Toelichting bij COM(2016)26 - Regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



• Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag



• Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Evenredigheid



Keuze van het instrument



3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

• Raadplegingen van belanghebbenden

Effectbeoordeling



2.

Gevolgen voor de begroting



5. OVERIGE ELEMENTEN

• Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schadenRICHTLIJN VAN DE RAAD 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK II MAATREGELEN TEGEN BELASTINGONTWIJKING

HOOFDSTUK III SLOTBEPALINGEN

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

2. BEHEERSMAATREGELEN

3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

2. BEHEERSMAATREGELEN

3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF


TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Europese Raad heeft er in zijn conclusies van 18 december 2014 op gewezen dat 'de inspanningen voor de bestrijding van belastingontwijking en agressieve fiscale planning dringend moeten worden opgevoerd, zowel mondiaal als op EU-niveau'. Sinds december 2014 heeft de Commissie voortvarend werk gemaakt van de opzet van een EU-aanpak. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft ondertussen de laatste hand gelegd aan de definitie van de mondiale regels en normen voor het bereiken van bovenstaande doelstellingen.

Deze richtlijn (de 'anti-ontgaansrichtlijn') bevat regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden. Zij maakt deel uit van het pakket anti-ontgaansmaatregelen waarin de Commissie zich toelegt op een aantal belangrijke nieuwe ontwikkelingen en beleidsprioriteiten op het gebied van de vennootschapsbelasting, die een snelle reactie vereisen op het niveau van de EU. Zij knoopt in dat verband met name aan bij het door de G20 en de OESO afgeronde project ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) en de vraag van het Europees Parlement, verschillende lidstaten, het bedrijfsleven, de civil society en bepaalde internationale partners naar een krachtigere en coherentere EU-aanpak van misbruik op het gebied van de vennootschapsbelasting.

Bij de regelingen die met deze richtlijn worden bestreden, gaat het om gedragingen van belastingplichtigen die haaks staan op het eigenlijke oogmerk van de wet, waarbij de betrokkenen gebruik maken van mismatches tussen nationale belastingstelsels om minder belastingen te moeten betalen. Belastingplichtigen kunnen dan profiteren van lagere belastingtarieven of een dubbele aftrek, of hun inkomsten buiten de heffing houden door ervoor te zorgen dat deze aftrekbaar zijn in de ene jurisdictie terwijl ze ook niet elders in de belastinggrondslag zijn opgenomen. Dergelijke situaties leiden tot een verstoring van de zakelijke besluitvorming in de interne markt en kunnen een klimaat van oneerlijke belastingconcurrentie creëren als er niet doeltreffend tegen wordt opgetreden. Deze richtlijn, die tot doel heeft belastingontwijkingspraktijken te bestrijden die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden, bevat anti-ontgaansbepalingen op zes specifieke gebieden: aftrekbaarheid van rente, exitheffingen, een switch-over bepaling, een algemene antimisbruikregel, cfc-regels (gecontroleerde buitenlandse vennootschappen), en een kader om hybride mismatches aan te pakken.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Deze richtlijn bouwt voort op het actieplan voor eerlijke en doeltreffende vennootschapsbelasting, dat de Commissie op 17 juni 2015 gepresenteerd heeft. Zij voorziet in juridisch bindende voorschriften die de lidstaten in staat moeten stellen om ontwijking van de vennootschapsbelasting effectief aan te pakken op een manier die hun gezamenlijke concurrentievermogen in stand houdt en de eengemaakte markt, de Verdragsvrijheden, het Handvest van de grondrechten van de EU en het recht van de Unie in het algemeen eerbiedigt. In dit verband knoopt zij aan bij twee belangrijke werkterreinen op EU- en internationaal niveau.

Ten eerste hebben de meeste lidstaten zich er, in het kader van het BEPS-project van de OESO, toe verbonden uitvoering te geven aan de maatregelen in de BEPS-eindrapporten, die op 5 oktober 2015 gepubliceerd werden en in november 2015 door de leiders van de G20 bekrachtigd werden. Als elke lidstaat BEPS echter eenzijdig en naar eigen inzicht gaat implementeren, kunnen nationale beleidsmaatregelen met elkaar botsen, verstoringen ontstaan en fiscale obstakels worden opgeworpen voor bedrijven in de EU, wat tot een versnippering op de eengemaakte markt leidt. Er zouden ook nieuwe lacunes en mismatches kunnen worden gecreëerd waarvan bedrijven die belastingen willen ontgaan, handig gebruik kunnen maken, hetgeen afbreuk zou doen aan de inspanningen van de lidstaten om dergelijke praktijken te voorkomen. Voor de goede werking van de eengemaakte markt is het daarom van essentieel belang dat de lidstaten de BEPS-maatregelen van de OESO — ten minste — op een samenhangende en gecoördineerde wijze in hun nationale systemen omzetten.

