Toelichting bij COM(2016)442 - Meerjarenkader voor het Bureau van de EU voor de grondrechten voor 2018-2022

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Raad heeft op 15 februari 2007 Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna „het Bureau” genoemd) vastgesteld (hierna „de verordening” genoemd) 1 . De werkzaamheden van het Bureau zijn op 1 maart 2007 gestart.

Het Bureau heeft als doel de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie en haar lidstaten wanneer zij het Unierecht uitvoeren, bijstand en expertise te bieden op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties ontwerpen. De aan het Bureau toevertrouwde taken zijn vermeld in artikel 4 van de verordening. Zij omvatten het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante en vergelijkbare informatie en gegevens, het ontwikkelen van methoden en normen ter verbetering van de vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de gegevens op Europees niveau en het opstellen, ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten, van conclusies en adviezen over specifieke onderwerpen. Het Bureau maakt het publiek beter bewust van de grondrechten en verspreidt informatie over zijn activiteiten. Het Bureau voert zijn taken uit binnen het toepassingsgebied van het Unierecht. Het Bureau refereert daarbij aan de grondrechten zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het Bureau heeft geen wetgevende taken of taken op het gebied van normalisatie. Het is niet gemachtigd om zich te buigen over de wettigheid van handelingen van de Unie, of over de vraag of lidstaten de krachtens het Unierecht op hen rustende verplichtingen zijn nagekomen. De werkzaamheden van het Bureau zijn cruciaal voor het verstrekken van gegevens, bijstand en expertise op het gebied van de grondrechten ter ondersteuning van de beleidsvorming op basis van feiten in de hele EU, en dragen daarmee ook bij tot de ontwikkeling van een grondrechtencultuur in de EU.

Overeenkomstig artikel 5 van de verordening worden de thematische werkterreinen van het Bureau vastgelegd in een meerjarenkader met een looptijd van vijf jaar. Het Bureau vervult zijn taken binnen de in dat meerjarenkader vastgelegde thematische werkterreinen. Het meerjarenkader is geen werkprogramma. De werkprogramma’s van het Bureau worden ieder jaar door de raad van bestuur vastgesteld binnen de in het meerjarenkader vastgelegde werkterreinen, nadat de Commissie advies heeft uitgebracht. Op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder c) en d), van de verordening kan het Bureau ook buiten deze thematische werkterreinen actief zijn, mits daarvoor voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn.

Het doel van dit voorstel is de vaststelling van het meerjarenkader van het Bureau voor de jaren 2018–2022, zoals vereist op grond van artikel 5 van de verordening. Het huidige meerjarenkader (2013–2017) loopt tot eind 2017.

1.

Het vijf jaar lopende meerjarenkader van het Bureau moet tot stand komen op basis van een aantal in artikel 5 van de verordening vastgelegde elementen, zoals:


i) de Commissie moet bij het opstellen van haar voorstel de raad van bestuur raadplegen;

ii) het meerjarenkader moet in overeenstemming zijn met de prioriteiten van de Unie, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de beleidslijnen die voortvloeien uit de resoluties van het Europees Parlement en de conclusies van de Raad op het gebied van de grondrechten;

iii) het meerjarenkader moet terdege rekening houden met de financiële en personele middelen van het Bureau;

iv) het meerjarenkader moet bepalingen omvatten ter waarborging van complementariteit met de werkzaamheden van andere organen, instanties en agentschappen van de Unie, alsook die van de Raad van Europa en andere internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de grondrechten;

v) een van de in het meerjarenkader neergelegde thematische werkterreinen moet de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid zijn.

2.

De Commissie heeft bij het opstellen van dit voorstel ook rekening gehouden met de volgende punten:


i) de noodzaak dat de activiteiten van het Bureau op belangrijke werkterreinen geconcentreerd blijven, gelet op de financiële en personele middelen waarover het Bureau kan beschikken;

ii) de noodzaak te zorgen voor continuïteit in de activiteiten van het Bureau, vooral omdat het van belang is dat het Bureau door de jaren heen relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare gegevens verstrekt;

iii) de raadplegingen die het Bureau heeft uitgevoerd en de interne en externe evaluaties van het Bureau.

