Toelichting bij COM(2016)414 - Verslag Commissie over begrotingen van de grote Europese steunfondsen zoals vereist volgens verordening (EU) nr. 1303/2013 over gezamenlijke regels voor die steunfondsen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 27.6.2016


COM(2016) 414 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

met de beoordeling zoals vereist op grond van artikel 24, lid 3, en artikel 120, lid 3, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013


Inleiding



Krachtens Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 1 (hierna 'GB-verordening' genoemd) moet de Commissie vóór 30 juni 2016 twee financiële bepalingen herzien, namelijk de verhoging van betalingen voor lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen overeenkomstig artikel 24 ("de aanvulling") en het maximale medefinancieringspercentage van 85 % voor alle operationele programma’s in Cyprus overeenkomstig artikel 120, lid 3.

2.

Verhoging van de aanvulling (artikel 24 van de GB-verordening)


De aanvulling werd in 2010 ingevoerd voor de lidstaten met de grootste begrotingsproblemen 2 .

Dit waren de landen die op dat moment een aanpassingsprogramma volgden of die sinds 2007 gedurende een periode een aanpassingsprogramma hadden gevolgd. De in aanmerking komende landen kregen op verzoek aanvullende betalingen van 10 % op alle gedeclareerde uitgaven en bleven betalingen van 10 procentpunten boven het maximale medefinancieringspercentage ontvangen zolang ze het programma volgden. De aanvulling moest per programma worden aangevraagd en werd in alle gevallen ook met terugwerkende kracht toegekend.

De bepaling voorziet in de vervroeging van de betalingen door de Unie ten opzichte van het oorspronkelijk financieringsplan. Op deze manier kon de druk op de begroting onmiddellijk worden verlicht, liquiditeit worden verschaft en de benodigde nationale aanvullende financiering in het kader van het cohesiebeleid worden verminderd. De daardoor ontstane toename van absorptie verminderde voor een aantal landen ook het risico dat middelen verloren zouden gaan. De toepassing van de maatregel heeft echter ook geleid tot een vermindering van het totale financiële volume van het programma, waardoor sommige landen mogelijk niet of slechts ten dele gebruikmaken van de bepaling.

De landen die in aanmerking kwamen voor de aanvulling hebben, wat de bedragen betreft, in uiteenlopende mate gebruikgemaakt van de financiële bepaling, afhankelijk van het niveau van de gecertificeerde uitgaven voor de periode waarin zij een aanpassingsprogramma hebben gevolgd. De aanvulling heeft ertoe geleid dat de Commissie van 2011 tot eind 2015 meer dan 3 miljard EUR (EFRO, ESF en Cohesiefonds tezamen) eerder dan gepland heeft uitbetaald aan Cyprus, Griekenland, Hongarije, Ierland, Portugal en Roemenië. In financiële zin was Griekenland de grootste begunstigde (meer dan 1,3 miljard EUR aan EU-betalingen). Sommige landen, waaronder Letland, hebben geen gebruik gemaakt van de bepaling, terwijl andere lidstaten verzochten de bepaling slechts voor enkele programma's toe te passen (met name Cyprus, Ierland en Portugal).


3.

Programma's voor 2014-2020


In de periode 2014-2020 blijft het mechanisme behouden krachtens artikel 24, lid 1, van de GB-verordening en is het ook van toepassing op het Elfpo en het EFMZV. Het voorziet tot en met 30 juni 2016 in een verhoging met 10 procentpunten ("aanvulling van 10 %") bovenop het maximale medefinancieringspercentage van de tussentijdse betalingen door de Commissie aan lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen.

Aangezien Griekenland, Cyprus, Ierland, Roemenië en Portugal na 21 december 2013 financiële steun hebben ontvangen, voldoen deze landen aan een van de voorwaarden in artikel 24, lid 1, van de GB-verordening en komen zij momenteel in aanmerking voor de aanvulling van 10 % op de tussentijdse betalingen voor de programma's voor de periode 2014-2020 voor betalingsverzoeken ingediend vóór 30 juni 2016 3 . Sindsdien zijn de financiële bijstandsprogramma’s voor Cyprus, Ierland, Portugal en Roemenië afgelopen.

