Toelichting bij COM(2016)662 - Deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Met 180 miljoen mensen die als 'waterarm' worden beschouwd, wordt het Middellandse Zeegebied in het algemeen gekenmerkt door een hoog niveau van waterstress. Daarom is een duurzaam beheer van de watervoorziening en voedselsystemen in dat gebied zo belangrijk.

Door de klimaatverandering wordt het gebied steeds vaker getroffen door grote watertekorten, wat ernstige gevolgen heeft voor de landbouw. Wat er aan water voorhanden is, wordt grotendeels gebruikt voor irrigatie. In geval van watertekort leidt dit bijgevolg tot dalende en onregelmatige oogsten, waardoor de natuurlijke hulpbronnen onder druk komen te staan en het moeilijker wordt om te zorgen voor schoon water en betaalbaar voedsel voor de inwoners in de regio.

Dit heeft op zijn beurt een negatieve impact op voeding, gezondheid, levensonderhoud, levensstandaard en welzijn. Deze sociale en economische stress is een belangrijke oorzaak van instabiliteit. Het draagt ook bij tot migratie, zowel intern, waardoor talrijke boerengezinnen naar de steden trekken, als extern, waardoor een deel van de bevolking kiest voor migratie, met name naar Europa.

Het niet-duurzame beheer van watervoorziening en voedselsystemen in het Middellandse Zeegebied is te wijten aan een aantal factoren, waaronder politieke instabiliteit, klimaatverandering en een snelle bevolkingsgroei. Een belangrijke reden is ook het ontbreken van een aantal gemeenschappelijke innovatieve oplossingen die zijn aangepast aan de realiteit van de regio en er gemakkelijk kunnen worden verspreid. Deze oplossingen zijn nog niet in zicht, omdat het totale investeringsvolume op het gebied van onderzoek en innovatie (O&I) in het Middellandse Zeegebied niet in verhouding staat tot de omvang van de regionale uitdagingen. Het investeringsvolume verschilt ook sterk van land tot land. De financiering is niet gericht op het aanpakken van de problemen op het gebied van water en voedsel en de belanghebbenden – bijvoorbeeld de particuliere sector – hebben niet altijd toereikende O&Imogelijkheden. Daarenboven zijn de inspanningen inzake O&Isamenwerking tussen de lidstaten van de Unie en de zuidelijke en oostelijke mediterrane landen te versnipperd (voornamelijk vastgelegd in bilaterale overeenkomsten) om enig belangrijk effect te hebben.

In dit verband, en in het bijzonder met betrekking tot migratie, is het gezamenlijke Prima-initiatief, onder leiding van de deelnemende landen van de Unie en het zuidelijke Middellandse Zeegebied 1 bijzonder belangrijk en relevant. Het initiatief volgt het model van de nieuwe migratiepartnerschappen om te komen tot een nauwere financiële samenwerking tussen de lidstaten en de andere deelnemende landen. Het illustreert hoe het onderzoeksbeleid kan zorgen voor een doeltreffende coördinatie door een strategisch gebruik van nationale middelen en het samenbrengen van mediterrane landen om gemeenschappelijke problemen op lange termijn aan te pakken.

De strategische doelstelling van dit programmeringsinitiatief is het ontwikkelen van gemeenschappelijke innovatieve oplossingen voor watervoorziening en voedselsystemen, waaraan het Middellandse Zeegebied dringend behoefte heeft. De verwezenlijking van dit strategische doel zal de watervoorziening en voedselsystemen efficiënter, rendabeler en duurzamer maken. Op die manier kan O&I helpen om grotere problemen in verband met voeding, gezondheid en sociaal welzijn op te lossen en uiteindelijk ook de massale migratietrends aan te pakken. Zo kan het O&Ibeleid maximaal worden ingezet om de migratieproblematiek aan te pakken, in overeenstemming met de Mededeling van de Commissie over een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda, (COM(2016) 385).