Voorgestelde thema’s

Gezien het bovenstaande stelt de Commissie voor het advies van de raad van het bestuur van het Bureau te volgen en de eerdere thematische werkterreinen te handhaven, met dien verstande dat justitiële samenwerking in strafzaken niet langer wordt uitgesloten en dat een verwijzing naar politiële samenwerking wordt toegevoegd. Bovendien worden in het thematische werkterrein betreffende de integratie van de Roma de aspecten op het gebied van sociale inclusie versterkt. Voor de jaren 2018–2022 worden dan ook de volgende thematische werkterreinen voorgesteld:

a) toegang tot de rechter en slachtoffers van misdrijven;

b) gelijkheid en non-discriminatie;

c) informatiemaatschappij, in het bijzonder eerbied voor de persoonlijke levenssfeer en bescherming van persoonsgegevens;

d) justitiële en politiële samenwerking;

e) migratie, grenzen, asiel en integratie van vluchtelingen en migranten;

f) racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid;

g) rechten van het kind;

h) integratie en sociale inclusie van Roma.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsterrein en met ander beleid van de Unie

Het huidige meerjarenkader (2013–2017) is vastgesteld op 11 maart 2013 bij Besluit nr. 252/2013/EU van de Raad 2 . In artikel 2 van dat besluit worden de volgende thematische werkterreinen vermeld:

a) toegang tot de rechter;

b) slachtoffers van misdrijven, met inbegrip van schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven;

c) informatiemaatschappij, in het bijzonder eerbied voor de persoonlijke levenssfeer en bescherming van persoonsgegevens;

d) integratie van Roma;

e) justitiële samenwerking, uitgezonderd in strafzaken;

f) rechten van het kind;

g) discriminatie op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid;

h) immigratie en integratie van migranten, visa en grenscontrole en asiel;

i) racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid.

Dit voorstel bevestigt dat de thematische werkterreinen van het Bureau voor de periode 2013–2017 ook voor de volgende periode van vijf jaren relevant blijven. Geen van deze thema’s wordt geschrapt. Door de huidige thema’s te handhaven, worden de continuïteit en de consistentie van de activiteiten van het Bureau gewaarborgd. Het Bureau kan aldus zijn lopende werkzaamheden voortzetten en grootschalige studies op deze terreinen herhalen, zodat de vergelijkbaarheid wordt bevorderd en trends kunnen worden vastgesteld. Ook wordt het Bureau in staat gesteld de betrouwbaarheid, de objectiviteit, de relevantie en de vergelijkbaarheid van de op deze terreinen verzamelde en nog te verzamelen gegevens te vergroten. Het Bureau kan daardoor zijn expertise op deze terreinen verder ontwikkelen en verfijnen.

In artikel 5, lid 2, onder c), wordt bepaald dat het meerjarenkader in overeenstemming moet zijn met de prioriteiten van de Unie en terdege rekening moet houden met de beleidslijnen die voortvloeien uit de resoluties van het Europees Parlement en de conclusies van de Raad op het gebied van de grondrechten. Gezien de grondrechtenvraagstukken die de afgelopen jaren in resoluties van het Europees Parlement 3 en conclusies van de Raad 4 aan de orde zijn gekomen, zijn de thema’s die voor het meerjarenkader 2018–2022 worden voorgesteld, zeer relevant. Ook blijkt daaruit de relevantie van de uitbreiding van het werkterrein met politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken.

Racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid blijft bovendien een kernthema voor de werkzaamheden van het Bureau volgens het voorstel dat in overeenstemming is met artikel 5, lid 2, onder b), van de verordening en met de noodzaak om de Commissie en de lidstaten te steunen met gegevens en expertise op het gebied van de uitvoering van Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht 5 .

Ook zal de blijvende nadruk op gelijkheid en non-discriminatie, de rechten van het kind, migratie en asiel, de bescherming van persoonsgegevens, de toegang tot de rechter, de rechten van slachtoffers en justitiële samenwerking verdere ondersteuning bieden voor de uitvoering van de EU-wetgeving en het EU-beleid op andere belangrijke gebieden in verband met de grondrechten 6 . De integratie van de Roma blijft eveneens een belangrijke prioriteit en is bovendien een gebied waarop voor het Bureau nog veel werk te doen is. Het accent op sociale inclusie in dit verband, zoals voorgesteld door de raad van bestuur van het Bureau, sluit goed aan bij de ontwikkelingen op dit gebied in de EU 7 .

Tot slot moet het meerjarenkader op grond van artikel 5, lid 2, onder e), van de verordening bepalingen omvatten ter waarborging van complementariteit met de werkzaamheden van andere organen, instanties en agentschappen van de Unie, en met die van de Raad van Europa en andere internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de grondrechten 8 . De meest relevante agentschappen en organen van de Unie in verband met dit voorstel zijn het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) 9 , het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) 10 , het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) 11 , de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) 12 , het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) 13 , de Europese Eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust) 14 , de Europese Politiedienst (Europol) 15 , de Europese Politieacademie (Cepol) 16 , de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) 17 en het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (euLISA) 18 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van het besluit tot vaststelling van het meerjarenkader voor 2018–2022 is artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dat artikel was tevens de rechtsgrondslag van het besluit tot vaststelling van het meerjarenkader voor 2013–2017.

