Toelichting bij COM(1998)78 - Volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

I. ALGEMEEN

1. Op 25 april 1996 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk bij de Raad ingediend1.

Tijdens zijn vergadering van 18 december 1996 heeft het Economisch en Sociaal Comite een gunstig advies over dit voorstel uitgebracht2.

Het Europees Parlement, geraadpleegd volgens de medebeslissingsprocedure, heeft in zijn commissies het voorstel grondig onderzocht. Op 8 april 1997 heeft het Parlement het door mevrouw Ana Palacio Vallelersundi namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger opgestelde verslag besproken en tijdens zijn voltallige vergadering van 9 april 1997 heeft het zich ten gunste van het voorstel, zoals gewijzigd, uitgesproken3.

In het onderhavige gewijzigde voorstel voor een richtlijn heeft de Commissie getracht met het advies van het Parlement rekening te houden. In vergelijking met de oorspronkelijke tekst heeft zij drie inhoudelijke wijzigingen aangebracht, alsook een aantal wijzigingen die tot doel hebben het voorstel nauwkeuriger en duidelijker te maken.

2. De door het Parlement voorgestelde en door de Commissie aanvaarde inhoudelijke wijzigingen hebben betrekking op:

a) de uitsluiting van handschriften uit de definitie van onder het volgrecht vallende oorspronkelijke kunstwerken (overwegingen 1 en 15; artikel 2);

1.

b) , de vaststelling van een minimumtarief voor het geval dat een nationale


drempel wordt toegepast die lager is dan de communautaire drempel (overweging 17; artikel 4);

c) de verlenging van de periode tijdens welke de auteur of zijn gemachtigde de inlichtingen kan verlangen die nodig zijn voor de vereffening van het volgrecht (artikel 9).

2.

3. De belangrijkste door de Commissie aanvaarde wijzigingen van redactionele aard


hebben betrekking op de volgende punten:

a) de onvatbaarheid voor afstand en de onvervreemdbaarheid van het volgrecht, alsook de grondslag van het volgrecht (overwegingen 1 en 2; artikel 1);

b) de invoeging van een overweging die geheel aan de definitie van het volgrecht is gewijd (overweging 1 bis);

c) de invoeging van een nieuwe overweging waarin de noodzaak wordt beklemtoond om het volgrecht op dwingende wijze in internationaal verband in te voeren (overweging 5 bis);

d) het belang van een harmonisatie van het volgrecht met het oog op de goede werking van de interne markt (overwegingen 6 en 7);

e) de transacties die aanleiding geven tot toepassing van het volgrecht (overweging 13);

f) de verdeling van de verkoopprijs in tranches en de degressiviteit van de tarieven (overweging 9; artikelen 3 en 4);

g) de duur van het volgrecht, in samenhang met Richtlijn 93/98/EEG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (artikel 8);

h) de inhoud van de herzieningsbepaling (overweging 21);

i) de wijze van beheer van de gei'nde bedragen (overweging 23; artikel 6).

3.

De Commissie aanvaardt geheel of gedeeltelijk, en in sommige gevallen onder


voorbehoud van een aanpassing van de verschillende taalversies, 21 van de 28

amendementen van het Parlement. •

4. De amendementen of gedeelten van amendementen die de Commissie om redenen ten gronde niet aanneemt, hebben betrekking op:

a) de vrijstelling van de eerste eigendomsoverdracht tussen handelaren of tussen een handelaar en een finale koper, op voorwaarde dat de overdracht plaatsvindt binnen drie jaar na de verwerving van het kunstwerk door de handelaar. Dit amendement werd verworpen, omdat artikel 14 ter van de Berner Conventie bepaalt dat het volgrecht van toepassing is op elke wederverkoop. In de elf lidstaten die het volgrecht kennen, is de wetgeving met dit artikel 14 ter in overeenstemming en wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende marktdeelnemers op de markt van de hedendaagse kunst (amendementen 17 en 49);

b) het gebruik als berekeningsgrondslag van het verschil tussen de bij de verkoop van het werk verkregen prijs en de oorspronkelijk door de verkoper betaalde koopprijs (uitsluiting van verrichtingen met verlies). Dit amendement werd verworpen, omdat uit artikel 14 ter van de Berner Conventie blijkt dat de berekeningsgrondslag van het volgrecht de verkoopprijs is, ongeacht het succes van het werk. In alle lidstaten waar het volgrecht wordt toegepast, is de wetgeving met dit artikel 14 ter in overeenstemming. In slechts een lidstaat is bij bepaalde vormen van wederverkoop de meerwaarde de heffingsgrondslag, en dan nog moet worden geconstateerd dat wegens praktische moeilijkheden de betrokken wetsbepalingen dode letter blijven. Bovendien schaadt dit amendement de samenhang van de tekst, omdat in sommige van de artikelen die het Parlement ongewijzigd heeft behouden, wordt bepaald dat het volgrecht moet worden betaald over de verkoopprijs en niet over de meerwaarde (amendement 51);