Ten tweede heeft de Commissie in het actieplan van juni 2015 aangekondigd dat zij haar voorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) opnieuw ter tafel zou brengen als een alomvattende aanpak voor een eerlijkere en doeltreffendere belastingheffing. Zij riep de lidstaten ook op verder te werken aan een aantal internationale aspecten van de gemeenschappelijke grondslag die verband houden met het BEPS-project van de OESO, terwijl het gewijzigde CCCTB-voorstel werd voorbereid. In deze richtlijn is rekening gehouden met de uitkomst van de discussies die de lidstaten over deze kwesties in de Raad hebben gevoerd.

Deze richtlijn streeft naar een evenwicht tussen de behoefte aan een zekere mate van uniformiteit bij de implementatie van de BEPS-resultaten in de hele EU en de behoeften van de lidstaten om de bijzondere kenmerken van hun belastingstelsel te verzoenen met deze nieuwe regels. De tekst bevat daarom op beginselen gebaseerde regels en laat de nadere uitvoering ervan over aan de lidstaten, ervan uitgaande dat zij in een betere positie zijn om de aparte onderdelen van de regels zo vorm te geven dat deze het beste aansluiten bij hun vennootschapsbelastingstelsel. Als zodanig moet de richtlijn een gelijk speelveld creëren dat een minimale bescherming biedt aan de vennootschapsbelastingstelsels van alle lidstaten.

De richtlijn is in grote mate inclusief en strekt ertoe alle belastingplichtigen te omvatten die onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting in een lidstaat. Onder het toepassingsgebied vallen ook in de Unie gelegen vaste inrichtingen van corporate belastingplichtigen die zelf niet aan de richtlijn onderworpen zijn.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Wetgeving op het gebied van de directe belastingen valt binnen het toepassingsgebied van artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Hierin is bepaald dat wettelijke maatregelen inzake onderlinge aanpassing op grond van dit artikel in de vorm van een richtlijn moeten worden aangenomen.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden) 

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het onderwerp is van dien aard dat een gemeenschappelijke initiatief voor de gehele interne markt noodzakelijk is.

De regels van deze richtlijn strekken ertoe grensoverschrijdende belastingontwijkingspraktijken aan te pakken en een gemeenschappelijk kader te bieden waarin de BEPS-resultaten op gecoördineerde wijze in de nationale wetgeving van de lidstaten kunnen worden geïmplementeerd. Deze doelstellingen kunnen niet voldoende worden verwezenlijkt door eenzijdig optreden van elke lidstaat afzonderlijk. Een dergelijke aanpak zou de bestaande versnippering op de interne markt immers alleen maar reproduceren of zelfs versterken en de bestaande inefficiënties en verstoringen bij de wisselwerking tussen de veelheid aan uiteenlopende maatregelen in stand houden. Als het de bedoeling is om oplossingen vast te stellen die werken voor de interne markt als geheel (bv. opheffen van mismatches die het gevolg zijn van dispariteiten tussen de nationale belastingstelsels) en deze markt (zowel intern als extern) beter te wapenen tegen agressieve fiscale planning, zijn gecoördineerde initiatieven op het niveau van de EU de aangewezen weg.

Een EU-initiatief zou ook meerwaarde bieden in vergelijking met wat met een veelheid aan nationale implementatiemethoden kan worden bereikt. Aangezien de beoogde antimisbruikregels een grensoverschrijdende dimensie hebben, is het absoluut zaak dat voorstellen een evenwicht vinden tussen de uiteenlopende belangen op de interne markt en dat rekening wordt gehouden met alle factoren, teneinde gezamenlijke doelstellingen en oplossingen in kaart te brengen. Dit is alleen mogelijk als wetgeving centraal wordt opgesteld. Indien, ten slotte, de maatregelen om BEPS te implementeren, worden vastgesteld overeenkomstig het acquis, kunnen belastingplichtigen de rechtszekerheid hebben dat deze in overeenstemming zijn met het EU-recht.