Voor het eerste meerjarenkader, dat wil zeggen voor 2007–2012, was de rechtsgrondslag daarentegen artikel 5, lid 1, van de oprichtingsverordening van het Bureau (Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad). Deze rechtsgrondslag kan echter niet langer worden gebruikt, omdat het een afgeleide rechtsgrondslag betreft in de zin van het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-133/06 19 . De rechtsgrondslag van het huidige voorstel moet daarom een bepaling van het Verdrag zijn. Vanwege het ontbreken van een andere (meer specifieke) bepaling moet de rechtsgrondslag die van de oprichtingsverordening van het Bureau zijn. Die verordening is vastgesteld op basis van artikel 308 van het vroegere Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Een gewijzigde versie van dit artikel werd met de inwerkintreding van het Verdrag van Lissabon artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteit

Artikel 5, lid 1, van de oprichtingsverordening van het Bureau bepaalt dat de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement een meerjarenkader voor het Bureau aanneemt, dat een looptijd heeft van vijf jaar. Het gaat hier derhalve om een terugkerend, verplicht EU-initiatief, dat het mogelijk maakt de thematische werkterreinen waarop het Bureau zich in de volgende vijf jaar moet richten, te bevestigen of te actualiseren.

Evenredigheid

Het voorstel is evenredig, aangezien het in overeenstemming is met de door de verordening voorgeschreven vorm en reikwijdte. De Commissie heeft wat dit betreft geen vrijheid van handelen. Het Bureau is bovendien opgericht met het doel op Europees niveau een corpus van relevante, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie en gegevens over grondrechtenvraagstukken bijeen te brengen om kennislacunes op de gebieden die onder het meerjarenkader vallen, weg te werken. Er bestaat momenteel geen minder omslachtige methode om bij alle lidstaten vergelijkbare, relevante informatie over de grondrechten te verzamelen en op een centraal punt bijeen te brengen en zo in de EU de ontwikkeling van op feiten gebaseerd beleid inzake de grondrechten te ondersteunen. Dit is bevestigd door een externe evaluatie van het Bureau die in 2012 is uitgevoerd 20 .

Keuze van het instrument

Er is geen keuze wat betreft het in te zetten instrument. Artikel 5 van de verordening bepaalt dat de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement het meerjarenkader vaststelt.

Overeenkomstig artikel 352 VWEU, dat de rechtsgrondslag van dit voorstel is, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na goedkeuring door het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen zijn besluit vast.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluatie

Overeenkomstig artikel 30, lid 4, van de verordening is in 2012 een externe evaluatie uitgevoerd 21 . De bijstand en de expertise van het Bureau werden daarbij positief beoordeeld. In 2017 zal opnieuw een externe evaluatie plaatsvinden, waarbij zal worden gekeken naar de vooruitgang en de resultaten die sinds de vorige evaluatie zijn bereikt. Aandacht zal worden besteed aan de wijze waarop het werkprogramma van het Bureau is uitgevoerd in het kader van het meerjarenkader 2013–2017 (zie ook punt 5 voor andere regelingen op het gebied van monitoring, evaluatie en verslaglegging).

Raadplegen van belanghebbenden en bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De verordening bepaalt dat de Commissie bij het opstellen van haar voorstel voor het meerjarenkader de raad van bestuur van het Bureau moet raadplegen. De Commissie heeft de raad van bestuur op zijn vergadering van 19–20 mei 2015 verzocht voorbereidingen te treffen voor het uitbrengen van een advies aan de Commissie begin 2016. Het advies met de visie van de raad van bestuur op de herziening van het huidige meerjarenkader is op 1 maart 2016 aan de Commissie gepresenteerd 22 . Het advies is gebaseerd op de besprekingen tijdens de vergadering van de raad van bestuur van september 2015, een gerichte raadpleging van belanghebbenden in september 2015, een bijeenkomst met belanghebbenden in november 2015, een advies van het wetenschappelijk comité van het Bureau en een tussentijds verslag over de activiteiten van het Bureau in 2013–2015 23 . De Commissie heeft de raad van bestuur van het Bureau ook geraadpleegd over het ontwerpvoorstel op zijn vergadering van 19–20 mei 2016.

Uit de tussentijdse evaluatie van de activiteiten van het Bureau in 2013–2015 is gebleken dat de thematische doelstellingen van het huidige meerjarenkader nog steeds relevant zijn en dat op die gebieden de expertise en de gegevensverzameling van het Bureau moeten worden versterkt. Die conclusie was met name gebaseerd op evaluatieverslagen over de resultaten van elk thematisch werkterrein en een voorlopige analyse van het effect dat op de verschillende thematische werkterreinen was bereikt.

De gerichte raadpleging van belanghebbenden 24 was gebaseerd op een vragenlijst over het meerjarenkader en de herziening daarvan. Volgens 86% van de respondenten waren de thema’s van het huidige meerjarenkader nog steeds relevant en moesten deze gehandhaafd worden in het nieuwe meerjarenkader van het Bureau voor 2018–2022. Dit werd bevestigd op de bijeenkomst van belanghebbenden in november 2015, in het advies van het wetenschappelijk comité en in het advies dat de raad van bestuur van het Bureau op 1 maart 2016 heeft uitgebracht.