c) de beperking van de notie van rechtverkrijgenden tot de wettelijke erfgenamen. Dit amendement werd verworpen, omdat het volgrecht zoals alle rechten van de auteur een vermogensrecht is dat hij vrijelijk aan de erfgenaam van zijn keuze kan nalaten (fundamentele beschikkingsvrijheid van de erflater). Het erfrecht behoort nog steeds tot de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaten en mag ingevolge het subsidiariteitsbeginsel zelfs niet indirect worden geraakt (amendement 55);

d) de herschikking van de prijstranches en de verlaging van de tarieven van het volgrecht. De Commissie heeft dit amendement verworpen, omdat zij van oordeel is dat de inkomsten van beeldende en grafische kunstenaars hierdoor sterk zouden dalen in vergelijking met de huidige situatie in de lidstaten die het volgrecht kennen. De Commissie houdt in haar voorstel evenwel rekening met de verschillende betrokken belangen, door te voorzien in een basistarief dat lager is dan dat wat op het ogenblik in de meeste lidstaten wordt toegepast, en in degressieve tarieven volgens prijstranche, terwijl in de lidstaten op het ogenblik op de gehele prijs een tarief wordt toegepast (amendement 57);

e) de opneming van glaswerk onder de oorspronkelijke kunstwerken waarop het volgrecht van toepassing is. De Commissie heeft dit amendement verworpen, omdat op grond van zowel artikel 14 ter van de Berner Conventie als de wetgeving van de lidstaten inzake het volgrecht algemeen wordt aangenomen dat werken van toegepaste kunst niet behoren tot de kunstwerken die onder toepassing van het volgrecht vallen (amendement 64);

f) de beperking tot ten hoogste twaalf van het aantal exemplaren van een kunstwerk die als originelen gelden. De Commissie heeft dit amendement verworpen, omdat van sommige van de betrokken kunstwerken een groter aantal exemplaren kan worden vervaardigd, die in beroepskringen en door verzamelaars toch als originelen worden beschouwd (lithografieen, foto’s, enz.) (amendementen 18 en 64);

g) de inlioud van de herzieningsbepaling (datum van het eerste verslag en tijdsverloop tussen de opeenvolgende verslagen). De door het Parlement voorgestelde termijn was te kort om de praktische uitwerking van de richtlijn te kunnen beoordelen (amendement 27).

4.

II. TOELICHTING BIJ DE OVERWEGINGEN Overwegingen nrs. 1,1 bis en 2


Deze overwegingen berusten op de amendementen 1, 2 en 3.

Zie de toelichting bij artikel 2.

5.

Overweging nr. 5 bis


In deze overweging is amendement 4 in zijn geheel overgenomen.

Artikel 14 ter van de Berner Conventie is een facultatieve bepaling. Dit amendement strekt ertoe de invoering van het volgrecht in internationaal verband verplicht te stellen.

6.

Overweging nr. 6


In deze overweging is amendement 5 lichtjes gewijzigd overgenomen.

De geamendeerde tekst is duidelijker, met name wat betreft het belang van een harmonisatie van het volgrecht voor de goede werking van de interne markt.

Overweging nr. 7

7.

In deze overweging is amendement 6 overgenomen. De tekst is nu duidelijker. Overweging nr. 13


Deze overweging berust op amendement 49.

Met de wijziging wordt beoogd duidelijk te maken welke personen betrokken zijn bij de transacties waarop het volgrecht van toepassing is.

8.

Overweging nr. 15


In deze overweging is amendement 9 overgenomen, met het doel handschriften van het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn, zoals gewijzigd, uit te zonderen.

Zie de toelichting bij artikel 2.

9.

Overweging nr. 17


Deze overweging berust op amendement 10.

Zie de toelichting bij artikel 4. ■

10.

Overweging nr. 19


Deze overweging berust op amendement 11.

In de nieuwe tekst wordt nadrukkelijk gesteld dat bij het opstellen van de richtlijn rekening is gehouden met de verschillende betrokken belangen. Voorts wordt gewezen op het verband tussen het feit dat voor degressieve tarieven volgens prijstranche is gekozen, en het doel het risico van een verlegging van de markt te verminderen.

11.

Overweging nr. 21


In deze overweging is amendement 13 in samenhang met amendement 27 overgenomen. Zie de toelichting bij artikel 10.

12.

Overweging nr. 23


In deze overweging is amendement 15 overgenomen.

Met de wijziging wordt duidelijk gemaakt dat het aan de lidstaten staat de uitoefening en met name de wijze van beheer van het volgrecht te regelen.

III. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

13.

Artikel 1


Amendement 17 is gedeeltelijk in artikel 1 overgenomen, om duidelijk te maken dat het volgrecht onvervreemdbaar is.

14.