Deze aanpak is derhalve in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheid

De beoogde maatregelen gaan niet verder dan het waarborgen van het minimaal noodzakelijke niveau van bescherming voor de interne markt. De richtlijn voorziet daarom niet in een volledige harmonisatie, maar slechts in een minimumbescherming voor de vennootschapsbelastingstelsels van de lidstaten. Zo waarborgt de richtlijn het noodzakelijke niveau van coördinatie binnen de Unie om haar doelstellingen te verwezenlijken. In dit licht bekeken gaat het voorstel niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken en is het derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van het instrument

Het voorstel betreft een richtlijn, het enige beschikbare instrument op basis van de rechtsgrondslag van artikel 115 VWEU.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

De in deze richtlijn behandelde kwesties zijn aan de orde gesteld in de discussies die in het kader van het CCCTB-richtlijnvoorstel met de stakeholders zijn gevoerd over verschillende jaren. De afgevaardigden van de lidstaten hebben regelmatig hun opmerkingen meegedeeld aan de technische Groep belastingvraagstukken in de Raad. Sinds de goedkeuring van het CCCTB-voorstel in maart 2011 door de Commissie is de Groep tijdens elk voorzitterschap verschillende keren bijeengekomen om technische en beleidsvraagstukken uitvoerig te bespreken. Daarnaast hebben de diensten van de Commissie contact opgenomen met alle grote stakeholders uit het bedrijfsleven en naar hun standpunten gevraagd over diverse aspecten van het voorstel. Evenzo zijn vele — hoofdzakelijk technische — thema's van de richtlijn besproken op academische conferenties waaraan de diensten van de Commissie hebben deelgenomen.

De meeste lidstaten zijn lid van de OESO en hebben tussen 2013 en 2015 deelgenomen aan langdurige en omstandige discussies over de anti-BEPS-actiepunten, waaronder technische aspecten daarvan. De OESO heeft over elk van de anti-BEPS-actiepunten uitgebreide publieke raadplegingen met de stakeholders georganiseerd. Daarnaast heeft de Commissie zowel intern als met deskundigen van de OESO verschillende BEPS-thema's besproken (bv. cfc-wetgeving), met name wanneer zij twijfels had over de verenigbaarheid van bepaalde ideeën en/of voorgestelde oplossingen met de EU-wetgeving.

In de tweede helft van 2014 heeft het Italiaanse voorzitterschap van de Raad het idee van een 'EU-BEPS-routekaart' gelanceerd. De Raad heeft het CCCTB-voorstel besproken en zich in het bijzonder op de internationale en BEPS-gerelateerde elementen van dat voorstel gericht. In deze context heeft het voorzitterschap gepleit voor samenhang met gelijklopende OESO-initiatieven, met inachtneming van het EU-recht. Deze aanpak werd bekrachtigd door de Groep op hoog niveau inzake belastingvraagstukken en ook gevolgd door de daaropvolgende voorzitterschappen. De discussies over de EU-BEPS-routekaart werden voortgezet in 2015. Het doel was een bijdrage te leveren aan het OESO-debat en de weg vrij te maken voor een vlotte implementatie van de toekomstige OESO-aanbevelingen maar tegelijkertijd ook rekening te houden met specifieke EU-aspecten.

De onderdelen van dit richtlijnvoorstel zijn in grote lijnen gepresenteerd aan en besproken met de delegaties van de lidstaten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en niet-gouvernementele organisaties tijdens een vergadering van het Platform inzake goed fiscaal bestuur op 30 november 2015.

Effectbeoordeling

Na de publicatie van haar rapport over het aanpakken van grondslaguitholling en winstverschuiving begin 2013 en de bekrachtiging van het zogenaamde BEPS-actieplan door de leiders van de G20 in september 2013 heeft de OESO twee jaar lang intensief op dit thema gewerkt, wat in november 2015 zijn neerslag heeft gevonden in 13 rapporten. Deze rapporten voorzien in nieuwe of aangescherpte internationale normen en concrete maatregelen om landen te helpen bij het aanpakken van BEPS. De leden van de OESO/G20 hebben zich op dit alomvattende pakket en de consistente implementatie ervan vastgelegd.