Effectbeoordeling

Overeenkomstig artikel 5 van de verordening moeten de thematische werkterreinen van het Bureau worden vastgelegd in een meerjarenkader met een looptijd van vijf jaar, dat door de Raad wordt aangenomen op voorstel van de Commissie. Het huidige meerjarenkader (2013–2017) loopt tot eind 2017. Het indienen van een voorstel voor een nieuw meerjarenkader is dus overeenkomstig de verordening een terugkerende verplichting. Het is niet facultatief. De thema’s van het vorige meerjarenkader zijn bovendien nog steeds relevant. Een van die thema’s is in artikel 5, lid 2, onder b), van de verordening verplicht gesteld, namelijk de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid. Wat de thema’s betreft is er dus evenmin veel speelruimte.

Het meerjarenkader heeft geen gevolgen voor de begroting (zie punt 4).

De richtsnoeren en de toolbox voor betere regelgeving maken duidelijk dat een effectbeoordeling alleen vereist is als een EU-maatregel waarschijnlijk significante economische, sociale of milieueffecten heeft, wat voor het meerjarenkader niet het geval is. De toolbox geeft ook aan dat een effectbeoordeling niet nodig is als de Commissie weinig of geen keuze heeft (bijvoorbeeld als de Commissie uitvoering geeft aan eerdere beleidsbeslissingen waarvoor al een effectbeoordeling is verricht) 25 . Dat is voor dit meerjarenkader het geval, aangezien de verordening, waarvoor een effectbeoordeling is uitgevoerd die ook betrekking had op de verplichting om een meerjarenkader vast te stellen, voorschrijft dat de Commissie om de vijf jaar een voorstel voor een meerjarenkader indient.

Overeenkomstig de in richtsnoeren vastgelegde eisen zijn de afwezigheid van een effectbeoordeling en de rechtvaardiging daarvoor in de routekaart voor het voorstel opgenomen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen directe gevolgen voor de EU-begroting. Het meerjarenkader vormt het thematische raamwerk waarbinnen het Bureau zijn taken moet uitvoeren. Het Bureau zal projecten ontwikkelen binnen de werkterreinen van het meerjarenkader en met de personele en financiële middelen waarin wordt voorzien in de jaarbegroting van het Bureau zoals die door de begrotingsautoriteit is vastgesteld. Dit wordt in detail uiteengezet in de programmeringsdocumenten van het Bureau.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoering, monitoring, evaluatie en rapportage

In artikel 12, lid 6, onder a), van de oprichtingsverordening wordt bepaald dat de raad van bestuur van het Bureau overeenkomstig het meerjarenkader het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau vaststelt, nadat de Commissie en het wetenschappelijk comité advies hebben uitgebracht. Dit draagt mede bij tot de consistentie van de activiteiten die het Bureau binnen het meerjarenkader onderneemt.

Het Bureau stelt ook een strategisch plan op voor de periode die door het meerjarenkader wordt bestreken, waarin voor elk van de thematische werkterreinen de doelstellingen en verwachte resultaten worden beschreven. Dit plan dient als richtsnoer voor het opstellen van de programmeringsdocumenten.

Het Bureau brengt overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder g), van de oprichtingsverordening jaarlijks verslag uit over zijn activiteiten en verricht regelmatig interne evaluaties van zijn werkzaamheden op basis van het meerjarenkader, het strategische plan en de programmeringsdocumenten. In november 2015 is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd voor de periode 2013–2015 26 . Die evaluatie is gebaseerd op evaluatieverslagen voor elk van de thematische werkterreinen van het meerjarenkader en illustreert de belangrijkste resultaten. In het kader van de evaluatie is ook een voorlopige effectanalyse verricht over de verwezenlijking van de doelstellingen en verwachte resultaten die voor elk thematisch werkterrein zijn opgenomen in het strategische plan van het Bureau voor 2013–2017 27 . De raad van bestuur heeft de analyse besproken op zijn vergadering van september 2015. Met het opmaken van de balans en de tussentijdse evaluatie is ook bijgedragen aan de meningsvorming over de thematische werkterreinen voor het meerjarenkader van het Bureau voor 2018–2022.

