Toelichting bij COM(2016)107 - Bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

1.1.Algemene context

Artikel 67, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities worden geëerbiedigd. Lid 4 van dat artikel bepaalt dat de Unie de toegang tot de rechter vergemakkelijkt, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken. Artikel 81 van dat Verdrag noemt uitdrukkelijk maatregelen die 'de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken en de tenuitvoerlegging daarvan' beogen, alsook 'de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen'. Op grond hiervan zijn al verschillende instrumenten aangenomen, met name Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, maar de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen zijn niet in het toepassingsgebied daarvan opgenomen.

Het ontwerp-programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat door de Raad op 30 november 2000 1 werd aangenomen, voorzag in het opstellen van wetgeving inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van 'huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van scheiding van niet-gehuwde paren'. In het door de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 aangenomen Haags programma 2 , dat de tenuitvoerlegging van dit programma van wederzijdse erkenning als eerste prioriteit stelde, en in het actieplan van de Raad en de Commissie tot uitvoering daarvan, werd de Commissie verzocht een groenboek in te dienen over 'het conflictenrecht inzake het huwelijksvermogensregime, met inbegrip van de kwestie van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning', en werd benadrukt dat er tegen 2011 een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.

In het programma van Stockholm, dat op 11 december 2009 door de Europese Raad is aangenomen, is ook vermeld dat de wederzijdse erkenning zou moeten worden uitgebreid tot kwesties in verband met het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren.

In het "Verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”, dat op 27 oktober 2010 is aangenomen 3 , heeft de Commissie bevestigd dat de onzekerheid over de eigendomsrechten van internationale paren een van de belangrijkste struikelblokken vormt voor de EU-burgers wanneer zij in het dagelijkse leven de door de EU verleende rechten buiten hun landsgrenzen uitoefenen. Daarom heeft zij daarin aangekondigd dat zij, om deze problemen te verhelpen, in 2011 een voorstel zal aannemen voor een wetgevingsinstrument waardoor internationale paren (echtparen of geregistreerde partners) gemakkelijker kunnen weten welke rechtbanken bevoegd zijn voor en welk recht van toepassing is op hun eigendomsrechten.

Op 16 maart 2011 diende de Commissie een voorstel 4 in voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en een voorstel 5 voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen 6 .

De rechtsgrondslag voor de voorgestelde verordeningen van de Raad was artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De voorstellen hadden betrekking op justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, en meer bepaald op 'aspecten in verband met het familierecht'. Op basis van deze rechtsgrondslag neemt de Raad met eenparigheid van stemmen maatregelen aan, na raadpleging van het Europees Parlement. Op 10 september 2013 heeft het Europees Parlement zijn advies uitgebracht 7 .

De voorstellen van de Commissie werden besproken in de Groep burgerlijk recht (huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen) van de Raad tot eind 2014. In december 2014 besloot de Raad voor de lidstaten die moeilijkheden bleven hebben, een bezinningsperiode in te lassen, die echter niet langer dan één jaar mocht duren. De Raad concludeerde op zijn bijeenkomst van 3 december 2015 dat geen unanimiteit kon worden bereikt voor de goedkeuring van de voorstellen voor verordeningen betreffende huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en dat derhalve de samenwerkingsdoelstellingen op dit gebied niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden bereikt. De Raad merkte ook op dat veel lidstaten aangaven bereid te zijn nauwere samenwerking te overwegen voor de aangelegenheden die onder de voorstellen vallen.

Van december 2015 tot februari 2016 hebben 17 lidstaten 8 een verzoek aan de Commissie gericht waarin zij te kennen gaven dat zij onderling nauwere samenwerking wensten aan te gaan op het gebied van vermogensstelsels van internationale paren en met name van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en waarbij zij de Commissie verzochten aan de Raad een voorstel in die zin voor te leggen.

Het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren (zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen); dit voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en het parallelle voorstel voor een verordening van de Raad betreffende huwelijksvermogensstelsels, die beide de nauwere samenwerking tot stand brengen en tegelijkertijd door de Commissie zijn aangenomen, vormen het antwoord van de Commissie op het verzoek van de 17 lidstaten (hierna 'de deelnemende lidstaten' genoemd). In het voorstel voor een besluit van de Raad wordt een grondige evaluatie gemaakt van de juridische voorwaarden voor en de wenselijkheid van het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren (zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen).