Institutionele achtergrond

Het proces dat tot dit gezamenlijke programmeringsinitiatief heeft geleid, begon in 2012 met de Euro-mediterrane conferentie over wetenschap, technologie en innovatie in Barcelona. Het doel is het versterken van de Euro-mediterrane samenwerking op het gebied van O&I in het kader van de bredere doelstellingen van het externe beleid van de Unie ten aanzien van het zuidelijke nabuurschap.

Verschillende voorzitterschappen van de Raad hebben gewezen op de behoefte aan een regionaal partnerschap om de grote gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken, waaronder de beschikbaarheid en het beheer van water, innovatie en institutionele coördinatie. Een regionaal partnerschap is gebaseerd op basis van mede-eigendom, wederzijds belang en gedeeld voordeel in een langdurig structureel kader.

De Raad Concurrentievermogen van 5 december 2014 heeft de Commissie verzocht te beoordelen of de reikwijdte van de doelstellingen en de omvang van de benodigde middelen een deelname van de Unie aan het gezamenlijke Prima-initiatief rechtvaardigt op basis van artikel 185 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In zijn conclusies heeft de Raad met name zijn goedkeuring gehecht aan de nadruk die dit programmeringsinitiatief legt op het ontwikkelen en implementeren van innovatieve, geïntegreerde oplossingen voor een duurzaam beheer van watervoorziening en voedselsystemen in het Middellandse Zeegebied. De Raad beschouwde dit als een prioriteit om de gezondheid, het welzijn en de sociaal-culturele omstandigheden van de bevolking in het mediterrane gebied te verbeteren en de economische groei te stimuleren.

Derhalve hebben een aantal lidstaten en derde landen van het Middellandse Zeegebied in december 2014 bij de Commissie een voorstel ingediend om deel te nemen aan het gezamenlijke Prima-initiatief.

Op basis van de conclusies van de Raad Concurrentievermogen en na de formele indiening van het voorstel, heeft commissaris voor Onderzoek, Wetenschap en Innovatie Carlos Moedas de diensten van de Commissie verzocht een effectbeoordeling van de beschikbare beleidsopties voor te bereiden, met inbegrip van een initiatief met artikel 185 VWEU als rechtsgrondslag.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Het gezamenlijke Prima-initiatief past in een institutionele context waar tot op het hoogste politieke niveau is gewezen op de noodzaak tot versterking van de samenwerking van de Unie met de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied op cruciale gebieden zoals waterreserves en voedselsystemen.

Het Prima-initiatief koppelt de belangrijke regionale O&I-uitdagingen aan bredere sociaaleconomische en geopolitieke doelstellingen. Het wil een aanvulling vormen op recente institutionele acties die in dit verband zijn genomen, maar die zich op andere beleidsgebieden dan O&I situeren. Deze andere acties zijn de volgende:

1.

a) Waterdiplomatie (conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli 2013)


De gevolgen van de klimaatverandering die samen met de demografische en economische ontwikkelingen de kwaliteit, de beschikbaarheid en het beheer van water in het gedrang brengen, leiden tot grote uitdagingen op het vlak van veiligheid, die gemakkelijk kunnen ontaarden in spanningen en conflicten over de toegang tot water. In deze context speelt de Unie een belangrijke rol bij de ondersteuning van waterdiplomatie in de hele wereld en in grensoverschrijdende wateren in Europa. Dit omvat ook het steunen van watergerelateerde initiatieven in samenwerking met de nabuurschapslanden van de EU en andere landen die bij de waterzekerheidsinventarisatie van de EU werden geïdentificeerd.

2.

b) Herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) (conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 14 december 2015)


De Raad beschouwt de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid als een belangrijke beleidsprioriteit voor de Unie in de komende jaren. O&I krijgt een cruciale rol toebedeeld met het oog op de sociaaleconomische ontwikkeling in de nabuurschapslanden en moet de nabuurschapslanden helpen om hun economieën te diversifiëren en te moderniseren door hun deelname aan EU-initiatieven te bevorderen.

