Toelichting bij COM(1999)427 - Gewijzigd voorstel voor een richtlijnie van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND

Op 18 november 1998 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt goedgekeurd i. Het voorstel werd op 23 december 1998 naar het Parlement en de Raad gestuurd. Op 29 april 1999 i bracht het Economisch en Sociaal Comité advies uit over het voorstel. Het Europees Parlement, dat werd geraadpleegd in het kader van de medebeslissingsprocedure, onderzocht het voorstel in de Commissie juridische zaken en rechten van de burger (die het verslag opstelde), de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming en de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media (medeadviserende commissies). De Commissie juridische zaken hechtte, nadat het de adviezen van de drie andere commissies (goedgekeurd op resp. 18 maart 1999, 16 maart 1999 en 24 maart 1999) had ontvangen en bestudeerd, op 22 april 1999 met algemene stemmen haar goedkeuring aan het voorstel. Tijdens de voltallige zitting van 6 mei 1999 keurde het Parlement zijn advies goed. i Hierbij betuigde het zijn instemming met het voorstel van de Commissie, onder voorbehoud van de amendementen van het Parlement, en riep het de Commissie op om overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag haar voorstel dienovereenkomstig te wijzigen.


1.

2. HET GEWIJZIGDE VOORSTEL


In het algemeen is het Parlement het eens met de aanpak en de grote lijnen van het voorstel van de Commissie, wat vooral van belang is wegens de duidelijke en krachtige steun voor de internemarktbeginselen die aan het voorstel ten grondslag liggen.

De door het Parlement voorgestelde wijzigingen zijn grotendeels van technische aard. De meeste worden geheel of gedeeltelijk door de Commissie aanvaard, soms na een redactionele wijziging.

2.

2.1. In volle omvang aanvaarde amendementen


De door het Parlement voorgestelde amendementen die door de Commissie zijn aanvaard en ongewijzigd in het gewijzigde voorstel zijn opgenomen, hebben betrekking op:

3.

2.1.1. Amendementen op de overwegingen


Amendementen betreffende de gevolgen van het voorstel:

· Overweging 2 is gewijzigd in verband met amendement 1, waarin wordt benadrukt dat de ontwikkeling van de elektronische handel het concurrentievermogen van de Europese industrie kan versterken.

· Een nieuwe overweging 2 bis is ingevoegd om amendement 2 in de tekst op te nemen; hierin wordt opgemerkt dat de ontwikkeling van de diensten van de informatiemaatschappij door het juridisch kader van de EG wordt gestimuleerd ten behoeve van de burgers en economische subjecten in Europa.

· Een nieuwe overweging 16 ter is ingevoegd om amendement 18 in de tekst op te nemen; deze benadrukt de evenwichtige aanpak van de richtlijn en het feit dat het beginselen vastlegt waarop sectorale overeenkomsten kunnen worden gebaseerd.

· Een nieuwe overweging 22 bis is ingevoegd om amendement 20 in de tekst op te nemen; hierin wordt gewezen op het feit dat de elektronische handel een mogelijkheid biedt om openbare diensten te verlenen in de sectoren cultuur, onderwijs en talen.

Amendementen betreffende de aan het voorstel ten grondslag liggende doelstelling en beginselen:

· Een nieuwe overweging 2 ter is ingevoegd om amendement 24 in de tekst op te nemen; hierin wordt opgemerkt dat het vrij verkeer van diensten van de informatiemaatschappij een uitdrukking kan zijn van de vrijheid van meningsuiting, die is vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

· Een nieuwe overweging 4 bis is ingevoegd om amendement 4 in de tekst op te nemen; deze zegt dat op het gebied van de elektronische handel een hoog niveau van communautaire integratie nodig is.

· Een nieuwe overweging 16 quater is ingevoegd om amendement 16 in de tekst op te nemen; hierin wordt gewezen op de noodzaak een effectieve toegang tot geschillenregelingen te waarborgen, met inbegrip van de mogelijkheid van passende gerechtelijke stappen, en te onderzoeken of het mogelijk is via geschikte elektronische middelen toegang tot gerechtelijke procedures te bieden.