1.2.Motivering en doel van het voorstel

Door de toenemende mobiliteit van personen in een ruimte zonder binnengrenzen stijgt het aantal duurzame relaties (in welke vorm dan ook) tussen onderdanen uit verschillende lidstaten aanzienlijk en neemt ook het aantal paren toe die in een lidstaat wonen waarvan zij geen onderdaan zijn of in meerdere lidstaten goederen verwerven. Uit een studie die in 2003 door het consortium Asser-UCL is verricht 9 , blijkt dat het fenomeen van de grensoverschrijdende paren in de Unie toeneemt en dat deze paren zowel in het dagelijkse beheer van hun goederen als bij de verdeling daarvan (ten gevolge van de scheiding van het paar of het overlijden van een van de echtgenoten of partners) met praktische en juridische problemen worden geconfronteerd. Hoewel paren het vaakst voor het instituut van het huwelijk kiezen, zijn er nieuwe vormen van verbintenis ontstaan. Een daarvan is het geregistreerde partnerschap, waarbij de verbintenis van twee personen die een duurzame relatie aangaan, formeel wordt geregistreerd bij een openbare instantie. De problemen waarmee geregistreerde partners te maken krijgen, worden vaak veroorzaakt door het feit dat de regels die op de vermogensrechtelijke gevolgen van dit soort verbintenissen toepasselijk zijn, aanzienlijk uiteenlopen, zowel materieelrechtelijke regels als regels van internationaal privaatrecht.

Omdat het geregistreerde partnerschap en het huwelijk eigen kenmerken en verschillende rechtsgevolgen hebben, dient de Commissie twee afzonderlijke voorstellen voor een verordening in: één betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, en een tweede betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Deze twee voorstellen vormen de maatregelen om de nauwere samenwerking tot stand te brengen die is aangegaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren (zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen).

Dit voorstel wil ervoor zorgen dat er in de Europese Unie een duidelijk rechtskader komt op grond waarvan kan worden bepaald welke rechtbank bevoegd is voor en welk recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Het beoogt tevens de uitwisseling van beslissingen en akten op dit gebied tussen de lidstaten te vergemakkelijken.

2. Resultaat van de raadplegingen – effectbeoordeling

Het voorstel van de Commissie van 2011 werd voorafgegaan door een uitgebreide raadpleging van de lidstaten, andere EU-instellingen en het publiek. Na de in 2003 verrichte studie presenteerde de Commissie op 17 juli 2006 een groenboek over de collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels 10 , met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning, dat het startsein gaf voor een brede raadpleging op dit gebied. Ter voorbereiding van dit voorstel richtte de Commissie een deskundigengroep (PRM/III genoemd) op. Die groep was samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende betrokken beroepsgroepen uit de verschillende Europese rechtsculturen, en kwam tussen 2008 en 2010 vijfmaal bijeen. Op 28 september 2009 organiseerde de Commissie voorts een openbare hoorzitting, met een honderdtal deelnemers. Uit de uitwisselingen met die deelnemers bleek dat er behoefte bestaat aan een instrument van de Unie op dit gebied, dat met name de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen bestrijkt. Op 23 maart 2010 vond een vergadering met nationale deskundigen plaats, waarop de grote lijnen werden besproken van het voorstel dat in voorbereiding was. Ten slotte verrichtte de Commissie een gezamenlijke effectbeoordeling voor het voorstel voor een verordening op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en voor het voorstel voor een verordening op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.

De twee nieuwe voorstellen inzake huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen bevatten oplossingen die vergelijkbaar zijn met die in de voorstellen van 2011, waarbij rekening wordt gehouden met besprekingen in de Raad en het Europees Parlement tot eind 2015.

3. Juridische elementen van het voorstel

3.1.Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat aan de Raad de bevoegdheid toekent om met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, op het gebied van het familierecht maatregelen met grensoverschrijdende gevolgen vast te stellen.

Net als bij de huwelijksvermogensstelsels hangt het bestaan van vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling, enerzijds, en tussen de partners en derden, anderzijds, nauw samen met de voorafgaande registratie van een partnerschap. De vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen ontstaan door de registratie van het partnerschap, net zoals het huwelijksvermogensstelsel ontstaat door het huwelijk, en verdwijnen met de ontbinding ervan. Door hun partnerschap bij een openbare instantie te registreren, stellen de partners vast dat er tussen hen een duurzame en in rechte erkende relatie bestaat. In de meeste lidstaten die het partnerschap in hun wetgeving hebben geregeld, wordt dit instituut in de mate van het mogelijke met het huwelijk gelijkgesteld.