3.

c) Duurzameontwikkelingsdoelstellingen (conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 26 mei 2015)


Er wordt verwezen naar de verbintenis van Horizon 2020 om duurzame ontwikkeling zowel binnen de Unie als in het contact met internationale partners te ondersteunen, alsook naar de noodzaak om wetenschap, technologie en innovatie te bevorderen als onderdeel van de globale aanpak voor de periode na 2015 inzake armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.

4.

d) Migratie (conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober 2015 en 1718 maart 2016)


In deze conclusies erkent de Raad dat de migratiecrisis binnen en buiten de nabuurschapslanden van de EU wordt aangewakkerd door armoede, een slechte sociaaleconomische ontwikkeling en mensenrechtenschendingen en wordt gepleit voor een sterk extern migratie- en asielbeleid. De Raad heeft herhaald zich te willen inzetten om met alle mogelijke instrumenten en beleidsmaatregelen de oorzaken van de migratiestromen, en met name de slechte sociaaleconomische omstandigheden en de klimaatverandering, aan te pakken.

5.

e) Europese klimaatdiplomatie na de COP21 (conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari 2016)


In de brede context van de klimaatdiplomatie vermeldt de Raad de ontwikkeling van een actieplan voor klimaatdiplomatie, met inbegrip van maatregelen die zich toespitsen op het verband tussen klimaatverandering, natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van water), welvaart, stabiliteit en migratie.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De doelstellingen zijn in lijn met de probleemstelling en omvatten de daarmee verband houdende O&I-uitdagingen. Daarnaast bevorderen zij de interactie tussen het Europese, mediterrane en mondiale beleid. Het Prima-initiatief sluit aan bij de recente Mededeling van de Commissie over een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda, (COM(2016) 385). In die mededeling ligt de nadruk op de aanpak van de onderliggende oorzaken van migratie en gedwongen verplaatsing waarbij "alle EUbeleidsterreinen [moeten worden betrokken]: onder meer onderwijs, onderzoek, klimaatverandering, energie, milieu en landbouw". Er wordt ook gepleit voor nieuwe modellen voor ontwikkelingssamenwerking waarbij de particuliere sector, innovatieve financieringsmechanismen en investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen en duurzame infrastructuur aan bod komen.

Horizon 2020 heeft 'klimaatactie, milieu, efficiënt gebruik van hulpbronnen en grondstoffen' en 'voedselzekerheid, duurzame land- en bosbouw, marien en maritiem onderzoek en onderzoek naar binnenwateren, en bio-economie' aangeduid als twee prioritaire maatschappelijke uitdagingen die via steun aan O&Iinvesteringen moeten worden aangepakt. Het erkent ook dat de O&Iactiviteiten die bedoeld zijn om deze uitdagingen aan te pakken op EU-niveau en daarbuiten moeten worden uitgevoerd vanwege het transnationale en mondiale karakter van het klimaat en het milieu, de omvang en de complexiteit en de internationale dimensie van de voedselvoorzienings- en landbouwketens.

De O&Idoelstellingen met betrekking tot watervoorziening en voedselsystemen in het Middellandse Zeegebied lijken te sporen met en relevant te zijn voor de volgende initiatieven:

• de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen;

• het Barcelonaproces dat in november 1995 werd gelanceerd op initiatief van de Euro-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken en de daarmee verband houdende Mededeling Het proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied (COM(2008) 319), waarmee een multilateraal partnerschap werd opgericht dat zich richt op regionale en transnationale projecten;

• de Mededeling Intensivering en betere concentratie van internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie: Een strategische benadering (COM(2012) 497), die een accent legt op het bevorderen van integratie in of afstemming op de Europese onderzoeksruimte (EOR) op het gebied van nabuurschap.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel voor het Prima-initiatief is gebaseerd op artikel 185 VWEU. Op grond van dit instrument kan de EU bij de tenuitvoerlegging van het meerjarig kaderprogramma in overeenstemming met de betrokken lidstaten voorzien in deelname aan door verscheidene lidstaten uitgevoerde onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's, met inbegrip van de deelname aan de voor de uitvoering van die programma's tot stand gebrachte structuren.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het Prima-initiatief is een gezamenlijk programmeringsinitiatief dat is gebaseerd op en samengesteld uit nationale programma's en activiteiten van de deelnemende lidstaten en geassocieerde landen, met steun en deelname van de EU.

