de basis voor de ontwikkeling van meer gedetailleerde regels die de communautaire harmonisatiewetgeving zouden vormen in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008.

Bijlage X: De kruistabel geeft het verband weer tussen de bepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de bepalingen van het onderhavige voorstel voor een nieuwe verordening.