Dit voorstel heeft als doel een volledig stel regels van internationaal privaatrecht vast te stellen die toepasselijk zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Het voorstel betreft dus de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. De regels in het voorstel betreffen enkel situaties met een grensoverschrijdende dimensie. Er is dus voldaan aan het vereiste van grensoverschrijdende gevolgen, dat is opgenomen in artikel 81, lid 3, van het Verdrag. Dit voorstel heeft uitsluitend betrekking op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap, geeft geen definitie van het instituut van het geregistreerde partnerschap en legt evenmin de erkenning van een geregistreerd partnerschap in een andere lidstaat op.

3.2.Subsidiariteitsbeginsel

De doelstellingen van het voorstel kunnen slechts worden bereikt door middel van gemeenschappelijke regels inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, die in alle deelnemende lidstaten identiek moeten zijn om de burgers rechtszekerheid en voorspelbaarheid te garanderen. Een eenzijdig optreden van de lidstaten zou derhalve in strijd zijn met deze doelstelling. Er bestaan in dit verband geen toepasselijke internationale verdragen, buiten het Verdrag inzake de erkenning van geregistreerde partnerschappen van 5 september 2007 van de Internationale Commissie voor de burgerlijke stand. Dat verdrag betreft echter slechts de erkenning van partnerschappen en is niet in werking getreden, zodat het onwaarschijnlijk is dat het de oplossingen kan bieden die nodig zijn om een antwoord te bieden op de problemen die in de effectbeoordeling en de publieke raadpleging naar voren kwamen. Gelet op de aard en de omvang van de problemen die de burgers van de Unie ondervinden, kunnen de doelstellingen van het voorstel alleen door de Unie worden verwezenlijkt.

3.3.Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel eerbiedigt het evenredigheidsbeginsel aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Het voorstel harmoniseert niet het materiële recht van de lidstaten inzake vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap en het doet geen afbreuk aan de belastingregeling van de lidstaten bij de vereffening van de vermogens in een geregistreerd partnerschap. Aan dit voorstel zijn naar verwachting geen financiële of administratieve lasten verbonden voor de burgers en slechts een zeer beperkte extra last voor de betrokken nationale autoriteiten.

3.4.Gevolgen voor de grondrechten

Overeenkomstig de strategie van de Unie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 11 heeft de Commissie gecontroleerd of het voorstel de in het Handvest opgenomen rechten eerbiedigt.

Het doet geen afbreuk aan het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, of aan het recht te huwen en het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, die respectievelijk zijn opgenomen in de artikelen 7 en 9 van het Handvest.

Het eigendomsrecht, dat in artikel 17 van het Handvest is neergelegd, wordt versterkt. Als voorspelbaar is welk recht toepasselijk is op alle goederen van het paar, zullen de partners hun eigendomsrecht doeltreffender kunnen uitoefenen.

De Commissie heeft ook gecontroleerd of het voorstel in overeenstemming is met artikel 9 van het Handvest betreffende het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, en met artikel 21 van het Handvest, dat elke vorm van discriminatie verbiedt.

Ten slotte verlenen de voorgestelde bepalingen burgers, en met name geregistreerde partners, een betere toegang tot de rechter in de Unie. Zij vergemakkelijken de tenuitvoerlegging van artikel 47 van het Handvest, dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht garandeert. Door de vaststelling van objectieve criteria om te bepalen welke rechtbank bevoegd is, worden parallelle procedures alsook een rush naar de rechter door de meest actieve partij voorkomen.

3.5.Keuze van het instrument

De behoefte aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid vereist duidelijke en eenvormige regels en daarom is een verordening noodzakelijk. De voorgestelde regels inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de uitwisseling van beslissingen zijn gedetailleerd en ondubbelzinnig en behoeven geen omzetting in nationaal recht. De doelstellingen van rechtszekerheid en juridische voorspelbaarheid zouden in gevaar komen, mochten de lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge bij de tenuitvoerlegging van de regels.