Artikel 2


De amendementen 18 en 64 zijn gedeeltelijk in artikel 2 overgenomen. Hierdoor worden handschriften van het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn uitgezonderd. Hoewel ze in artikel 14 ter van de Berner Conventie zijn opgenomen, zijn oorspronkelijke handschriften van schrijvers en componisten zelden van groot belang uit een oogpunt van inkomsten. Het is veeleer het reproductierecht dat inkomsten oplevert.

Met dit amendement wordt de werkingssfeer van het volgrecht duidelijker afgebakend en tot werken van beeldende en grafische kunst beperkt.

Het blijkt nu ook duidelijker uit de tekst dat het volgrecht wordt uitgeoefend bij de vervreemding van een materieel voorwerp dat als oorspronkelijk geldt. Belangrijk is dus de oorspronkelijkheid van de materiele drager waarin het scheppend werk is belichaamd, en niet de schepping op zich. In de meeste gevallen zal er van die drager slechts een exemplaar bestaan. In andere gevallen zal het volgrecht van toepassing zijn op kunstwerken waarvan een beperkt aantal exemplaren wordt vervaardigd; het is niet wenselijk dit aantal in de richtlijn vast te leggen.

Artikel 3

De gewijzigde tekst komt, wat opzet en redactie betreft, overeen met amendement 45. Artikel 4 '.

Het gewijzigde artikel komt, wat opzet en redactie betreft, overeen met de amendementen 57 en 34. Het geeft een duidelijker omschrijving van de verschillende tranches en degressieve tarieven. Het omschrijft nauwkeuriger de mogelijkheid voor de lidstaten om, zoals in artikel 3, lid 2, van het oorspronkelijke voorstel was bepaald, een nationale drempel vast te stellen die lager is dan de communautaire drempel. Voorts voorziet het in een minimumtarief voor het geval dat een lidstaat van deze mogelijkheid gebruik maakt.

15.

Artikel 6, lid 2


Dit artikel berust op amendement 52. De rest van de tekst, dienende ter verduidelijking, is opgenomen in overweging 23.

Artikel 7

In dit artikel is amendement 24 overgenomen. Het zorgt voor een betere bescherming van onderdanen van derde landen in de lidstaten, door hun dezelfde behandeling te waarborgen als de onderdanen van de lidstaten genieten, mits de in het betrokken derde land geboden bescherming van gelijk niveau is als die waarin de communautaire richtlijn voorziet.

Artikel 8

In dit artikel is amendement 25 overgenomen, zij het in lichtjes gewijzigde vorm.

Artikel 9

In dit artikel is amendement 26 overgenomen, zij het in iets andere bewoordingen. De gewijzigde bepaling brengt de periode gedurende welke de auteur of zijn gemachtigde de inlichtingen kan verlangen die nodig zijn voor de vereffening van het volgrecht, van een jaar op drie jaar en laat die periode op de datum van de verrichting zelf aanvangen. Door dit amendement worden de controle op de transacties en daarmee ook de uitoefening van het volgrecht door de rechthebbende vergemakkelijkt, zonder dat dit voor de verschillende betrokkenen al te hinderlijke formaliteiten meebrengt.

Artikel 10

In de gewijzigde tekst is amendement 27 gedeeltelijk overgenomen.

Gepreciseerd wordt aan welke punten de Commissie bij het opstellen van haar beoordelingsverslag bijzondere aandacht moet besteden. Voorts wordt meer ruimte gelaten voor eventuele latere wijzigingen.

16.

Gewijzigd voorstel voor een


RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD

17.

betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Oorspronkelijk voorstel Gewijzigd voorstel

18.

Gelet op het Verdrag tot oprichting van Ongewijzigd


de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie4, Ongewijzigd

Gezien het advies van het Economisch Ongewijzigd en Sociaal Comite5,

Volgens de procedure van artikel 189 B Ongewijzigd van het Verdrag6,

1. Overwegende dat op het gebied van het auteursrecht het volgrecht het onvervreemdbare recht van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk of van een oorspronkelijk handschrift is om te delen in de opbrengst van dat werk, na de eerste overdracht door de auteur zelf, tot voorwerp hebbende verkooptransacties;


19.

1. Overwegende dat op het gebied van het auteursrecht het volgrecht het niet voor afstand vatbare, onvervreemdbare recht van de auteur van een oorspronkelijk werk van grafische of


beeldende kunst is om te delen in de opbrengst, telkens wanneer dat werk wordt doorverkocht;

20.