Zoals in punt 3 genoemd, is bovendien in 2012 een externe evaluatie uitgevoerd 28 . In 2017 wordt opnieuw een externe evaluatie verricht.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

— Toegang tot de rechter en slachtoffers van misdrijven. Dit waren ook al thematische werkterreinen van het Bureau in het meerjarenkader voor 2013–2017. Ze zijn nauw verwant, omdat zij betrekking hebben op de toegang tot doeltreffende rechtspleging voor de burgers. Ze kunnen daarom worden samengebracht om het meerjarenkader te vereenvoudigen. In het programma van Stockholm is onderstreept dat de rechter in de EU toegankelijker moet worden en dat slachtoffers van misdrijven in de EU meer steun moeten krijgen. De Commissie wees in haar mededeling over de EU-agenda voor justitie voor 2020 29 op de noodzaak van toegang tot de rechter op gelijke voet in alle lidstaten en van snelle, betrouwbare en geloofwaardige oplossingen, ook langs buitengerechtelijke weg. Zij benadrukte tevens de inspanningen van de EU om de rechten van slachtoffers van misdrijven 30 en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte te waarborgen. De Europese Raad benadrukte in zijn conclusies van 27 juni 2014, waarin hij strategische richtsnoeren voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht vaststelde, dat het nodig is de toegang tot de rechter verder te vereenvoudigen, reële beroepsmogelijkheden te bevorderen en de bescherming van slachtoffers te versterken. In dat verband riep hij ertoe op daarvoor gebruik te maken van de expertise van het Bureau. Het Bureau heeft zijn expertise op dit terrein de afgelopen jaren gestaag verder ontwikkeld. Het publiceerde bijvoorbeeld een verslag over slachtoffers van misdrijven in de EU 31 en een verslag over ernstige arbeidsuitbuiting 32 en organiseerde grootschalige enquêtes over onder meer de ervaringen van slachtoffers van misdrijven (een EU-enquête naar minderheden en discriminatie, een enquête onder LHBT’s, een enquête onder Joden over hun ervaringen met en perceptie van antisemitisme en een enquête over geweld tegen vrouwen) 33 . Het Bureau heeft verder algemene verslagen uitgebracht over de toegang tot de rechter (onder meer met betrekking tot asielzoekers, gegevensbescherming, kinderen en de vrijheid van onderneming). Het heeft Clarity opgezet, een tool voor onlineadvies over mogelijkheden om verhaal te krijgen, die voor eind 2016 in het kader van e-justitie zal worden aangeboden, en werkt momenteel aan een handboek over de toegang tot de rechter in Europa 34 . Wil het Bureau het werk op deze gebieden kunnen voortzetten en zijn expertise en zijn verzameling van betrouwbare en vergelijkbare gegevens verder kunnen uitbouwen, dan moeten deze thematische werkterreinen in het meerjarenkader voor 2018–2022 worden gehandhaafd. Dit is ook duidelijk gebleken bij de interne evaluaties van het Bureau en de openbare raadpleging die het in het najaar van 2015 heeft uitgevoerd. Een overweldigende meerderheid van de respondenten sprak zich toen uit voor handhaving van deze thematische werkterreinen. Ook de raad van bestuur van het Bureau is voorstander van handhaving van deze concentratiegebieden.

— Gelijkheid en non-discriminatie. Er wordt verwacht dat het Bureau gegevens over discriminatie en gelijkheid zal blijven verzamelen. Dit was een van de kerngebieden voor het meerjarenkader 2013–2017 en dat moet het ook blijven. De formulering in het vorige meerjarenkader kan worden vereenvoudigd door te verwijzen naar gelijkheid en non-discriminatie in het algemeen zonder alle specifieke discriminatiegronden van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op te sommen. Gendervraagstukken zouden alleen moeten worden behandeld in nauw overleg en nauwe samenwerking met het Europees Instituut voor gendergelijkheid EIGE, dat de specifieke opdracht heeft om gegevens over gendergelijkheid en genderdiscriminatie te verzamelen. Het Bureau heeft de laatste jaren een aantal relevante verslagen over gelijkheid en non-discriminatie uitgebracht, te weten over mensen met een handicap 35 , over discriminatie op grond van seksuele oriëntatie 36 en over de situatie op het gebied van gelijkheid in de EU 37 . De enquête over minderheden en discriminatie (EU-MIDIS II) 38 zal regelmatig worden herhaald om trends te kunnen ontdekken. Het Bureau speelt ook een specifieke rol in het kader van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het is van belang dat het Bureau blijft werken aan gelijkheid en non-discriminatie om de bekendheid met praktische problemen te vergroten en de beleidsvorming op dit gebied verder te ondersteunen. De belanghebbenden zijn het daarmee eens, zoals bleek bij de raadpleging en zoals door de raad van bestuur is aangetoond.

— Informatiemaatschappij, in het bijzonder eerbied voor de persoonlijke levenssfeer en bescherming van persoonsgegevens. In haar mededeling „Een digitale agenda voor Europa” 39 onderstreepte de Europese Commissie de cruciale rol van ICT en met name het internet als „het instrument bij uitstek voor zowel economische als maatschappelijke activiteiten, zoals zakendoen, werken, ontspanning, communicatie en vrije meningsuiting”. Met de strategie voor de digitale eengemaakte markt is deze aanpak bevestigd. Deze strategie legt een bijzonder accent op het effect op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting en van informatie.