Griekenland is bijgevolg het enige land dat op 30 juni 2016 een programma voor financiële bijstand zal hebben.

4.

Aspecten waarmee rekening moet worden gehouden en volgende stappen


Twee aspecten moeten in acht worden genomen bij de wijziging van artikel 24 van de GB-verordening, namelijk (i) het toepassingsgebied van de bepaling wat de in aanmerking komende landen betreft en (ii) de geldigheidsduur van de bepaling.

Wat de in aanmerking komende landen betreft, suggereert de opname van een tussentijdse herziening in 2016 dat de lidstaten die geen financiële bijstand meer ontvangen, niet langer in aanmerking komen voor de aanvulling. Dit wordt verder ondersteund door het feit dat de wetgever in artikel 24 van de GB-verordening een direct verband legt tussen de aanpassingsprogramma’s en de ESI-fondsen. Dit directe verband moet worden gehandhaafd. Het zorgt ervoor dat Griekenland - en elk ander land dat in de toekomst een aanpassingsprogramma volgt - door het aanvullingsmechanisme kan worden ondersteund. Het wetgevingsvoorstel is zo opgesteld dat het ook geldt voor alle andere landen die in de toekomst een aanpassingsprogramma volgen.

Een verdere herziening van de criteria voor het in aanmerking komen voor de aanvulling voor de periode 2014-2020 lijkt niet noodzakelijk. De landen die aanpassingsprogramma's volgen, moeten zekerheid hebben over de duur van het programma en de omvang van de betalingen door de Unie, die ook een effect hebben op de omvang van hun programma’s en de benodigde nationale aanvullende financiering.

Wat de geldigheidsduur van de bepaling betreft, kwam een land niet meer in aanmerking voor de aanvulling voor de periode 2007-2013 op de dag waarop het geen financiële bijstand meer ontving. Voor de periode 2014-2020 valt het einde van de periode waarin een land in aanmerking komt voor de aanvulling echter samen met het einde van het boekjaar, dat momenteel van 1 juli tot en met 30 juni loopt, d.w.z. 30 juni 2016 4 . Dit systeem geldt ook voor lidstaten die geen financiële bijstand meer ontvingen vanaf begin 2014.

De Commissie stelt voor om de periode waarin een land in aanmerking komt te verlengen tot 30 juni van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin een lidstaat niet langer financiële steun in het kader van een aanpassingsprogramma ontving. Deze aanpak sluit aan bij het boekjaar van de ESI-fondsen en verlengt de periode waarin een land in aanmerking komt met maximum 18 maanden. Het biedt financiële zekerheid voor de betrokken lidstaat bij de planning van de benodigde nationale aanvullende financiering om ESI-fondsen aan te spreken. Hierdoor verkleint tevens het risico dat middelen verloren gaan wanneer de periode waarin een land in aanmerking komt voor de aanvulling is verstreken.

Verlenging van het maximale EU-medefinancieringspercentage van 85 % voor Cyprus

Artikel 120, lid 3, van de GB-verordening voorziet voor alle programma's in Cyprus in een bijzonder EU-medefinancieringspercentage van maximum 85 % voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2017. Deze bepaling is alleen relevant voor het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, niet voor het Elfpo en het EFMZV. Voor steun uit de structuurfondsen wordt Cyprus voor de periode 2014-2020 beschouwd als een meer ontwikkelde regio. De meer ontwikkelde regio’s genieten doorgaans een maximaal medefinancieringspercentage van 50 %.

Aangezien Cyprus in maart 2013 een akkoord is aangegaan met de EU voor een economisch aanpassingsprogramma, kan Cyprus overeenkomstig de GB-verordening tot en met 30 juni 2017 profiteren van een uitzonderlijk EU-medefinancieringspercentage van 85 %.