In hun hoedanigheid van OESO-lid hebben vele lidstaten zich ertoe verbonden de resultaten van het BEPS-project onverwijld in hun nationale wetgeving om te zetten. In dat opzicht is het van cruciaal belang om snel overeenstemming te bereiken over regels voor de coördinatie van de implementatie van de BEPS-conclusies in de EU. Gelet op het grote risico van versnippering op de interne markt waartoe ongecoördineerde eenzijdige maatregelen van de lidstaten zouden kunnen leiden, komt de Commissie in dit voorstel met gemeenschappelijke minimale oplossingen voor implementatie. Zij heeft alles in het werk gesteld om tegemoet te komen aan zowel de dringende behoefte om te handelen als de dwingende behoefte om te voorkomen dat de werking van de interne markt wordt belemmerd doordat lidstaten (al dan niet OESO-leden) op eigen houtje eenzijdige maatregelen nemen dan wel doordat lidstaten helemaal geen actie ondernemen. De mogelijkheid van soft law is ook in overweging genomen maar verworpen omdat een dergelijke aanpak niet geschikt werd geacht om een gecoördineerde aanpak te waarborgen.

Om actuele analyses en feitenmateriaal te verstrekken, is in een apart werkdocument van de diensten van de Commissie (hierna 'het werkdocument' genoemd) dat bij dit richtlijnvoorstel gaat, een uitgebreid overzicht opgenomen van de bestaande academische werkzaamheden en economisch feitenmateriaal op het gebied van grondslaguitholling en winstverschuiving. Dit overzicht is gebaseerd op recente studies van onder andere de OESO, de Europese Commissie en het Europees Parlement. In het werkdocument worden de drijvende krachten achter en de meest voorkomende mechanismen van agressieve fiscale planning zoals die in de OESO-rapporten zijn vastgesteld, nader beschreven. Dit document bevat ook de conclusies van een diepgaande evaluatie van de belangrijkste mechanismen voor agressieve fiscale planning op basis van een analyse per lidstaat, die in 2015 is uitgevoerd in opdracht van de Commissie. Verder wordt uiteengezet hoe de richtlijn een aanvulling vormt op andere initiatieven die tot doel hebben de resultaten van de BEPS-rapporten van de OESO in de EU te implementeren en een gemeenschappelijk minimumniveau van bescherming tegen belastingontwijking tot stand te helpen brengen.

Tegen deze achtergrond bekeken is er om de volgende redenen geen effectbeoordeling voor dit voorstel verricht: er is een nauw verband met de BEPS-werkzaamheden van de OESO; het werkdocument bevat een beduidende hoeveelheid feitenmateriaal en analyses; de stakeholders zijn in een eerdere fase nauw betrokken geweest bij raadplegingen over de technische aspecten van de voorgestelde regels; en, last but not least, er klinkt momenteel een dringende roep om gecoördineerd optreden in de EU ten aanzien van deze aangelegenheid die internationale politieke prioriteit heeft.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel voor een richtlijn heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

De richtlijn is in grote mate inclusief en strekt ertoe alle belastingplichtigen te omvatten die onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting in een lidstaat. Onder het toepassingsgebied vallen ook in de Unie gelegen vaste inrichtingen van corporate belastingplichtigen die zelf niet aan de richtlijn onderworpen zijn.

Bij de regelingen die met deze richtlijn worden bestreden, gaat het om gedragingen van belastingplichtigen die haaks staan op het eigenlijke oogmerk van de wet, waarbij de betrokkenen gebruik maken van dispariteiten tussen nationale belastingstelsels om minder belastingen te moeten betalen. Belastingplichtigen kunnen dan profiteren van lagere belastingtarieven of een dubbele aftrek, of hun inkomsten buiten de heffing houden door ervoor te zorgen dat deze aftrekbaar zijn in de ene jurisdictie terwijl ze ook niet elders in de belastinggrondslag zijn opgenomen. Dergelijke situaties leiden tot een verstoring van de zakelijke besluitvorming in de interne markt en kunnen een klimaat van oneerlijke belastingconcurrentie creëren als er niet doeltreffend tegen wordt opgetreden. Deze richtlijn, die tot doel heeft belastingontwijkingspraktijken te bestrijden die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden, bevat anti-ontgaansbepalingen op zes specifieke gebieden: aftrekbaarheid van rente, exitheffingen, een switch-over bepaling, een algemene antimisbruikregel; cfc-regels (gecontroleerde buitenlandse vennootschappen), en een kader om hybride mismatches aan te pakken.