Amendementen die bepaalde aspecten van het voorstel verhelderen:

· Overweging 6 is gewijzigd in verband met amendement 7, waarbij aan de in die overweging opgenomen lijst van doelstellingen van algemeen belang een verwijzing naar de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid wordt toegevoegd.

· Een nieuwe overweging 9 bis is ingevoegd om amendement 17 in de tekst op te nemen; deze heeft ten doel de definitie van 'afnemer van een dienst' in artikel 2, onder d), te verduidelijken.

· Overweging 14 is gewijzigd in verband met amendement 12, waarin wordt gezegd dat het voorstel geen afbreuk doet aan Richtlijn 92/28 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik.

· Overweging 15 is gewijzigd in verband met amendement 13, waarin wordt vastgesteld dat de lidstaten ter verzekering van de vertrouwelijkheid van elektronische berichten moeten afzien van het verbod op of de beperking van het gebruik van cryptografische methoden of dergelijke instrumenten.

Amendementen betreffende de internationale aspecten van de elektronische handel:

· Een nieuwe overweging 20 ter is ingevoegd om amendement 6 in de tekst op te nemen; dit betreft de noodzaak te zorgen voor een duidelijk juridisch kader dat verenigbaar is met de regels die op internationaal niveau van kracht zijn.

· Een nieuwe overweging 20 quater is ingevoegd om amendement 19 in de tekst op te nemen; dit gaat over de noodzaak op mondiaal niveau samen te werken teneinde het juridisch kader van de EU en dat van derde landen op elkaar af te stemmen.

· Een nieuwe overweging 20 quinquies is ingevoegd om amendement 22 in de tekst op te nemen; hierin wordt gewezen op de noodzaak de samenwerking te intensiveren, met name met de kandidaat-lidstaten en de transatlantische partners van de EU.

4.

2.1.2. Amendementen op de artikelen


Artikel 2

· In verband met amendement 32 is aan artikel 2 een definitie van de term 'consument' toegevoegd.

5.

Artikel 5


· In verband met amendement 33 wordt in artikel 5, lid 1, verwezen naar Richtlijn 97/7 (verkoop op afstand).

· Artikel 5, lid 2 is gewijzigd in verband met amendement 34, waarin de verplichting prijzen en andere voorwaarden en condities nauwkeurig en ondubbelzinnig aan te duiden, wordt verduidelijkt.

6.

Artikel 6


· In verband met amendement 37 wordt in artikel 6 verwezen naar Richtlijn 97/7 (verkoop op afstand).

7.

Artikel 9


· De mogelijkheid voor de Commissie om de lijst van categorieën contracten in artikel 9, lid 2, via de comitologie-procedure te wijzigen (artikel 9, lid 3) is geschrapt in verband met amendement 40.

8.

Titel afdeling 4


· De titel van afdeling 4 is gewijzigd in verband met amendement 43.

9.

Artikel 16


· Naar aanleiding van de amendementen 55 en 56 wordt de noodzaak om consumentenverenigingen te betrekken bij de opstelling van gedragscodes opgenomen in artikel 16, lid 1, onder a) en d).

· In artikel 16, lid 1, is in verband met amendement 57 onder e) een verwijzing opgenomen naar gedragscodes ter bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid.

10.

Artikel 22


· Naar aanleiding van amendement 62 is in artikel 22, lid 1, duidelijk gemaakt dat ook Richtlijn 97/66 betreffende de verwerking van persoonsgegevens in de telecommunicatiesector wordt uitgesloten van het toepassingsgebied van de gegevensbeschermingsrichtlijn.

11.

Artikel 24


· In verband met de amendementen 65 en 66 is artikel 24, lid 1, gewijzigd, zodat rekening wordt gehouden met een verzoek om in het verslag statistische resultaten op te nemen en rekening te houden met de ontwikkeling van digitale technologieën.