Het voorstel van de Commissie voor Horizon 2020 voorziet in de deelname van de EU aan het Prima-initiatief op grond van artikel 185 VWEU. Dat is voor de EU het geschikte instrument om het initiatief te steunen, omdat het zowel de coördinatie van de nationale onderzoeksprogramma's als de deelname van de EU aan dit gezamenlijke programmeringsinitiatief mogelijk maakt.

De nationale, bilaterale en transnationale programma's die tot nu toe zijn gebruikt voor het verbeteren van O&I op het gebied van watervoorziening en voedselsystemen bleken niet toereikend om grensoverschrijdende kwesties aan te pakken en bijkomende publieke en private investeringen aan te trekken.

Daarenboven zijn de uitdagingen op het gebied van watervoorziening en voedselsystemen in het Middellandse Zeegebied complex, met elkaar verbonden, transnationaal en multisectoraal. Ze vereisen transdisciplinair onderzoek en geïntegreerde oplossingen die ruimte bieden voor innovatie. Andere factoren, zoals het sociale gedrag van plattelandsgemeenschappen, economische belemmeringen of de stabiliteit van de juridische en institutionele kaders, kunnen de keuze van de meest gepaste maatregelen mee beïnvloeden. Geen enkel land zou in zijn eentje zo’n complexe materie aankunnen.

Uit de ervaring met soortgelijke initiatieven in het kader van artikel 185 blijkt dat maatregelen op het niveau van de Unie kunnen leiden tot een goed gecoördineerd en geïntegreerd programmeringsinitiatief dankzij:

a) de schaalvoordelen, de reikwijdte en het samenbrengen van de kritische massa aan middelen;

b) de hefboomeffecten, alsook de invloed op en de gevolgen voor het externe beleid van de EU en migratie;

c) de bevordering van wereldwijde samenwerking en het Zuid-Europese nabuurschap.

Evenredigheid

Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken. De deelname van de Unie aan het Prima-initiatief geschiedt binnen de kaders van de door het VWEU toegekende bevoegdheden en beperkt zich tot het faciliteren en ondersteunen (ook financieel) van de verwezenlijking van de Prima-doelstellingen door de deelnemende landen. De deelnemende landen zullen moeten samenwerken om de relevante nationale programma's en activiteiten beter te coördineren, op elkaar af te stemmen en te integreren, en uiteindelijk een gemeenschappelijke strategische onderzoeksagenda op lange termijn te ontwikkelen.

Zie ook het verslag van de effectbeoordeling, punt 6.5.

Keuze van instrumenten

Uit de raadpleging van de belanghebbenden en de analyse en vergelijking van de verschillende opties in de effectbeoordeling blijkt dat artikel 185 VWEU de meest geschikte manier is om de doelstellingen van het Prima-initiatief te verwezenlijken. Ook de deelnemende landen hebben een voorkeur voor artikel 185 VWEU.

Een initiatief in het kader van artikel 185 VWEU is de meest efficiënte en effectieve wijze van interventie om de strategische en specifieke doelstellingen van het Prima-initiatief te verwezenlijken. In vergelijking met andere instrumenten is een initiatief in het kader van artikel 185 VWEU de beste garantie voor een maximaal totaal hefboomeffect dat bovendien stabiel, langdurig en geïntegreerd is.

Een initiatief in het kader van artikel 185 VWEU zou bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van gelijkwaardigere betrekkingen met de landen van het nabuurschap. De Unie en de betrokken landen zullen hun onderlinge prioriteiten samen bepalen en een nieuwe fase van samenwerking opstarten, overeenkomstig de prioriteiten van het Europees nabuurschapsbeleid.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Twee belangrijke raadplegingsactiviteiten werden georganiseerd in het kader van de effectbeoordeling van het Prima-initiatief:

• een 12 weken durende online publieke raadpleging, van 1 februari tot en met 24 april 2016;

• een evenement voor belanghebbenden in Malta op 17 maart 2016.