4. Gevolgen voor de begroting, vereenvoudiging en samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

4.1.Gevolgen voor de begroting

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.2.Vereenvoudiging

De harmonisatie van de bevoegdheidsregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, doordat het mogelijk wordt op grond van gedeelde regels te bepalen welke rechtbank bevoegd is voor een geschil over de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap. Door de uitbreiding van de bevoegdheid van de rechtbanken waarbij op grond van de bestaande EU-wetgeving reeds de beëindiging van het partnerschap of een erfopvolgingszaak naar aanleiding van het overlijden van een van de partners aanhangig is, tot de daarmee verband houdende procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van het partnerschap, zal eenzelfde rechtbank alle aspecten van de situatie van een burger kunnen behandelen.

De harmonisatie van de collisieregels zal de procedures aanzienlijk vereenvoudigen, doordat het toepasselijke recht zal worden bepaald aan de hand van één enkel stel regels dat de uiteenlopende nationale collisieregels van de lidstaten vervangt.

Ten slotte zullen de voorgestelde regels inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissingen het verkeer van burgers tussen de lidstaten vergemakkelijken.

4.3.Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen die de Commissie neemt om de belemmeringen weg te nemen waarmee de burgers van de Unie worden geconfronteerd wanneer zij in hun dagelijkse leven de rechten uitoefenen die de EU hun verleent, zoals besproken in het bovengenoemde verslag over het EU-burgerschap 2010.

5. Toelichting per artikel

5.1.Hoofdstuk I: toepassingsgebied en definities

1.

Artikel 1


Het begrip 'vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen' moet autonoom worden uitgelegd en omvat zowel de aspecten die verband houden met het dagelijkse beheer van de goederen van de partners als die welke verband houden met de vereffening van dat vermogen ten gevolge van de scheiding van het paar of het overlijden van een van de partners.

Bij de bepaling van de domeinen die door het toekomstige instrument worden bestreken, leek het beter om een uitputtende lijst op te stellen van de onderwerpen die van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten zijn. Zo zijn onderwerpen die reeds zijn geregeld in bestaande verordeningen van de Unie, zoals de onderhoudsverplichting 12 , met name tussen partners, alsmede vraagstukken in verband met erfrecht 13 , van het toepassingsgebied van de verordening uitgesloten.

De verordening doet geen afbreuk aan het bestaan of de geldigheid van een geregistreerd partnerschap krachtens het nationale recht of de erkenning in een lidstaat van een in een andere lidstaat geregistreerd partnerschap. Zij doet evenmin afbreuk aan de sociale zekerheid of de aanspraak op pensioenrechten in het geval van ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap.

De verordening heeft geen betrekking op de aard van de zakelijke rechten op een goed, de kwalificatie van goederen en rechten of de bepaling van de prerogatieven van de houder van die rechten.

De vereisten voor een inschrijving in het vastgoedregister en de gevolgen van een inschrijving of het ontbreken van een inschrijving daarin, zijn eveneens uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening.

2.

Artikel 3


Ten behoeve van de samenhang zijn bepaalde definities van in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde als die in andere geldende instrumenten van de Unie. Zo kunnen deze begrippen beter worden begrepen en uniform worden toegepast.

Voor de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, de enige materie die in deze verordening is geregeld, geldt een specifieke definitie waardoor zij worden beperkt tot de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling en tussen de partners en derden, ten gevolge van de relatie die door de registratie van het partnerschap geïnstitutionaliseerd is.

De voorgestelde definitie van het begrip 'rechtbank' is zodanig opgesteld dat zij ook de instanties en beoefenaars van juridische beroepen (zoals notarissen) omvat die justitiële functies bekleden of handelen bij delegatie door een rechtbank. Zo kunnen hun beslissingen als gerechtelijke beslissingen worden beschouwd met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gegeven.

5.2.Hoofdstuk II: bevoegdheid

Bij de gerechtelijke procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap gaat het vaak om de vereffening van het vermogen ten gevolge van de beëindiging van het samenleven door het overlijden van een van de partners of de scheiding van de partners, of van de ontbinding of de nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap.

Deze verordening heeft als doel de burgers in staat te stellen de verschillende met elkaar verband houdende procedures door de rechtbanken van eenzelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe zorgt de verordening voor concordantie tussen de regels aan de hand waarvan wordt bepaald welke rechtbanken bevoegd zijn om kennis te nemen van de vermogensrechtelijke aspecten van geregistreerde partnerschappen en de reeds bestaande andere instrumenten van de Unie en beoogt zij in het bijzonder dat de rechterlijke bevoegdheid inzake het vermogensstelsel wordt geconcentreerd in de lidstaat waarvan de rechtbanken de zaken betreffende de erfopvolging van een partner of de ontbinding of de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap behandelen.