1 bis. Overwegende dat het volgrecht een genotsrecht is, op grond waarvan de


kunstenaar die de auteur van het werk

is, een vergoeding ontvangt, telkens

wanneer dat werk wordt verkocht; dat

het volgrecht rust op het werk in

materiele zin, d.w.z. op de drager

waarin het werk is belichaamd;

2. Overwegende dat met het volgrecht wordt beoogd te waarborgen dat de auteurs van werken van grafische of beeldende kunst in economisch opzicht in het succes van hun werken delen; dat dit recht ertoe strekt tussen de economische situatie van de auteurs van werken van grafische of beeldende

kunst en die van de andere scheppende kunstenaars, die wel van verdere exploitatie van hun werken profijt trekken, een evenwicht tot .stand te brengen;


2. Overwegende dat met het volgrecht wordt beoogd te waarborgen dat de auteurs in economisch opzicht in het succes van hun werken delen; dat dit recht ertoe strekt tussen de economische situatie van de auteurs en die van de andere scheppende kunstenaars, die wel van verdere exploitatie van hun werken profijt trekken, een evenwicht tot stand te brengen;


3. Overwegende dat het volgrecht een integrerend bestanddeel van het auteursrecht uitmaakt en voor de auteurs een wezenlijk prerogatief vormt; dat invoering van een dergelijk recht in alle lidstaten aan de noodzaak beantwoordt om de scheppende kunstenaars een passend en uniform beschermingsniveau te waarborgen;

4. Overwegende dat de Gemeenschap krachtens artikel 128, lid 4, van het Verdrag bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag met de culturele aspecten rekening moet houden;

5. Overwegende dat in de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst is bepaald dat op het volgrecht slechts aanspraak kan worden gemaakt indien de nationale wetgeving van de auteur hierin voorziet; dat het volgrecht bijgevolg facultatief is en aan de wederkerigheidsregel is onderworpen; dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ter zake van de toepassing van het in artikel 6 van het Verdrag vervatte non-discriminatie-beginsel, zoals dit beginsel nader is omschreven in zijn arrest van 20 oktober 1993 in de gevoegde zaken C-92/92 en C-326/92 (Phil Collins e.a.)7, voortvloeit dat wederkerigheidsbedingen bevattende nationale bepalingen niet kunnen worden ingeroepen om onderdanen van andere lidstaten rechten te ontzeggen die aan de eigen onderdanen wel worden toegekend; dat de toepassing van dergelijke bepalingen binnen de Gemeenschap strijdig is met het beginsel van gelijke behandeling dat uit het verbod van elke discriminate op grond van nationaliteit voortvloeit;

21.

5 bis. Overwegende dat het wenselijk lijkt het volgrecht in internationaal


verband op dwingende wijze in te

voeren; dat het bijgevolg passend zou zijn dat de partijen bij de Berner

Conventie aan artikel 14 ter van dit verdrag een dwingend karakter

verlenen;

6. Overwegende dat in de nationale wetgeving van het merendeel der lidstaten thans in het volgrecht is voorzien; dat zulk een wetgeving, waar deze bestaat, bepaalde verschillende kenmerken vertoont, met name ten aanzien van de betrokken werken, de gerechtigden, het toegepaste percentage, de verkopen waarop het recht van toepassing is, alsmede ten aanzien van de berekeningsgrondslag ervan; dat het al dan niet toepassen ervan de concurrentievoorwaarden op de interne markt in aanzienlijke mate beinvloedt; dat het recht, zoals elke parafiscale heffing, een factor is waarmee eenieder die een kunstwerk wenst te verkopen, noodzakelijkerwijs rekening houdt; dat dit recht overigens een van de factoren vormt die bijdragen tot het ontstaan van concurrentievervalsingen en tot het naar elders binnen de Gemeenschap verplaatsen van verkopingen;

7. Overwegende dat dergelijke verschillen op het stuk van de toepassing van het volgrecht door de lidstaten de goede werking van de interne markt van kunstwerken als bedoeld in artikel 7 A van het Verdrag rechtstreeks nadelig bei'nvloeden; dat in die omstandigheden artikel 100 A van het Verdrag de geeigende rechtsgrondslag is;
6. Overwegende dat in de nationale wetgeving van het merendeel der lidstaten thans in het volgrecht is voorzien; dat zulk een wetgeving, waar deze bestaat, bepaalde verschillende kenmerken vertoont, met name ten aanzien van de betrokken werken, de gerechtigden, het toegepaste percentage, de verrichtingen waarop het recht van toepassing is, alsmede ten aanzien van de berekeningsgrondslag ervan; dat het al dan niet toepassen ervan de concurrentievoorwaarden op de interne markt in aanzienlijke mate beinvloedt, omdat, zoals bij parafiscale heffingen, het al dan niet bestaan van

een uit het volgrecht voortvloeiende

betalingsverplichting een factor is waarmee eenieder die een kunstwerk wenst te verkopen, noodzakelijkerwijs rekening houdt; dat dit recht overigens een van de factoren vormt die bijdragen tot het ontstaan van concurrentievervalsingen en tot het naar elders binnen de Gemeenschap verplaatsen van verkopingen;