Verschillende belanghebbenden uit de onderzoeks- en academische wereld, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld van Europa en het zuidelijke Middellandse Zeegebied hebben hun standpunt toegelicht. Bij de voorbereiding van het voorstel werden de vele ontvangen bijdragen volledig in acht genomen.

De geraadpleegde belanghebbenden waren voorstander van de optie in het kader van artikel 185.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Een groep externe deskundigen (de Prima-deskundigengroep) uit mediterrane en niet-mediterrane lidstaten en derde landen werd ingesteld om de effectbeoordeling te ondersteunen. De bevindingen van de groep werden vergeleken met de bevindingen uit andere bronnen (zoals een door de diensten van de Commissie uitgevoerd literatuuronderzoek en de resultaten van de online publieke raadpleging) en in aanmerking genomen bij de effectbeoordeling.

Effectbeoordeling

Er werden tijdens de effectbeoordeling verschillende beleidsopties geïdentificeerd, die onderling verschilden qua omvang, geografische dekking en de gebruikte instrumenten. Al deze opties werden onderzocht met behulp van instrument nr. 14 van het instrumentarium voor betere regelgeving. Op basis hiervan werden de volgende beleidsopties in aanmerking genomen:

• Optie 0: geen beleidsverandering - referentiescenario – Horizon 2020 blijft op ad-hocbasis steun verlenen aan water- en voedselkwesties in het algemeen. Het is niet waarschijnlijk dat specifieke initiatieven voor de integratie van de mediterrane O&Isystemen zullen worden gelanceerd. Afzonderlijke acties duren doorgaans drie tot vier jaar en hebben een beperkte invloed;

• Optie 1: de medefinancieringsactie van ERA-NET. Deze hoofdactiviteit in het kader van Horizon 2020 is de uitvoering van één medegefinancierde gezamenlijke projectoproep per actie, wat resulteert in de financiering van transnationale projecten voor onderzoek en/of innovatie. Afzonderlijke acties duren doorgaans vijf jaar. Deze optie zou bestaan uit een reeks medefinancieringsacties van ERA-NET en beperkt zich tot het resterende deel van Horizon 2020. Zo kan de innovatiedimensie niet worden benadrukt, aangezien de nationale programma's die samenwerken en hun activiteiten coördineren vooral gericht zijn op de onderzoeksactiviteiten van publieke onderzoeksorganisaties. Optie 1 zal naar verwachting de nationale subsidieprogramma's niet integreren in een gemeenschappelijke strategische onderzoeksagenda;

• Optie 2: een gezamenlijk Prima-initiatief in het kader van artikel 185 VWEU – hierdoor kan de EU voorzieningen treffen voor haar deelname aan door verscheidene lidstaten uitgevoerde onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's, met inbegrip van de deelname aan de voor de uitvoering van die programma's tot stand gebrachte structuren. Artikel 26 van de verordening betreffende het kaderprogramma Horizon 2020 bepaalt de voorwaarden en criteria voor het identificeren en voorstellen van een initiatief in het kader van artikel 185 VWEU.

De Commissie kan bijvoorbeeld alleen initiatieven voorstellen in het kader van artikel 185 indien er behoefte bestaat aan een specifieke uitvoeringsstructuur en de deelnemende landen veel belang hechten aan integratie op wetenschappelijk, beleidsmatig en financieel niveau. Deze optie houdt in dat er een alomvattende strategische onderzoeksagenda moet worden opgesteld, die volledig wordt geïmplementeerd via meerdere transnationale projectoproepen die door verschillende deelnemende landen worden opgezet en door een specifieke uitvoeringsstructuur wordt uitgevoerd. Dit is doorgaans een langetermijnverbintenis (tien jaar). De Unie zou financiële steun verlenen die overeenkomt met de nationale investeringen. Deze optie is de beste voor de verwezenlijking van de specifieke en algemene doelstellingen en de uitvoering van een aantal proef- en demonstratieprojecten in strategisch belangrijke gebieden met betrekking tot watervoorziening en voedselsystemen. De optie houdt ten volle rekening met de nuttige ervaring die – met betrekking tot het beheer van de financiële bijdrage van de Unie, de impact, enz. – bij de uitvoering van vroegere en lopende initiatieven in het kader van artikel 185 is opgedaan. Deze optie is ook ontwikkeld met het oog op een goed financieel beheer en de bescherming van de financiële belangen van de Unie door middel van adequate controles vooraf, financiële verslaglegging en controles achteraf.