Het is van belang om het vertrouwen en de veiligheid online te versterken en toegang tot een veelheid van informatie, bronnen en standpunten mogelijk te maken. Dat kan door grondrechtenproblemen in de cyberruimte aan te pakken, met name met krachtiger beleid om vrijheid en pluralisme van de media te verdedigen en te versterken, mediageletterdheid te bevorderen, privacy en de bescherming van persoonsgegevens te versterken en cybercriminaliteit te bestrijden. De EU heeft specifieke initiatieven genomen zoals de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie 40 , de EU-strategie tegen cybercriminaliteit 41 , het opzetten van het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit bij Europol, de richtlijn ter bestrijding van mensenhandel 42 en het nieuwe EU-wetgevingskader voor gegevensbescherming 43 . De grondrechten online zijn ook een belangrijk onderdeel van internetgovernance.

Het Bureau heeft enkele studies op het gebied van gegevensbescherming uitgevoerd, zoals een handboek inzake het Europese gegevensbeschermingsrecht 44 en een studie over de rechtsvoorzieningen voor personen met betrekking tot grootschalig elektronisch toezicht 45 , en werkt momenteel aan een studie over de gevolgen van het gebruik van biometrische gegevens voor de grondrechten 46 . Het Bureau moet zijn expertise uitbreiden en gegevens verzamelen over grondrechtenkwesties die samenhangen met de digitale wereld – waaronder media-inhoud – en internetgovernance, maar ook met de praktische problematiek van de uitvoering van het EU-recht op dit terrein. Het Bureau zal nauw samenwerken met andere EU-agentschappen en instanties op deze gebieden, zoals de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, het Europees Comité voor gegevensbescherming, Enisa, eu-LISA en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC).

— Politiële en justitiële samenwerking. De Commissie heeft in haar mededeling over de EU-agenda voor justitie voor 2020 47 aangegeven dat het van groot belang is om het wederzijds vertrouwen te versterken door bruggen te bouwen tussen de verschillende rechts- en bestuursstelsels van de lidstaten. Dit geldt voor burgerlijke, handels-, bestuurs- en strafzaken en houdt in dat de samenwerking tussen de justitiële, bestuurlijke en rechtshandhavingsautoriteiten wordt gestimuleerd en dat voor de hele EU minimumnormen worden geformuleerd. Het is van belang dat het Bureau, met zijn onderzoek en met de gegevens waarover het beschikt, initiatieven tot versterking van de justitiële samenwerking kan steunen. Dit thematische werkterrein moet derhalve in het meerjarenkader voor 2018–2022 gehandhaafd blijven.

Justitiële samenwerking in strafzaken werd door de Raad uitgesloten van het meerjarenkader voor 2013–2017, hoewel de Commissie dat terrein wel had opgenomen in haar voorstel uit 2011 48 . Het Europees Parlement was ook sterk voorstander van het opnemen van strafrechtelijke en politiële samenwerking in het huidige meerjarenkader van het Bureau en betreurde het ten zeerste dat de Raad in dit opzicht niet tot overeenstemming kon komen 49 . Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is justitiële samenwerking in strafzaken immers onderdeel van het EU-acquis en zijn op dit terrein in de EU belangrijke initiatieven genomen, zoals het voorstel tot oprichting van een Europees openbaar ministerie 50 en gemeenschappelijke normen voor de bescherming van de rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures 51 . De Europese Raad benadrukte in zijn conclusies van 27 juni 2014, waarin hij strategische richtsnoeren voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht vaststelde, onder meer dat het nodig is te blijven werken aan versterking van de rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures. In dat verband riep hij ertoe op daarvoor gebruik te maken van de expertise van het Bureau. De overgangsperiode voor de ruimte van recht waarin het Verdrag van Lissabon voorzag, liep bovendien eind 2014 af. Beperkingen van de gerechtelijke controle door het Hof van Justitie van de Europese Unie en de rol van de Commissie als hoedster van de verdragen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking werden daardoor opgeheven. Het is voor de uitvoering van de toezichtstaak van de Commissie dus belangrijk dat zij gegevens heeft over de situatie in de praktijk. Het werk van het Bureau op strafrechtgebied is al nuttig gebleken; daarop wijzen specifieke studies die de Commissie heeft laten uitvoeren over kinderen in strafprocedures 52 , overbrenging van gedetineerden 53 en het recht op vertolking en vertaling en op informatie in strafprocedures 54 . Het strafrecht zou nu volledig deel moeten uitmaken van het thematische werkterrein justitiële samenwerking. De raad van bestuur van het Bureau schaarde zich volledig achter dat standpunt in zijn advies en bracht het ook ter sprake bij de externe evaluatie van het Bureau in 2012 55 .