· Naar aanleiding van amendement 67 is een nieuw artikel 24, lid 2, opgenomen, waarin wordt gevraagd in het verslag over de toepassing van de richtlijn onderzoek te doen naar de aansprakelijkheid van aanbieders van zoekinstrumenten en superkoppelingen.

12.

2.2. Amendementen die na wijziging zijn aanvaard


Onderstaande door het Parlement voorgestelde amendementen zijn in volle omvang of ten dele door de Commissie aanvaard, behoudens een wijziging die doorgaans van redactionele aard is en/of een nadere toelichting behelst:

13.

2.2.1. Amendementen op de overwegingen


Amendementen betreffende de gevolgen van het voorstel:

· Een nieuwe overweging 5 bis is ingevoegd om amendement 3 in de tekst op te nemen; deze heeft betrekking op de noodzaak van een juridisch kader voor de interne markt, teneinde rechtszekerheid te bereiken en het vertrouwen van de consumenten te winnen. De redactie is enigszins gewijzigd om te zorgen voor coherentie met de titel van het voorstel.

Amendementen betreffende de aan het voorstel ten grondslag liggende doelstellingen en beginselen:

· Overweging 16 is gewijzigd naar aanleiding van het gedeelte van amendement 14 waar de nadruk wordt gelegd op de noodzaak dat de lidstaten zelfregulering aanmoedigen; de laatste zin van de overweging is herschreven.

· Een nieuwe overweging 17 bis is ingevoegd om amendement 25 in de tekst op te nemen; hierin wordt er de nadruk op gelegd dat beperkingen van het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij in overeenstemming moeten zijn met het communautaire recht en nodig moeten zijn om specifieke doelstellingen van openbaar belang te bereiken.

Amendementen die bepaalde aspecten van het voorstel verhelderen:

· Overweging 7 is opnieuw geredigeerd in verband met amendement 9. Dit betrof het gedeeltelijk schrappen van overweging 7, teneinde ervoor te zorgen dat het juridische beginsel van de voorrang van het communautaire recht niet door het internationaal privaatrecht wordt aangetast. Met het oog op de duidelijkheid is het laatste deel van overweging 7 herschreven en niet geschrapt.

· Overweging 11 is gewijzigd in verband met amendement 11, dat nauw samenhangt met amendement 38 (zie commentaar op amendement 38 betreffende artikel 7).

· Een nieuwe overweging 16 bis is ingevoegd om amendement 15 in de tekst op te nemen; hierin wordt erop gewezen dat het van belang is dat de voorgestelde richtlijnen inzake het auteursrecht en de elektronische handel ongeveer gelijktijdig in werking treden.

Amendementen betreffende de internationale aspecten van de elektronische handel:

· Een nieuwe overweging 20 bis is ingevoegd om amendement 5 in de tekst op te nemen; dit betreft de noodzaak de nationale regelgevende maatregelen op EU-niveau te coördineren om een versplintering van de interne markt te voorkomen en in internationale fora een sterke onderhandelingspositie te hebben. Het ontwerp is gewijzigd om duidelijk te maken dat een juridisch kader van de EU ertoe zal bijdragen dat de EU in internationale fora een sterke onderhandelingspositie heeft.

14.

2.2.2. Amendementen op de artikelen


Artikel 2

· De definitie van 'diensten van de informatiemaatschappij' in artikel 2, onder a), die een letterlijke weergave is van de definitie in Richtlijn 98/34, is vervangen door een verwijzing naar die richtlijn. Dit werd in amendement 29 gevraagd; het werd aanvaard omdat aldus duidelijk wordt dat het begrip 'diensten van de informatiemaatschappij' al deel uitmaakt van het 'acquis communautaire'. Om de reikwijdte van de definitie van 'diensten van de informatiemaatschappij' te verduidelijken zijn een nieuwe overweging (overweging 2c) en een aanvulling op overweging 3 in het voorstel opgenomen.

15.