3.

Artikel 4


Opdat de geadieerde rechtbank in geval van overlijden van een van de partners zowel de erfopvolging van deze voor overleden partner als de vereffening van het vermogen van het geregistreerde partnerschap kan behandelen, bepaalt dit artikel dat de rechtbank die volgens de regels van Verordening (EU) nr. 650/2012 bevoegd is voor de erfopvolging, die bevoegdheid uitgebreid ziet tot de behandeling van de vereffening van het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap die met de erfopvolging gepaard gaat.

4.

Artikel 5


Evenzo moet de rechtbank van een lidstaat die de ontbinding of de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap behandelt, mits de partners daarover een akkoord sluiten, ook bevoegd zijn voor de vereffening van het vermogen van het geregistreerde partnerschap, die het gevolg is van die ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap.

5.

Artikelen 6 en 7


Artikel 6 voorziet in bevoegdheidsregels die moeten worden toegepast wanneer zaken betreffende het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap geen verband houden met een procedure ter zake van erfopvolging, of de ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap (bijvoorbeeld wanneer de partners het vermogensstelsel van hun geregistreerd partnerschap willen wijzigen). Op basis van een hiërarchisch gestructureerde lijst aanknopingspunten kan worden bepaald van welke lidstaat de rechtbanken bevoegd zijn voor procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap.

De voorgestelde criteria zijn met name de gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van de partners, de laatste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats als er nog een van de partners verblijft, of de gewone verblijfplaats van de verweerder. Het gaat om zeer gangbare criteria die vaak samenvallen met de locatie van de goederen van de partners. Een ander criterium is de gemeenschappelijke nationaliteit van de partners en het laatste criterium is de lidstaat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

In dergelijke gevallen is het, ter bevordering van de voorspelbaarheid en de keuzevrijheid van de partners, op grond van artikel 7 mogelijk voor de partners om overeen te komen dat de rechtbanken die zaken betreffende hun vermogensstelsel moeten behandelen, de rechtbanken zijn van de lidstaat waarvan het recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is of van de lidstaat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

6.

Artikel 9


Bij wijze van uitzondering kan de bevoegde rechtbank van een lidstaat zich onbevoegd verklaren indien het nationale recht van die lidstaat het instituut van het geregistreerde partnerschap niet kent. Om ervoor te zorgen dat de partners in dergelijke gevallen toegang tot de rechter hebben, kunnen de partners overeenkomen dat de rechtbanken van de lidstaat waarvan het recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is of van de lidstaat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht, de procedure zullen behandelen. Anders zouden de criteria van artikel 5 de lidstaat aanduiden waarvan de rechtbanken de zaak moeten behandelen.

In elk geval zal de bevoegde rechtbank van een lidstaat zich niet onbevoegd kunnen verklaren als ten aanzien van de partners de ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap is uitgesproken en die ontbinding of nietigverklaring kan worden erkend in de lidstaat van de rechtbank.

7.

Artikel 10


Wanneer er op grond van de vorige artikelen geen enkele rechtbank bevoegd is, garandeert dit artikel partners en belanghebbende derden toegang tot de rechter in de lidstaat waar een van de partners of beide partners onroerend goed hebben. In deze gevallen zouden de rechtbanken zich enkel uitspreken over de onroerende goederen die in die lidstaat gelegen zijn.

5.3.Hoofdstuk III: toepasselijk recht

8.

Artikel 20


Het recht dat van toepassing is op zaken in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, kan het recht van een lidstaat of het recht van een derde staat zijn.

9.

Artikel 21


In de verordening is gekozen voor een eenheidsstelsel: alle goederen van de partners, ongeacht de aard ervan (roerend of onroerend) en de plaats waar zij zich bevinden, zijn onderworpen aan één enkel recht, namelijk het recht dat toepasselijk is op het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap.