• De aftrekbaarheid van rente

Multinationale groepen gebruiken vaak schulden als instrument om groepsentiteiten in hoogbelastende jurisdicties te financieren en zorgen ervoor dat deze entiteiten sterk 'opgedreven' rente betalen aan dochterondernemingen in laagbelastende jurisdicties. Op deze manier wordt de belastinggrondslag van de groep (of meer bepaald van de entiteiten die de sterk opgedreven rente betalen) verlaagd in de hoogbelastende jurisdicties maar verhoogd in de laagbelastende staat waar de rentebetaling wordt ontvangen. Het uiteindelijk resultaat is een beperkte belastinggrondslag voor de multinationale groep als geheel.

De voorgestelde regel strekt ertoe deze praktijk te ontmoedigen door het bedrag aan rente dat de belastingplichtige in een belastingjaar mag aftrekken, te beperken. De verwachting is dat op deze manier ook de scheefgetrokken verhouding tussen financiering met eigen en met vreemd vermogen enigszins wordt rechtgetrokken. Te dien einde zal een maximum voor de aftrekbaarheid van nettorentelasten worden vastgesteld volgens een vaste ratio die gebaseerd is op het brutobedrijfsresultaat van de belastingplichtige. Aangezien deze richtlijn in een minimumniveau van bescherming voor de interne markt voorziet, is het de bedoeling om het tarief voor de aftrekbaarheid vast te leggen aan de bovenkant van de door de OESO aanbevolen schaal (10 tot 30 %). De lidstaten kunnen dan striktere regels invoeren.

Hoewel algemeen wordt aanvaard dat renteaftrekbeperkingen ook moeten gelden voor financiële ondernemingen, dat wil zeggen financiële instellingen en verzekeringsondernemingen, wordt ook erkend dat deze twee sectoren bijzondere kenmerken hebben, die een meer op hen toegesneden aanpak vereisen. Dit is voornamelijk het geval omdat, in tegenstelling tot andere sectoren van de economie, financiële lasten en baten ten nadele respectievelijk ten voordele van financiële ondernemingen opkomen als onderdeel van hun kernactiviteit. Aangezien het debat ter zake in de internationale en de EU-context nog geen beslissende conclusies heeft opgeleverd, konden tot dusver nog geen specifieke regels voor de financiële en de verzekeringssector worden vastgesteld. Ondanks de tijdelijke uitsluiting van deze financiële ondernemingen moet toch worden verduidelijkt dat het uiteindelijke doel erin bestaat tot een renteaftrekbeperking te komen met een breed toepassingsgebied waarop geen uitzonderingen gelden.

• Exitheffingen

Belastingplichtigen kunnen proberen de belastingen die ze moeten betalen, te verlagen door hun fiscale woonplaats en/of activa over te brengen naar een laagbelastende jurisdictie. Dergelijke praktijken zijn marktverstorend omdat zij de belastinggrondslag van de staat van vertrek uithollen en toekomstige belastbare winsten verschuiven naar de laagbelastende jurisdictie van bestemming. Wanneer een belastingplichtige zijn fiscale woonplaats verplaatst, verliest de lidstaat waaruit hij vertrekt, zijn toekomstige recht om belasting te heffen over de inkomsten van deze belastingplichtige, die mogelijkerwijs al gecreëerd zijn maar nog niet gerealiseerd werden. Dezelfde moeilijkheid doet zich voor wanneer een belastingplichtige activa vanuit een lidstaat naar elders overbrengt (zonder deze te vervreemden) en in die activa nog niet-gerealiseerde winsten besloten liggen.

Het doel van exitheffingen bestaat erin een uitholling van de belastinggrondslag in de staat van oorsprong te voorkomen wanneer activa waarin niet-gerealiseerde onderliggende winsten besloten liggen, vanuit de fiscale jurisdictie van die staat naar elders worden overgebracht zonder dat zij van eigenaar veranderen. Aangezien de toepassing van exitheffingen in de Unie in overeenstemming moet zijn met de fundamentele vrijheden en met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), wordt in deze richtlijn ook de EU-rechtelijke invalshoek van exitheffingen geregeld door belastingplichtigen de mogelijkheid te bieden om de betaling van de belastingen uit te stellen over een bepaald aantal jaren en het verschuldigde bedrag in termijnen te voldoen.