Aangezien het economische aanpassingsprogramma van Cyprus eind maart 2016 is afgelopen, is de vraag of het land dit percentage na 30 juni 2017 moet blijven genieten.

Optie 1: Indien het preferentiële EU-medefinancieringspercentage voor Cyprus op 30 juni 2017 zou eindigen, dan zou de minimale nationale medefinanciering die vereist is voor de rest van de programmeringsperiode ca. 144 miljoen EUR bedragen.

Optie 2: Indien een EU-medefinancieringspercentage van 85 % zou worden toegepast tijdens de gehele programmeringsperiode, dan zou de vereiste nationale medefinanciering vanaf 1 juli 2017 ca. 45 miljoen EUR bedragen, met andere woorden 99 miljoen EUR minder dan bij optie 1. Het verschil in nationale medefinanciering in Cyprus voor de tweede helft van de programmeringsperiode zou significant zijn en ca. 0,16 % van het Cypriotisch bbp op jaarbasis bedragen.

Bij een nadere beschouwing van de belangrijkste macro-economische indicatoren blijkt dat de economische situatie van Cyprus nog steeds zeer kwetsbaar is. Tabel 1 laat zien dat Cyprus en Griekenland de enige twee lidstaten met negatieve economische groei en dalende investeringen zijn. Beide landen hebben ook hoge werkloosheidscijfers en de financiële sectoren zijn erg belast, aangezien de oninbare schulden rond of boven 30 % van het totaal liggen.

Gezien de achteruitgang van de economische situatie van Cyprus zal het land in het kader van de tussentijdse evaluatie in 2016 overeenkomstig artikel 90, lid 5, van de GB-verordening ook volledig in aanmerking komen voor het Cohesiefonds.

In het licht van het bovenstaande stelt de Commissie voor om het maximale EU-medefinancieringspercentage van 85 % voor Cyprus te verlengen tot aan het einde van de programmeringsperiode. Deze maatregel zal Cyprus helpen om een periode van grote behoefte aan overheidsinvesteringen enerzijds en gedurige inspanningen op het gebied van begrotingsconsolidatie anderzijds te overbruggen door de nodige budgettaire ruimte vrij te maken voor investeringen. De maatregel zal ook als hefboom dienen voor investeringen van de particuliere sector, die nog steeds moeizaam kredieten verkrijgt wegens de kwetsbare toestand van het bankwezen en de financiële sector.

De Commissie verwacht dat de verlenging van het EU-medefinancieringspercentage van 85 % een positief effect zal hebben op de Cypriotische economie door het groeipotentieel op lange termijn te vergroten en de draagkracht van de economie voor haar schuldendienst en de terugbetaling van overheidsschuld te bevorderen.

Tabel 1: De belangrijkste macro-economische indicatoren in de lidstaten die tot en met 30 juni 2016 in aanmerking komen voor de aanvulling voor de operationele programma’s 20142020



Bron: AMECO, de gegevens voor 2015 zijn overgenomen uit de winterprognose en zullen worden bijgewerkt wanneer nieuwe prognose- of historische gegevens beschikbaar zijn. De gegevens over oninbare schulden zijn afkomstig van de Europese Centrale Bank en hebben betrekking op het gemiddelde in 2013-2014.

(1)

Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(2)

Verordening (EU) nr. 1311/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ten aanzien van hun financiële stabiliteit ernstige moeilijkheden ondervinden of daardoor worden bedreigd (PB L 337 van 20.12.2011, blz.

5).

(3)

De aanvulling voor de programma’s voor de periode 2014-2020 is tot dusver niet aangevraagd. Dit is te danken aan de inspanningen van de nationale overheden om de programma’s in 2007-2013 met succes te voltooien en aan het lage niveau van betalingen voor de programmeringsperiode 2014-2020.

(4)

Artikel 2, punt 29, van de GB-verordening.