De onroerende goederen nemen in het vermogen van paren een bijzondere plaats in. Een van de mogelijkheden was de onderwerping van de onroerende goederen aan het recht van de staat waar zij gelegen zijn (lex rei sitae), waardoor versnippering van het op het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht mogelijk zou worden. Deze oplossing lijkt echter aanleiding te geven tot problemen, namelijk op het ogenblik van de vereffening van het vermogen van het geregistreerde partnerschap. Er zou zich immers een niet zeer wenselijke breuk in de eenheid van het vermogen van het geregistreerde partnerschap voordoen (terwijl het passief wel een eenheid blijft) en er zouden op de verschillende goederen in het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap verschillende rechtsstelsels worden toegepast. Daarom is in de verordening bepaald dat het op het vermogen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht, of dat nu door de partners gekozen is of bij gebreke van keuze op grond van de andere bepalingen is bepaald, van toepassing zal zijn op alle roerende en onroerende goederen van de partners, ongeacht waar die goederen zich bevinden.

10.

Artikel 22


Bij de raadplegingen bleek er een ruime consensus te bestaan om de echtgenoten bij het bepalen van het op hun huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht een zekere mate van vrijheid toe te kennen, om het de echtgenoten gemakkelijker te maken hun goederen te beheren. Ook geregistreerde partners moeten de mogelijkheid hebben om het recht te kiezen dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap. Deze mogelijkheid moet bepaalde beperkingen kennen, teneinde te voorkomen dat er gekozen wordt voor een recht dat weinig verband houdt met de realiteit of de ontwikkeling in de situatie van het paar. Het gekozen recht moet derhalve het recht zijn van de gewone verblijfplaats of van de nationaliteit van de partners of toekomstige partners, of van een van hen, of het recht van het land waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.

Het is voor de partners niet alleen op het ogenblik van de totstandbrenging van het geregistreerde partnerschap mogelijk te kiezen welk recht toepasselijk is; op grond van dit artikel is die keuze ook mogelijk in de loop van hun leven als paar. Ook de partners die op het ogenblik van de totstandbrenging van het geregistreerde partnerschap een toepasselijk recht hebben gekozen, kunnen daarna besluiten daarin verandering te brengen door een ander recht te kiezen. Indien de partners besluiten het op hun vermogensstelsel toepasselijke recht te wijzigen, kunnen zij uitsluitend rechtsstelsels kiezen die zij bij de totstandbrenging van hun geregistreerd partnerschap hadden kunnen kiezen.

Alleen de vrijwillige wijziging van het toepasselijke recht is mogelijk. De verordening voorziet niet in een automatische wijziging van het toepasselijke recht, zonder uitdrukkelijke wilsuiting van de partners daartoe of zonder dat zij daarvan op de hoogte zijn. Op die manier wordt de rechtsonzekerheid weggenomen.

Om te voorkomen dat de wijziging van het op het vermogensstelsel van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht voor de partners niet-gewenste gevolgen heeft, mag deze wijziging slechts gevolgen hebben voor de toekomst, tenzij de partners ervoor kiezen om aan deze wijziging terugwerkende kracht te geven.

De bescherming van de rechten van derden tegen een eventuele wijziging van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht die afbreuk doet aan hun belangen, is gewaarborgd: de verordening bepaalt dat de gevolgen van een wijziging met terugwerkende kracht van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht geen afbreuk mogen doen aan de rechten van derden.

11.

Artikelen 23 tot en met 25


Deze bepalingen voorzien in regels met betrekking tot de procedures die partners moeten volgen om het toepasselijke recht te kiezen en om overeenstemming te bereiken over hun vermogensstelsel via een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners.

12.

Artikel 26


Wanneer partners niet het recht kiezen dat toepasselijk is op het vermogensstelsel van hun geregistreerd partnerschap, is het belangrijk te beschikken over gemeenschappelijke regels in de deelnemende lidstaten om te bepalen welk recht van toepassing is bij gebreke van een rechtskeuze door de partners. Het toepasselijke recht zou het recht zijn van de staat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht. In uitzonderlijke gevallen echter kan een van de partners een rechtbank verzoeken dat het toepasselijke recht het recht is van de lidstaat waar de partners hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gehad.

13.

Artikelen 27 en 28


De verordening vermeldt een aantal van de aangelegenheden die worden geregeld door het recht dat van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap. Het gaat onder meer om de vereffening van het vermogen en om het effect van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap voor de rechtsbetrekkingen tussen een partner en een derde. Met het oog op de bescherming van de rechten van derden bepaalt de verordening echter dat een partner het toepasselijke recht niet tegen een derde kan inroepen in een geschil, tenzij de derde wist of had moeten weten welk recht van toepassing was op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap. De verordening bepaalt de gevallen waarin moet worden aangenomen dat de derde wist of had moeten weten welk recht van toepassing was op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap.