Dit geldt ook voor politiële samenwerking, een thematisch werkterrein dat in het meerjarenkader voor 2018–2022 uitdrukkelijk moet worden vermeld. Dat het van belang is de politiële samenwerking te versterken, was al benadrukt door de Europese Raad in diens conclusies van 27 juni 2014 en bleek eens te meer na de terroristische aanslagen waardoor een aantal EU-lidstaten in 2015 werd getroffen. Het grondrechtenaspect is in dit verband cruciaal. De Commissie heeft hierop nadrukkelijk gewezen in haar mededeling over de Europese veiligheidsagenda 56 . Ook op dit terrein heeft het Bureau waardevolle steun verleend op verzoek van de diensten van de Commissie. Het heeft bijvoorbeeld de lidstaten bijgestaan bij de ontwikkeling van passende grondrechtennormen voor de verwerking van PNR-gegevens en in dat kader twaalf operationele overwegingen over de grondrechten vastgesteld waarmee rechtshandhavingsautoriteiten bij de verwerking van PNR-gegevens rekening moeten houden. Intensievere politiële samenwerking is ook vereist in het licht van de vluchtelingencrisis, aangezien die tot meer mensenhandel en migrantensmokkel leidt. Het is belangrijk dat het Bureau met betrouwbare en vergelijkbare gegevens en door het identificeren van beste praktijken steun kan verlenen aan initiatieven op gebieden als de bestrijding van migrantensmokkel, georganiseerde misdaad en terrorisme.

— Migratie, grenzen, asiel en integratie van vluchtelingen en migranten. De sterke stijging van het aantal asielzoekers de afgelopen jaren heeft ertoe geleid dat het onderwerp migratie voor de Commissie een hoge prioriteit heeft. Voorzitter Juncker heeft dat op 9 september 2015 ook benadrukt in zijn State of the Union. Het kwam ook tot uiting in de goedkeuring van de Europese migratieagenda in mei 2015 57 en de vele initiatieven die de Commissie op dit gebied heeft genomen en nog zal nemen. Tegen deze achtergrond en gezien de toenemende migratiestromen naar de EU is het werk van het Bureau essentieel voor het identificeren van de praktische problematiek. Het Bureau moet gegevens over dit onderwerp blijven verzamelen, in nauwe samenwerking met andere EU-agentschappen, zoals het EASO en Frontex. Het Bureau heeft de laatste jaren al een aantal verslagen gepubliceerd over onderwerpen als terugkeer en overbrenging van kinderen in gevaar die EU-burger zijn, sociale inclusie en participatie van migranten in de samenleving, alternatieve detentie van asielzoekers en personen in een terugkeerprocedure, de kosten van uitsluiting uit de gezondheidszorg (met betrekking tot irreguliere migranten), de grondrechten aan de landgrenzen (bevindingen op verschillende grensdoorlaatposten van de EU), legale manieren om de EU binnen te komen voor mensen die internationale bescherming nodig hebben (een toolbox), de grondrechten op luchthavens en aan de landgrenzen en het Europees recht op het gebied van asiel, grenzen en migratie (een handboek) 58 . Het Bureau heeft in samenwerking met Frontex ook deelgenomen aan opleidingsactiviteiten voor grenswachters inzake de grondrechten. Daarnaast publiceert het regelmatig gegevens over de huidige migratiesituatie in de EU 59 . Ten aanzien van de integratie van migranten (inclusief vluchtelingen) zal het Bureau in 2016 en 2017 twee omvangrijke projecten uitvoeren. Als eerste de tweede ronde van de EU-enquête over minderheden en discriminatie (EU-MIDIS II), aan de hand waarvan trends zullen kunnen worden vastgesteld. In het kader van het tweede project zal via het onderzoeksnetwerk van het Bureau (FRANET) informatie worden verzameld over nationaal en regionaal/lokaal beleid inzake sociale inclusie en participatie van migranten in de samenleving (SIMPS). Deze belangrijke werkzaamheden op het gebied van discriminatie van migranten en sociale inclusie zullen ook na 2018 moeten doorgaan. De belanghebbenden verlenen brede steun aan de voortzetting van het werk van het Bureau inzake deze migratievraagstukken. Ook de raad van het bestuur heeft ertoe opgeroepen dat het Bureau zijn werk op deze terreinen voortzet.

— Racisme, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid. Dit thematisch werkterrein moet overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van de verordening verplicht in het meerjarenkader van het Bureau worden opgenomen. Racisme, vreemdelingenhaat en andere uitingen van onverdraagzaamheid nemen in de EU toe, zowel online als offline. De strijd tegen terrorisme en radicalisering en de activiteiten op het gebied van migratie brengen toenemende uitdagingen met zich mee. De EU beschikt over een gemeenschappelijk kader voor de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat 60 , dat door de Commissie nauwlettend in het oog wordt gehouden. Het eerste jaarlijkse colloquium van de Commissie over de grondrechten heeft tot een aantal maatregelen geleid ter bestrijding van haatmisdrijven en haatuitingen en ter bevordering van inclusieve verdraagzaamheid in de EU 61 . Tijdens het colloquium werd benadrukt dat er een gebrek is aan betrouwbare en vergelijkbare gegevens over haatmisdrijven. Het is daarom belangrijk dat het Bureau er met name naar streeft de lidstaten te helpen op dit terrein vooruitgang te boeken, onder meer door een gemeenschappelijke methode voor de registratie van haatmisdrijven te ontwikkelen. Het moet daarbij samenwerken met Eurostat. Het is bovendien van belang dat het Bureau zijn grootschalige studies, zoals het onderzoek naar antisemitisme, regelmatig herhaalt om trends te identificeren. Het zou in het licht van de migratiesituatie ook een gegevenscorpus over moslimhaat en een afzonderlijk gegevenscorpus over vreemdelingenhaat moeten opzetten.