Rekening houdend met de verwachte impact werden deze opties met elkaar vergeleken, waarbij het referentiescenario als maatstaf diende en de volgende criteria werden gehanteerd:

• doeltreffendheid: de voorgestelde opties moeten leiden tot een verbetering van het mediterrane O&I-kader op het gebied van watervoorziening en voedselsystemen;

• efficiëntie: de voorgestelde opties moeten de effecten verwezenlijken met de beste kosten/batenverhouding;

samenhang met andere beleidsterreinen:


de voorgestelde opties moeten sporen met andere uniale en nationale O&I-beleidsmaatregelen en programma's en met internationale coördinatie- en samenwerkingsbeleidsmaatregelen.

Eerdere en lopende initiatieven in het kader van artikel 185 VWEU bewijzen dat een dergelijk initiatief op een stabiele, langdurige en geïntegreerde wijze een groot hefboomeffect kan hebben op nationale publieke middelen en bijdragen tot:

• het structureren en integreren van nationale O&I- beleidsmaatregelen en programma's;

• het opstellen van stabiele en langdurige gezamenlijke strategische onderzoeksagenda's met acties op de juiste schaal en met de passende reikwijdte;

• de onderlinge afstemming van de nationale O&I-programma's;

• de betrokkenheid van partnerlanden op gelijkwaardige basis;

• de structurele betrokkenheid van de verschillende soorten belanghebbenden, zowel openbare als particuliere, waardoor hun respectievelijke kennis en financiële middelen worden samengebracht en ingezet;

• het duurzaam versterken van de O&I-capaciteiten.


Grondrechten

Het initiatief stemt overeen met artikel 37 inzake milieubescherming van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: 'Een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu moeten in het beleid van de Unie worden geïntegreerd en overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling worden gewaarborgd'.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De verwachte gevolgen voor de begroting worden uiteengezet in het bij dit besluit gevoegde Financieel memorandum. De bijdrage van de EU, met inbegrip van de EVAbijdrage, bedraagt maximaal 200 miljoen EUR. Dit bedrag is in lopende prijzen. De bijdrage van de EU maakt deel uit van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

• Uit de middelen van DG Landbouw en Plattelandsontwikkeling:

– maatschappelijke uitdaging 2 "Onderzoek en innovatie met betrekking tot landbouw – een toereikend aanbod van veilige en hoogwaardige voedselproducten verzekeren".

• Uit de middelen van DG O&I:

– maatschappelijke uitdaging 2 'Voedselzekerheid, duurzame land- en bosbouw, marien en maritiem onderzoek en onderzoek naar binnenwateren, en bio-economie';

– maatschappelijke uitdaging 5 'Klimaatactie, milieu, efficiënt gebruik van hulpbronnen en grondstoffen';

– industrieel leiderschap.

De bijdrage van de EU aan de administratieve lasten bedraagt maximaal 5 %, dus 10 miljoen EUR.

De bijdrage van de EU zal worden beheerd door de Prima-uitvoeringsstructuur (indirect beheer van EU-fondsen). Vóór de overdracht van het beheer en het overmaken van de middelen zal de Prima-uitvoeringsstructuur worden onderworpen aan een beoordeling vooraf, overeenkomstig de in artikel 61 van het Financieel Reglement opgenomen eisen, teneinde te beoordelen of deze over de nodige capaciteiten beschikt voor de tenuitvoerlegging van het programmeringsinitiatief, met inbegrip van het ontvangen, toewijzen en monitoren van de financiële bijdrage van de EU in het kader van het indirecte beheer van de EU-begroting.