• Switch-over bepaling

Gezien de problemen die inherent zijn verbonden aan de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen, verlenen staten steeds vaker vrijstelling voor buitenlandse inkomsten. Het onbedoelde negatieve gevolg van deze aanpak is dat hij een aanzuigend effect kan hebben op niet- of laagbelaste inkomsten die vervolgens — veelal onbelast — binnen de Unie vrij kunnen circuleren op de interne markt, met gebruikmaking van de in het Unierecht beschikbare instrumenten.

Dergelijke praktijken worden gewoonlijk bestreden met switch-over bepalingen. Dat wil zeggen dat de belastingplichtige aan belasting wordt onderworpen (in plaats van te worden vrijgesteld) en nadien verrekening krijgt voor de in het buitenland betaalde belasting. Op die manier wordt de stimulans weggenomen voor bedrijven om winsten te verschuiven van hoogbelastende naar laagbelastende jurisdicties, tenzij er voldoende zakelijke argumenten zijn die dergelijke overdrachten rechtvaardigen.

Drempel van lage belastingheffing

In haar voorstel voor de CCCTB-richtlijn had de Commissie een switch-over bepaling opgenomen om rekening te houden met situaties waarin inkomsten die vanuit een derde land naar de interne markt vloeiden, in dat derde land onderworpen waren geweest aan een belasting naar de winst tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40 percent van het gemiddelde van de wettelijke vennootschapsbelastingtarieven in de Unie. Deze bepaling zou waarborgen dat inkomsten die afkomstig zijn uit derde landen, de Unie binnenkomen pas nadat zij zijn belast op een niveau dat ten minste gelijk is aan het laagste niveau van belastingheffing waaraan de betaling onderworpen zou zijn geweest als zij afkomstig was geweest uit een lidstaat. In dit verband wordt in het CCCTB-voorstel bij het gemiddelde van de wettelijke vennootschapsbelastingtarieven in de Unie aangeknoopt.

Aangezien deze richtlijn geen op zichzelf staand stelsel van vennootschapsbelasting introduceert en ook geen mechanisme bevat om de belastinggrondslagen van de groepsmaatschappijen in de gehele Unie te consolideren zoals in het CCCTB-voorstel, zou het logisch zijn om het wettelijke vennootschapsbelastingtarief in de lidstaat van de belastingplichtige die de buitenlandse inkomsten ontvangt, als aanknopingspunt te gebruiken — ten minste totdat opnieuw werk wordt gemaakt van de CCCTB, zoals de Commissie heeft aangekondigd.

In de voorgestelde bepaling wordt ermee rekening gehouden dat de vennootschapsbelastingtarieven in de Unie niet geharmoniseerd zijn. Om belastingontwijkingspraktijken aan te pakken, moet de drempel in ieder geval zodanig worden vastgesteld dat hij situaties bestrijkt waarin het niveau van de belastingheffing minder dan 50 procent bedraagt in vergelijking met dat van de staat van de ontvangende belastingplichtige. Het niveau van de drempel mag ook weer niet zo laag worden vastgesteld dat de maatregel zinloos wordt doordat hij alleen nog de meest agressieve fiscale jurisdicties treft. Een toets waarbij het wettelijke vennootschapsbelastingtarief in de woonstaat van de entiteit of in de staat waar de vaste inrichting is gelegen, minder dan 40 procent bedraagt van het wettelijke vennootschapsbelastingtarief in de lidstaat van de belastingplichtige, zou in dit verband een evenwicht vinden tussen, enerzijds, de ruimte die moet worden geboden voor eerlijke belastingconcurrentie en, anderzijds, de noodzaak om belastingontwijkingspraktijken te voorkomen.

Met de switch-over bepaling zouden inkomstenstromen van derde landen naar de Unie door de lidstaat van de belastingplichtige bovendien op hetzelfde niveau worden belast als binnenlandse inkomsten, hetgeen een gelijke behandeling zou garanderen van betalingen afkomstig uit de Unie en uit derde landen. Op deze manier zouden de lidstaten hun verplichtingen zowel uit hoofde van het Europese als van het internationale recht nakomen.