7. Overwegende dat dergelijke verschillen op het stuk van het bestaan en de toepassing van het volgrpcht in de lidstaten de goede werking van de interne markt van kunstwerken als bedoeld in artikel 7 A van het Verdrag rechtstreeks nadelig bei'nvloeden; dat in die omstandigheden artikel 100 A van het Verdrag de geeigende rechtsgrondslag is;


8. Overwegende dat de in het Verdrag vervatte doelstellingen van de Gemeenschap het tot stand brengen van een steeds nauwere band tussen de volkeren van Europa inhouden, nauwere betrekkingen tussen de Staten die van de Gemeenschap deel uitmaken, alsook het waarborgen van hun economische en sociale vooruitgang door middel van een gemeenschappelijk optreden dat erop gericht is de barrieres die Europa verdelen, te verwijderen; dat met het oog hierop volgens het Verdrag een interne markt moet worden ingesteld, hetgeen inhoudt dat de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten en voor vrije vestiging worden weggenomen en een stelsel wordt ingevoerd waardoor wordt gewaarborgd dat de concurrentie binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst; dat harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het volgrecht tot de verwezenlijking van deze doelstellingen bijdraagt;

9. Overwegende dat bij Richtlijn 77/388/EEG van de Raad8, zoals gewijzigd bij Richtlijn 94/5/EG9, betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde geleidelijk een communautaire belastingregeling is ingevoerd die onder andere op kunstvoorwerpen van toepassing is; dat tot het fiscale terrein beperkte maatregelen niet toereiken om een harmonieuze werking van de kunstmarkt te waarborgen; dat dit slechts kan worden bereikt voorzover met betrekking tot het volgrecht een harmonisatie wordt verwezenlijkt;

10. Overwegende dat de bestaande verschillen in de wetgeving die de werking van de interne markt verstoren, dienen te worden weggenomen, en dat dient te worden belet dat er nieuwe verschillen ontstaan, terwijl verschillen die de werking van de interne markt niet schaden, niet behoeven te worden weggenomen en het ontstaan ervan ook niet behoeft te worden belet;

11. Overwegende dat een harmonisatie van alle wettelijke bepalingen van de lidstaten inzake het volgrecht niet noodzakelijk voorkomt; dat kan worden volstaan met de harmonisatie van die nationale bepalingen die voor de werking van de interne markt het meest rechtstreeks gevolgen hebben; dat de doelstellingen van deze beperkte harmonisatie evenwel niet in toereikende mate kunnen worden bereikt indien de lidstaten ieder voor zich handelen; dat de voorgestelde maatregel derhalve niet verder gaat dan hetgeen, in de zin van artikel 3 B, derde alinea, van het Verdrag, nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken; dat de onderhavige richtlijn derhalve in alle opzichten spoort met de vereisten van de beginselen van subsidiariteit en proportiorialiteit;

12. Overwegende dat de beschermingstermijn van het auteursrecht zich overeenkomstig Richtlijn 93/98/EEG van de Raad10 tot 70 jaar na het overlijden van de auteur uitstrekt; dat voor het volgrecht in dezelfde termijn dient te worden voorzien; dat bijgevolg alleen oorspronkelijke werken van hedendaagse of van modeme kunst onder de toepassingssfeer van het volgrecht kunnen worden begrepen; dat op openbare veilingen werken van hedendaagse of modeme kunst in het algemeen een betrekkelijk bescheiden plaats innemen;

13. Overwegende dat het volgrecht telkenmale dat het werk, na de eerste overdracht door zijn auteur, wordt verkocht, toepassing dient te vinden behalve bij transacties tussen particulieren; dat dit recht derhalve van toepassing is op langs de professionele verkopers, zoals veilinghuizen, kunstgalerijen en in het algemeen de kunsthandelaren, verlopende

transacties;
13. Overwegende dat het volgrecht telkenmale dat het werk, na de eerste overdracht door de rechthebbende, wordt verkocht, toepassing dient te vinden behalve bij transacties tussen particulieren; dat dit recht derhalve van toepassing is op transacties die worden verricht door of met medewerking van

personen die beroepsmatig op de

kunstmarkt bedrijvig zijn, professionele verkopers, zoals veilinghuizen, kunstgalerijen en in het algemeen de kunsthandelaren;


14. Overwegende dat in een doeltreffende regeling dient te worden voorzien, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen die met betrekking tot het volgrecht reeds op nationaal niveau zijn opgedaan; dat het dienstig is het volgrecht toe te passen als een percentage van de verkoopprijs doch niet als een percentage van de meerwaarde van de werken, waarvan de oorspronkelijke waarde is toegenomen;

15. Overwegende dat harmonisatie van de categorieen kunstwerken die aan het volgrecht zijn onderworpen, zich opdringt; dat oorspronkelijke handschriften en werken van toegepaste kunst dienen te worden uitgezonderd;

15. Overwegende dat harmonisatie van de categorieen kunstwerken die aan het volgrecht zijn onderworpen, zich opdringt; dat werken van toegepaste kunst dienen te worden uitgezonderd;

16. Overwegende dat met de vaststelling van een communautaire minimumdrempel voor het volgrecht rekening wordt gehouden met de eisen van de interne markt; dat het voor de lidstaten echter ter bescherming van de belangen van jonge kunstenaars mogelijk moet zijn om de nationale drempels lager te stellen dan de communautaire drempel;

22.