14.

Artikel 29


Teneinde rekening te houden met de nationale regels in verband met de bescherming van de gezinswoning, maakt deze bepaling het voor een lidstaat mogelijk om het buitenlandse recht niet toe te passen en in plaats daarvan het nationale recht toe te passen. Ter bescherming van de gezinswoning kan een lidstaat op het grondgebied waarvan die woning gelegen is, zijn eigen regels in verband met de bescherming van de gezinswoning toepassen. Bij wijze van uitzondering kan die staat zijn eigen recht toepassen op alle personen die op zijn grondgebied wonen, bij 'voorrang' boven de bepalingen van het recht dat normaal gezien toepasselijk is of van het recht van een in een andere lidstaat gesloten vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners.

5.4.Hoofdstuk IV: erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging

Het voorstel voorziet in de vrije uitwisseling van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Op die manier wordt wederzijdse erkenning tot stand gebracht, op basis van het wederzijdse vertrouwen dat het resultaat is van de integratie van de lidstaten binnen de Unie.

Die vrije uitwisseling wordt concreet gemaakt met een eenvormige procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen uit een andere lidstaat. Deze procedure vervangt de nationale procedures die thans gelden in de verschillende lidstaten. De gronden om een beslissing niet te erkennen of de tenuitvoerlegging te weigeren, zijn ook op het niveau van de Unie geharmoniseerd en zijn tot het strikte minimum beperkt. Zij vervangen de uiteenlopende en vaak veel strengere gronden die thans op nationaal niveau bestaan.

15.

Beslissingen


De regels die voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden voorgesteld, zijn afgestemd op de regels van Verordening nr. 650/2012 betreffende erfopvolging. Daarom verwijzen zij naar de in die verordening vastgestelde exequaturprocedure. Dit betekent dat elke beslissing van een lidstaat in een andere lidstaat zonder enige bijzondere procedure wordt erkend en dat, om een beslissing in een andere lidstaat ten uitvoer te leggen, eisers in de tenuitvoerleggingslidstaat een eenvormige procedure moeten volgen om een uitvoerbaarverklaring te verkrijgen. De procedure is eenzijdig en is in de eerste fase beperkt tot een controle van de stukken. Pas wanneer de verweerder zich verzet, zal de rechter in een latere fase de mogelijke gronden tot weigering onderzoeken. Deze gronden tot weigering zorgen voor een afdoende bescherming van de rechten van de verweerders.

Deze regels vormen een grote vooruitgang op dit gebied ten opzichte van de huidige situatie. Vandaag worden de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen immers geregeld door het nationale recht van de lidstaten of bilaterale akkoorden die tussen bepaalde lidstaten zijn gesloten. De te volgen procedures, alsook de stukken die moeten worden overgelegd om de uitvoerbaarverklaring te verkrijgen en de gronden waarop buitenlandse beslissingen kunnen worden geweigerd, verschillen van lidstaat tot lidstaat.

Zoals gezegd vormt deze verordening een eerste maatregel op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en betreft zij het familierecht (zie punt 3.1). Gelet op de specifieke context is de vrije uitwisseling van beslissingen onderworpen aan de exequaturprocedure. In navolging van andere domeinen kan in een latere fase de afschaffing van de tussenprocedures (exequatur) worden overwogen, na een evaluatie van de toepassing van de regels in deze verordening en de ontwikkeling van de justitiële samenwerking inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

De akten die uitgaan van de instanties die bij delegatie hun taken vervullen, overeenkomstig de definitie van het begrip 'rechtbank' in artikel 2, zullen worden gelijkgesteld met rechterlijke beslissingen en vallen dus onder de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk.

16.

Authentieke akten


Gelet op het praktische belang van authentieke akten op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen en ten behoeve van de samenhang van deze verordening met de andere instrumenten van de Unie op dit gebied, zou deze verordening ervoor moeten zorgen dat ook deze met het oog op vrije uitwisseling worden aanvaard.

De aanvaarding van authentieke akten betekent dat zij dezelfde bewijskracht hebben wat betreft de inhoud van de akte en de daarin vermelde feiten, dat voor hen hetzelfde vermoeden van authenticiteit geldt en dat zij hetzelfde uitvoerbare karakter hebben als in hun land van herkomst.