• Algemene antimisbruikregel

Fiscale planningconstructies zijn zeer gesofisticeerd en de belastingwetgeving ontwikkelt zich doorgaans niet snel genoeg om er alle specifieke beschermingsmechanismen in te kunnen opnemen die nodig zijn om dergelijke constructies aan te pakken. Daarom is het nuttig om een algemene antimisbruikregel op te nemen in een belastingstelsel: fiscale misbruikpraktijken worden erdoor bestreken ondanks het feit dat er geen specifieke anti-ontgaansregel bestaat.

De algemene antimisbruikregel is bedoeld om de eventuele mazen te dichten in de specifieke antimisbruikregels tegen belastingontwijking van een land. Hij geeft de autoriteiten de bevoegdheid om belastingplichtigen de voordelen die zij uit fiscale misbruikconstructies zouden behalen, te weigeren. In overeenstemming met het acquis is bij de opzet van de voorgestelde algemene antimisbruikregel rekening gehouden met de kunstmatigheidstoets van het HvJ-EU waar deze in de Unie toepassing vindt.

• Regels betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's)

Het kan voorkomen dat belastingplichtigen die dochterondernemingen hebben in laagbelastende jurisdicties waarover zij zeggenschap uitoefenen, aan fiscale planning doen en grote bedragen aan winsten verschuiven van de (hoogbelaste) moedermaatschappij naar dochterondernemingen die aan lage belasting onderworpen zijn. Het resultaat hiervan is dat de totale belastingschuld van de groep daalt. De bovenstaande analyse met betrekking tot de drempel van lage belastingheffing geldt ook voor cfc-regels.

De inkomsten die naar de dochteronderneming worden verschoven, zijn gewoonlijk mobiele passieve inkomsten. Een constructie die vaak wordt gebruikt, is bijvoorbeeld dat eerst, binnen een groep, de eigendom van immateriële activa (bv. IE) wordt overgedragen aan de cfc en dat vervolgens wordt geschoven met grote bedragen aan inkomsten in de vorm van royaltybetalingen als vergoeding voor het recht om gebruik te maken van de activa die eigendom zijn van en beheerd worden door de cfc. Dergelijke praktijken van winstverschuiving hebben onmiskenbaar een schadelijk effect op de werking van de interne markt, met name wanneer met de inkomsten wordt geschoven van de EU naar laagbelastende derde landen.

Door de toepassing van cfc-regels worden de inkomsten van een laagbelaste buitenlandse dochteronderneming waarover een moedermaatschappij zeggenschap uitoefent, opnieuw aan deze moedermaatschappij toegerekend. Daardoor wordt de moedermaatschappij over deze inkomsten belast in haar woonstaat — doorgaans een hoogbelastende staat. Cfc-wetgeving strekt er derhalve toe de stimulans weg te nemen om met inkomsten te schuiven zodat zij in een andere jurisdictie naar een laag tarief worden belast.

• Kader om hybride mismatches aan te pakken

Hybride mismatches zijn het gevolg van verschillen in de wettelijke kwalificatie van betalingen (financiële instrumenten) of entiteiten wanneer er interactie is tussen twee wettelijke stelsels. Dergelijke mismatches kunnen vaak leiden tot een dubbele aftrek (dat wil zeggen een aftrek aan beide zijden van de grens) dan wel een aftrek van inkomsten aan één zijde van de grens zonder dat deze inkomsten in de heffing worden opgenomen aan de andere zijde. Belastingplichtigen, met name zij die deel uitmaken van grensoverschrijdende structuren, profiteren vaak van dergelijke dispariteiten tussen nationale belastingstelsels om hun totale belastingschuld in de Unie te verlagen.

Zowel de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) als de OESO heeft zich over dit probleem gebogen. Om te garanderen dat de lidstaten regels invoeren om deze mismatches effectief te bestrijden, is in deze richtlijn bepaald dat de wettelijke kwalificatie die aan een hybride instrument of entiteit wordt gegeven door de lidstaat waaruit betalingen, lasten of verliezen, al naargelang het geval, afkomstig zijn, wordt overgenomen door de andere lidstaat die betrokken is bij de mismatch.