17. Overwegende dat, door aan het volgrecht beneden de


23.

17. Overwegende dat, door aan het volgrecht beneden de


minimumtoepassingsdrempel geen toepassing te geven, onevenredig hoge heffings- en beheerskosten worden vermeden;

minimumtoepassingsdrempel geen toepassing te geven, heffings- en beheerskosten die onevenredig met de opbrengst voor de kunstenaar zijn,

24.

worden vermeden; dat evenwel ingevolge het subsidiariteitsbeginsel de


lidstaten de mogelijkheid moet worden

gelaten om in het belang van

beginnende kunstenaars nationale

drempels vast te stellen die lager zijn

dan de communautaire drempel; dat,

aangezien het om lage bedragen gaat,

25.

deze afwijking waarschijnlijk geen


noemenswaardige invloed op de goede werking van de interne markt zal

hebben;

18. Overwegende dat de thans in de verschillende lidstaten van toepassing zijnde percentages met betrekking tot het volgrecht aanzienlijke verschillen vertonen; dat doelmatige werking van de interne markt van hedendaagse en van modeme kunstwerken voor dat aspect een uniforme benadering vergt;

19. Overwegende dat een stelsel van degressieve percentages naar prijstranche ertoe kan bijdragen ontduiking ; van de communautaire regelgeving met betrekking tot het volgrecht te vermijden; dat zowel de belangen van de artistieke kringen als die van de kunstmarkt in deze percentages moeten worden weerspiegeld;

20. Overwegende dat de verkoper schuldenaar van het uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedrag is; dat dit de persoon of ondememing is op wiens naam, respectievelijk op naam waarvan de verkoop wordt gesloten;
19. Overwegende dat het, om de verschillende belangen op de markt van

oorspronkelijke kunstwerken met elkaar

te verzoenen, wenselijk is in een stelsel van degressieve percentages naar prijstranche te voorzien; dat de risico’s van verlegging van de verkoop en

ontduiking van de communautaire regelgeving met betrekking tot het volgrecht dienen te worden verminderd;

21. Overwegende dat het wenselijk is in de mogelijkheid van een periodieke bijstelling van de drempel en van de tarieven te voorzien; dat het daartoe dienstig is de Commissie ermee te belasten periodiek over de praktische gevolgen van de toepassing van het volgrecht te rapporteren, en in voorkomend geval voorstellen te doen tot wijziging van de drempel en van de tarieven;
21. Overwegende dat het wenselijk is in de mogelijkheid van een periodieke bijstelling van de drempel en van de tarieven te voorzien; dat het daartoe dienstig is de Commissie ermee te belasten periodiek over de daadwerkelijke toepassing van het volgrecht in de lidstaten en de gevolgen hiervan voor de Europese kunstmarkt te

rapporteren, en in voorkomend geval voorstellen te doen tot wijziging van deze richtlijn;


22. Overwegende dat dient te worden vastgesteld wie van het volgrecht genieten, zonder daarbij aan het subsidiariteitsbeginsel afbreuk te doen; dat het derhalve niet dienstig is langs deze richtlijn in het erfrecht van de lidstaten in te grijpen; dat de rechthebbenden van de auteur na diens dood evenwel ten voile van het volgrecht moeten kunnen genieten;

23. Overwegende dat het de lidstaten vrij dient te staan de wijze van inning en van beheer van de uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedragen vast te stellen; dat in dit verband het beheer door een maatschappij voor collectief auteursrechtenbeheer slechts een van de mogelijkheden is; dat de lidstaten evenwel de plicht hebben zorg te dragen voor de inning en de verdeling van die bedragen ten behoeve van de auteurs die onderdaan van een andere lidstaat zijn;
23. Overwegende dat het aan de lidstaten staat de uitoefening van het volgrecht te regelen, met name wat betreft de wijze van beheer; dat in dit verband het beheer door een maatschappij voor collectief auteursrechtenbeheer slechts een van de mogelijkheden is; dat de lidstaten evenwel de plicht hebben zorg te dragen voor de inning en de verdeling van die bedragen ten behoeve van de auteurs die onderdaan van een andere lidstaat zijn;


24. Overwegende dat het volgrecht dient te worden beperkt tot onderdanen van lidstaten en tot de auteurs die onderdaan zijn van een land dat een dergelijke bescherming biedt aan auteurs die onderdaan van een lidstaat zijn;

25. Overwegende dat adequate procedures dienen te komen teneinde langs praktische weg controle op de betrokken transactie uit te oefenen, om de daadwerkelijke toepassing van het volgrecht door de lidstaten te waarborgen; dat dit voor de auteur of voor diens gemachtigde een recht inhoudt om bij de opdrachtplichtige van het volgrecht alle nodige inlichtingen in te winnen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

OORSPRONKELIJK VOQRSTEL

VAN DE COMMISSIE

HOOFSTUKI Toepassingssfeer Artikel 1

Voorwerp van het volgrecht

De lidstaten stellen ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk een volgrecht in dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht dat telkens wanneer het kunstwerk, na de eerste overdracht door de auteur, wordt doorverkocht, op de daarvoor ontvangen prijs wordt geind, behoudens indien de transactie door een als particulier handelend persoon wordt verricht.