Artikel 7


· Amendement 38 betreft ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post. Het eerste deel van het amendement heeft ten doel de verplichting te schrappen dat ongevraagde commerciële communicatie bij de ontvangst ervan door de afnemer als zodanig herkenbaar moet zijn. Volgens de Commissie beperkt dit de bescherming van de gebruikers in het algemeen en de consumenten in het bijzonder en is daarom niet aanvaard.

Het tweede deel verplicht de lidstaten ertoe ervoor te zorgen dat de consumenten toegang hebben tot 'opt-out'-registers die door de dienstverlener worden gecontroleerd. Dit biedt een opening voor een pragmatische en werkbare oplossing voor het probleem van ongevraagde commerciële communicatie zonder dat afbreuk wordt gedaan aan bestaande richtlijnen: daarom is het overgenomen in het nieuwe lid 2 van artikel 7 van het voorstel. Deze wijziging moet worden gelezen in combinatie met de wijziging van overweging 11 (overeenkomstig amendement 11), die het doel van het artikel verder uitlegt. Het derde deel van amendement 38 hoeft niet in artikel 7 te worden overgenomen aangezien de kwestie (verplichting voor de dienstverlener zijn klanten te informeren over de bescherming van persoonlijke gegevens) al in de richtlijn inzake gegevensbescherming wordt behandeld. Om duidelijk te maken dat die richtlijn in volle omvang op de elektronische handel van toepassing is, is al een overweging in die zin opgenomen (overweging 6 bis).

16.

Artikel 11


· Artikel 11, lid 1, is gewijzigd ter verduidelijking en vereenvoudiging van de criteria voor de vaststelling van het tijdstip waarop bepaalde on-linecontracten worden gesloten, zoals wordt gevraagd in amendement 42.

· In artikel 11, lid 2, zijn de woorden 'op een effectieve en toegankelijke wijze' toegevoegd en ook wordt verwezen naar de noodzaak middelen beschikbaar te stellen om voor de sluiting van het contract fouten correct te behandelen. Ook is een verwijzing naar de mogelijkheid voor de consument het contract weer te geven toegevoegd. Deze wijzigingen zijn in overeenstemming met amendement 73.

17.

2.3. Amendementen of delen van amendementen die niet zijn aanvaard


Een aantal amendementen zijn om een van de volgende redenen onaanvaardbaar voor de Commissie:

2.3.1. Omdat hun doel en formulering niet duidelijk genoeg is, wat tot misverstanden en rechtsonzekerheid kan leiden.

Zo komen de amendementen 8, 26 en 58 in het gewijzigde voorstel niet in aanmerking omdat zij betrekking hebben op een specifiek onderwerp, zoals de auteursrechten, dat overbodig lijkt in de context van dit voorstel - dat een horizontaal karakter heeft - en tot misverstanden kan leiden.

De amendementen 23 en 64 zijn niet aanvaard omdat ze kunnen leiden tot verwarring tussen verschillende soorten van doelstellingen van algemeen belang. Bij de amendementen 28, 30, 39, 59 en 60, waarbij redactionele wijzigingen worden voorgesteld, is het doel onvoldoende duidelijk, wat tot misverstanden kan leiden.

2.3.2. Omdat ze niet in overeenstemming zijn met het communautaire recht, waaronder andere richtlijnen van de Gemeenschap.

Dit is het geval bij amendement 10 dat kan worden geïnterpreteerd op een wijze die in strijd is met de regels inzake de bescherming van persoonlijke gegevens, en ook bij de amendementen 27 en 63, waarbij wordt geprobeerd de werkingssfeer van de richtlijn zodanig te wijzigen dat deze niet in overeenstemming is met de huidige communautaire wetgeving op het gebied van de diensten van de informatiemaatschappij.

2.3.3. Omdat ze de belangenafweging, die in het eerste voorstel voor een aantal onderwerpen was voorgesteld, zou verstoren.