De vaststelling van het besluit en van de tussen de Commissie en de specifieke uitvoeringsstructuur te sluiten delegatieovereenkomst waarborgen de bescherming van de financiële belangen van de EU. Het gevaar van niet-invordering wordt gedekt door de financiële garanties die de deelnemende landen tijdig en ten laatste vóór de ondertekening van de overdrachtsovereenkomst moeten bieden.


De deelnemende landen en de EU doen vooraf toezeggingen om bij te dragen aan het Prima-initiatief. De bijdrage van de EU ter waarde van maximaal 200 miljoen EUR uit het huidige meerjarig financieel kader zal voornamelijk worden gebruikt voor het financieren van acties onder contract die voortvloeien uit de door de Prima-uitvoeringsstructuur gelanceerde projectoproepen. Dit zal het geval zijn voor een reeks van zeven jaarlijkse werkprogramma’s (2018 – 2024), waarbij de laatste toezegging van de Commissie in 2020 zal worden gebruikt voor de financiering van projecten die voortvloeien uit de projectoproepen in de periode 2020 – 2024. De deelnemende landen zullen in het jaarlijks werkprogramma een overzicht geven van hun activiteiten die door de nationale programma's worden gefinancierd en van de betrokken begrotingstoewijzingen aan deze activiteiten. De deelnemende staten zijn bewust van het feit dat zij reeds in de eerste jaren van de uitvoering van het programmeringsinitiatief substantiële bijdragen moeten leveren en geld voorschieten, net zoals ook de Unie van meet af aan middelen uit de EU-begroting ter beschikking zal stellen.


De bijdrage van de EU aan elk jaarlijks werkprogramma zal niet hoger zijn dan de bijdragen van de deelnemende landen. Er zal dus een evenwicht zijn tussen de bijdragen van de EU en die van de deelnemende landen, die minstens even groot zullen zijn. Dankzij dit mechanisme kan de EU haar bijdrage verminderen indien de deelnemende landen hun toezeggingen niet nakomen.


Voorts voorziet het wetgevingsvoorstel dat de Commissie op basis van de eerste twee jaarlijkse werkprogramma’s evalueert of de deelnemende landen hun toezeggingen nakomen, wat een voorwaarde is voor de financiële bijdrage van de EU. Naar aanleiding van deze evaluatie kan de maximale EU-bijdrage worden herzien in overeenstemming met de toepasselijke bepaling die de mogelijkheid waarborgt dat de EU zijn financiële bijdrage beëindigt, vermindert of opschort, en die bepaalt dat "als de deelnemende landen niet, slechts gedeeltelijk of te laat bijdragen aan de financiering van het Prima-initiatief, (...) de Commissie de financiële bijdrage van de Unie [kan] beëindigen, naar evenredigheid verlagen of opschorten, rekening houdend met het financieringsbedrag dat door de deelnemende landen is toegewezen voor de uitvoering van het Prima-initiatief."

5. OVERIGE ELEMENTEN

Jaarlijkse werkprogramma’s, regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

De jaarlijkse werkprogramma’s van het Prima-initiatief zullen de samenhang en coördinatie tussen alle activiteiten bevorderen en ervoor zorgen dat zij bijdragen tot de verwezenlijking van de operationele, specifieke en algemene doelstellingen van het Prima-initiatief. Het jaarlijks werkprogramma, dat door de Commissie moet worden goedgekeurd, zal het volgende omvatten:

- transnationale projectoproepen die worden gefinancierd door de Prima-uitvoeringsstructuur met een EU-bijdrage, overeenkomstig de regels voor deelname aan Horizon 2020;