Artikel 2

Kunstwerken waarbij het volgrecht

speelt

Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder “oorspronkelijk kunstwerk”, handschriften en werken van beeldende kunst, zoals schilderijen, collages, schilderingen, tekeningen, gravures, prenten, lithografieen, beeldhouwwerken, tapijten, keramische werken en foto’s, in zoverre dit scheppingen zijn die geheel door de kunstenaar zijn vervaardigd of in zoverre het exemplaren betreft die in de Gemeenschap volgens de in de beroepsgroep heersende gebruiken als oorspronkelijke kunstwerken worden beschouwd.
INGEVQLGE HET ADVIES VAN

HET EUROPEES PARLEMENT VAN

9 APRIL 1997_GEWIJZIGD

VOQRSTEL

HOOFDSTUKI Toepassingssfeer Artikel 1

Voorwerp van het volgrecht

De lidstaten stellen ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk een volgrecht in dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht, waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om

telkens wanneer het kunstwerk, na de eerste overdracht door de auteur, wordt doorverkocht, een percentage van de daarvoor verkregen prijs te ontvangen, behoudens indien de transactie door een als particulier handelend persoon wordt verricht.

Artikel 2

Kunstwerken waarbij het volgrecht

speelt .

Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder “oorspronkelijk kunstwerk”, werken van grafische of beeldende kunst, zoals schilderijen, collages, schilderingen, tekeningen, gravures, prenten, lithografieen, beeldhouwwerken, tapijten, keramische werken en foto’s, in zoverre dit scheppingen zijn die geheel door de kunstenaar zijn vervaardigd of in zoverre het exemplaren betreft die als oorspronkelijke kunstwerken worden

beschouwd.

Bijzondere bepalingenBijzondere bepalingen

Artikel 3

T oepassingsdrempel

1. Het in toepassing van artikel 1 gei'nde recht is verschuldigd bij een verkoopprijs die gelijk is aan of hoger is dan 1.000 ECU.

2. Het staat de lidstaten vrij voor hun land een drempel vast te stellen die lager is dan die van lid 1.
Artikel 3

Toepassingsdrempel

1. De lidstaten stellen een minimumdrempel vast vanaf welke

verkopen als in artikel 1 bedoeld aan

het volgrecht onderworpen zijn.

2. Deze drempel mag in geen geval

hoger zijn dan 1.000 ECU.

Artikel 4

Percentages en inning

Het in toepassing van artikel 1 gei'nde recht wordt gesteld op:

a) 4% van de verkoopprijs voor de tranche begrepen tussen 1.000 en 50.000 ECU;

b) 3% van de verkoopprijs voor de tranche begrepen tussen 50.000 en 250.000 ECU;

c) 2% van de verkoopprijs bij bedragen boven 250.000 ECU.

Het volgrecht komt ten laste van de verkoper.
Artikel 4

Percentages en inning

L Het in toepassing van artikel 1 gei'nde recht wordt gesteld op:

a) 4% voor de tranche van de

verkoopprijs begrepen tussen 1.000 en 50.000 ECU;

b) 3% voor de tranche van de

verkoopprijs begrepen tussen 50.000 en 250.000 ECU;

c) 2% voor de tranche van de

verkoopprijs boven 250.000 ECU.

2. Indien de minimumdrempel op

minder dan 1.000 ECU is gesteld, stelt

de lidstaat ook het toepasselijke

percentage vast, dat niet lager mag zijn

dan 4%.

3. Het volgrecht komt ten laste van de . verkoper.

Berekeningsgrondslag

De in de artikelen 3 en 4 bedoelde verkoopprijzen zijn prijzen exclusief belasting.
Berekeningsgrondslag

Ongewijzigd

Artikel 6

Tot het volgrecht gerechtigden

1. Het in toepassing van artikel 1 geinde recht is verschuldigd aan de auteur van het werk en na zijn dood aan diens rechthebbenden.

2. Het staat de lidstaten vrij in een collectief beheer van de uit hoofde van het volgrecht geinde bedragen te voorzien. Zij stellen de voorwaarden vast voor de verdeling van die bedragen indien de auteur onderdaan van een andere lidstaat is.
Artikel 6

Tot het volgrecht gerechtigden

Ongewijzigd

2. Het staat de lidstaten vrij in een

collectief beheer van de uit hoofde van

het volgrecht geinde bedragen te

voorzien.