— Rechten van het kind. De verplichting de rechten van het kind te bevorderen en te beschermen is vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de EU. Dit onderwerp heeft voor de EU een hoge prioriteit en was al een belangrijk thematisch werkterrein van het Bureau in het meerjarenkader voor 2013–2017. Het Bureau heeft over onderzoek op het gebied van de rechten van het kind veel gepubliceerd dat ook relevant is voor een aantal andere beleidsgebieden, zoals asiel en migratie, sociale inclusie, justitie, non-discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat, geweld tegen kinderen, kinderbescherming en kinderwelzijn 62 . De Commissie organiseert jaarlijks het Europees Forum voor de rechten van het kind 63 en heeft recentelijk maatregelen genomen op het gebied van kinderbeschermingsstelsels 64 en migrerende kinderen 65 . Onderzoek en gegevens inzake kinderen zijn cruciaal als informatiebron en om initiatieven van de EU en de lidstaten te steunen. Het is belangrijk dat de rechten van het kind ook in het meerjarenkader voor 2018–2022 een aandachtsgebied van het Bureau blijven. Het Bureau kan dan gegevens blijven verzamelen en vooruitgang en trends in het oog blijven houden inzake kwesties als kindvriendelijke justitie en kinderen in kwetsbare situaties, zodat de door het Bureau ontwikkelde indicatoren met betrekking tot de rechten van het kind operationeel kunnen worden gemaakt. Handhaving van dit thematische werkterrein is door de raad van bestuur van Bureau krachtig gesteund.

— Integratie en sociale inclusie van Roma. De integratie van de Roma is een duidelijke prioriteit voor de EU. In het „EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” wordt het Bureau verzocht in alle lidstaten gegevens te verzamelen over de situatie van de Roma wat betreft de toegang tot werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting en samen met de lidstaten monitoringmethoden te ontwikkelen waarmee een vergelijkende analyse van de situatie van de Roma in heel Europa kan worden verricht. Het Bureau heeft de laatste jaren expertise opgebouwd betreffende het verzamelen van gegevens over Romavraagstukken, zoals blijkt uit zijn verslagen over de situatie van de Roma in elf lidstaten, de situatie van Roma die EU-burger zijn en naar andere lidstaten reizen en zich daar vestigen, en de enquête over minderheden en discriminatie in de EU 66 . De belanghebbenden hebben opgeroepen tot handhaving van het belangrijke thematische werkterrein betreffende de Roma, zoals bleek uit de resultaten van de openbare raadpleging die het Bureau heeft uitgevoerd. Ook de raad van bestuur van het Bureau was duidelijk voorstander van handhaving. Het Bureau moet daarom voor alle lidstaten gegevens blijven verstrekken op basis van de indicatoren inzake integratie van de Roma die het Bureau zal ontwikkelen en de tool voor onlinerapportage die de Commissie heeft ontwikkeld. Sociale inclusie verdient in dit verband meer aandacht, gezien het belang van de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting (een van de vijf doelstellingen van de Europa 2020-strategie van de EU). De ervaring die het Bureau heeft opgedaan met het verzamelen van informatie over de sociale inclusie van de Roma en andere minderheden en kwetsbare groepen (bijvoorbeeld met enquêtes als EU-MIDIS: de enquête over minderheden en discriminatie in de EU of met projecten als SIMPS: het verzamelen van informatie over nationaal en regionaal/lokaal beleid inzake sociale inclusie en participatie van migranten in de samenleving) kan ook van nut zijn voor het toekomstige werk van het Bureau, bijvoorbeeld in de context van de komende enquête over de grondrechten of in het licht van de prioriteiten van de EU die samenhangen met de toekomstige Europese pijler van sociale rechten. Ter versterking van de bestaande samenwerking moet worden gestreefd naar synergie met het werk van andere organisaties zoals Eurofound of Eurostat. Bij de openbare raadpleging die het Bureau in 2015 heeft georganiseerd, hebben de belanghebbenden erop aangedrongen dat in het meerjarenkader van het Bureau meer aandacht wordt geschonken aan sociale inclusie. Ook de raad van bestuur van het Bureau heeft daarop aangedrongen in zijn advies over het nieuwe meerjarenkader. Het Europees Parlement heeft eveneens daartoe opgeroepen 67 .