- activiteiten die uitsluitend worden gefinancierd door de deelnemende landen en die onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een evenredige bijdrage van de Unie. Deze activiteiten zullen in het jaarlijks werkprogramma worden opgenomen nadat op basis van een externe beoordeling door internationale collegiale toetsing is geconcludeerd dat zij overeenstemmen met de doelstellingen van het gezamenlijke Prima-initiatief. Zij zullen worden uitgevoerd in overeenstemming met door de deelnemende landen en de Commissie in overleg vast te stellen gemeenschappelijke beginselen. Tot deze activiteiten behoren oproepen voor transnationale projectvoorstellen die deel uitmaken van de verschillende programma's van de deelnemende landen, in welk geval de Prima-uitvoeringsstructuur de oproepen organiseert en de voorstellen evalueert. De activiteiten moeten ook in toenemende mate een hoger niveau van technologische paraatheid nastreven, zoals vastgesteld in de bijlagen bij de werkprogramma’s van Horizon 2020 2 .

De jaarlijkse rapportage van de Prima-uitvoeringsstructuur zal betrekking hebben op beide onderdelen. Dit maakt een nauwkeurige controle door de diensten van de Commissie mogelijk en vereenvoudigt, indien nodig, het nemen van corrigerende maatregelen, met name de verlaging van de EU-bijdragen aan bepaalde jaarlijkse werkprogramma’s indien de deelnemende landen bij de uitvoering van de activiteiten hun toezeggingen niet zijn nagekomen, zodat hun bijdrage niet gelijk is aan die van de EU.

Het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie heeft gestandaardiseerde toezichtregelingen voor initiatieven in het kader van artikel 185 VWEU aangenomen. Deze regelingen gelden ook voor het gezamenlijke Prima-initiatief. De initiatieven moeten worden beoordeeld op hun doeltreffendheid, en dit zowel op programmaniveau (werden de algemene doelstellingen verwezenlijkt?) als op nationaal niveau (werden de doelstellingen van de afzonderlijke landen in acht genomen?).

De verantwoordelijkheden van de diensten van de Commissie, van de Prima-uitvoeringsstructuur en van de deelnemende landen met betrekking tot de toezicht- en controlemechanismen worden duidelijk onderscheiden in de basishandeling. Zij worden verder uitgewerkt in de delegatieovereenkomst tussen de Commissie en de Prima-uitvoeringsstructuur.

Het is de bedoeling dat er zowel een tussentijdse als een eindevaluatie plaatsvindt.

De Commissie zal er ook voor zorgen dat alle genomen en ondersteunde acties in het kader van het initiatief het Handvest van de grondrechten van de EU respecteren.

Afwijkingen van de regels voor deelname aan Horizon 2020

De aanpak van het Prima-initiatief volgens de optie in het kader van artikel 185 vereist slechts beperkte afwijkingen van de regels voor deelname aan Horizon 2020. Om te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van noordelijke en zuidelijke landen als centrale deelnemers aan de acties onder contract moet worden afgeweken van artikel 9, lid 1, onder b) van Verordening (EU) nr. 1290/2013, en moet de deelname worden vereist van minimum drie juridische entiteiten die in drie verschillende deelnemende landen zijn gevestigd, waarvan één is gevestigd in een lidstaat of in een aan Horizon 2020 geassocieerd land en één in een al dan niet aan Horizon 2020 geassocieerd derde land. Een afwijking van artikel 9, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 is nodig om ervoor te zorgen dat de minimale voorwaarden om in aanmerking te komen voor deelname aan acties onder contract met als voorwaarde dat ten minste één juridische entiteit deelneemt niet discriminerend zijn voor in derde landen gevestigde entiteiten die als deelnemende landen deelnemen aan het Prima-initiatief. Deze afwijking zou slechts gelden in het uitzonderlijke geval dat projectoproepen in het jaarlijks werkprogramma acties omvatten met één begunstigde, en onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie. Afwijkingen van artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 zijn nodig om de samenwerking uit te breiden door middel van door de Prima-uitvoeringsstructuur gelanceerde projectoproepen in samenwerking met juridische entiteiten die geen derde landen of internationale organisaties zijn.