Geschrapt

[Opgenomen in overweging 23]

Artikel 7

Gerechtigden uit derde landen

De lidstaten bepalen dat auteurs die onderdaan van een derde land zijn, overeenkomstig deze richtlijn tot het volgrecht gerechtigd zijn, in zoverre auteurs die onderdaan van een lidstaat zijn, op basis van wederkerigheid in het betrokken derde land tot dat recht gerechtigd zijn.
Artikel 7

Gerechtigden uit derde landen

De lidstaten bepalen dat auteurs die onderdaan van een derde land zijn, overeenkomstig deze richtlijn en het recht van de lidstaten tot het volgrecht gerechtigd zijn, in zoverre auteurs die onderdaan van een lidstaat zijn, op basis van materiele wederkerigheid in het betrokken derde land tot dat recht gerechtigd zijn.

Duur van het volgrechtDuur van het volgrecht

De duur van het volgrecht valt samen met de bij artikel 1 van Richtlijn 93/98/EEG vastgestelde termijn.De duur van het volgrecht komt

overeen met die vastgesteld bij artikel 1

van Richtlijn 93/98/EEG.

Artikel 9

Het recht om inlichtingen in te winnen
Artikel 9

Het recht om inlichtingen in te winnen

De auteur of diens gemachtigde kan van iedere handelaar, veilingmeester of organisator van openbare verkopingen met betrekking tot de in het afgelopen jaar geschiede verkopen van oorspronkelijke kunstwerken alle inlichtingen verlangen die voor vereffening van de uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedragen nodig zijn.De lidstaten bepalen dat de auteur of diens gemachtigde gedurende drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de verrichting, van iedere handelaar en handelsagent, veilingmeester of organisator van openbare verkopingen met betrekking tot verkopen van oorspronkelijke kunstwerken als in artikel 2 bedoeld alle inlichtingen kan verlangen die voor vereffening van de uit hoofde van het volgrecht verschuldigde bedragen nodig zijn.


26.

Slotbepalingen


Slotbepalingen

Artikel 10

Herzieningsbepaling
Artikel 10

Herzieningsbepaling

De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comite uiterlijk op 1 januari 2004 en vervolgens om de vijf jaar over de toepassing van de onderhavige richtlijn een verslag voor en zij doet in voorkomend geval voorstellen om de minimumdrempel en de percentages voor het volgrecht aan de ontwikkelingen in de sector aan te passen.De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comite uiterlijk op 1 januari 2004 en vervolgens om de vijf jaar over de toepassing en werking van de onderhavige richtlijn een verslag voor waarin zij bijzondere aandacht besteedt aan de gevolgen van de

richtlijn voor de Europese markt van

moderne en hedendaagse kunst, met

name wat betreft de ondersteuning van

de artistieke schepping en de wijze van

beheer in de lidstaten. De Commissie doet in voorkomend geval voorstellen om de minimumdrempel en de percentages voor het volgrecht aan de ontwikkelingen in de sector aan te passen, alsook de voorstellen die zij noodzakelijk acht om de

doeltreffendheid van de richtlijn te

verbeteren.

Nationale maatregelen tot omzetting

van de richtlijn

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 1 januari 1999 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiele bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van nationaal recht mede die zij op het gebied waarop deze richtlijn betrekking heeft, vaststellen.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 13

Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te ,
Nationale maatregelen tot omzetting

van de richtlijn

Ongewijzigd

Zij stellen de Commissie daarvan

onverwijld in kennis.

Ongewijzigd

Ongewijzigd

Artikel 12

Inwerkingtreding

Ongewijzigd

Artikel 13

Geadresseerden

Ongewijzigd


27.

Voor het Europees Parlement De Voorzitter


Voor de Raad De Voorzitter

ISSN 0254-1513

COM i 78 def.
DOCUMENTEN

NL

06 09 10

Catalogusnummer : CB-CO-98-146-NL-C

ISBN 92-78-31901-5

28.

Bureau voor officiele publikaties der Europese Gemeenschappen L-2985 Luxemburg


<53

1

PB nr. C 178 van 21.6.1996, biz. 16.

2

PB nr. C 75 van 10.3.1997, biz. 17.

3

PB nr. C 132 van 28.4.1997, biz. 88.

4

PB nr. C 178 van 21.6.1996, biz. 16.

5

PB nr. C 75 van 10.3.1997, biz. 17.

6

Advies van het Europees Parlement van 9.4.1997.

7

Jurisprudentie 1993, biz. 1-5145.

8

PB nr. L 145 van 13.6.1977, biz. 1.

9

PB nr. L 60 van 3.3.1994, biz. 16.

10

PB nr. L 290 van 24.11.1993, biz. 9.