Dit is het geval bij amendementen betreffende de aansprakelijkheid van tussenpersonen (45 tot en met 49, 53 en 54), wat een zeer belangrijk en gevoelig terrein is, waaraan in het oorspronkelijke voorstel - in nauw overleg met de betrokken partijen - bijzondere aandacht was besteed, teneinde een redelijk compromis te bereiken waarbij voldoende rekening was gehouden met alle belangen ter zake. Dit is ook het geval met de amendementen die ten doel hebben de afwijkingen in bijlage II van het voorstel te beperken (amendementen 21 en 68).

2.3.4. Omdat ze gezien het niveau van de Europese integratie nu nog te ambitieus zouden zijn.

Dit is het geval met amendement 61 over het beroep op de rechter langs elektronische weg, hoewel de Commissie dienaangaande erkent dat er behoefte bestaat aan een verbetering van beroepsmogelijkheden, met name in grensoverschrijdende gevallen; daarom heeft zij hierover een nieuwe overweging 16 quater opgenomen.


18.

Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 547, lid 2, en op de artikelen 66 55 en 100 A 95,

Gezien het voorstel van de Commissie i,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité i,

Volgens de procedure van artikel 189 B 251 van het Verdrag i,

Overwegende dat de Europese Unie de banden tussen de Europese staten en volkeren steeds hechter beoogt te maken en de economische en sociale vooruitgang beoogt te verzekeren; dat de interne markt volgens artikel 7 A 14 i van het Verdrag een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging zijn gewaarborgd; dat de ontwikkeling van de diensten van de informatiemaatschappij binnen de ruimte zonder binnengrenzen een wezenlijk middel is om de barrières die de Europese volkeren scheiden, weg te nemen;

Overwegende dat de ontwikkeling van de elektronische handel in de informatiemaatschappij niet enkel belangrijke mogelijkheden biedt voor de werkgelegenheid in de Gemeenschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf, maar ook de groei van het Europese bedrijfsleven en de investeringen in innovatie bevordert en tevens bijdraagt tot versterking van het concurrentievermogen van de Europese industrie, mits Internet voor iedereen toegankelijk is;

(2 bis) Overwegende dat het Gemeenschapsrecht en de eigenschappen van de communautaire rechtsorde een zeer belangrijke troef zijn, die ervoor zorgt dat de burgers en de economische subjecten in Europa ten volle en zonder rekening te houden met grenzen kunnen profiteren van de mogelijkheden die de elektronische handel hun biedt; dat de onderhavige richtlijn zodoende als doel heeft een hoog niveau van communautaire juridische integratie te bewerkstelligen om voor de diensten van de informatiemaatschappij een effectieve ruimte zonder binnengrenzen te creëren;

(2 ter) overwegende dat het vrij verkeer van diensten van de informatiemaatschappij in vele gevallen ook een specifieke uitdrukking in het Gemeenschapsrecht van een meer algemeen principe kan zijn, namelijk van de vrijheid van meningsuiting zoals deze is bekrachtigd door artikel 10, lid 1, van het door alle lidstaten geratificeerde Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; dat om die reden richtlijnen inzake de verlening van diensten van de informatiemaatschappij de vrije uitoefening van deze activiteit in het licht van hogergenoemd artikel moeten verzekeren, onder uitsluitend voorbehoud van de beperkingen die zijn vastgelegd in lid 2 van ditzelfde artikel en in artikel 46, lid 1, van het Verdrag;

(2 quater) Overwegende dat de diensten van de informatiemaatschappij al in het Gemeenschapsrecht zijn gedefinieerd, namelijk in de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften i zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 i. Overwegende dat Richtlijn 98/84/EG het Europees Parlement en de Raad van van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang i reeds verwijst naar de definitie voorzien in Richtlijn 98/34/EG; dat deze definitie elke dienst omvat die gewoonlijk tegen vergoeding, op afstand, via een netwerk, door middel van elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens en op individueel verzoek van een afnemer van een dienst wordt verricht; dat de diensten waarnaar in de indicatieve lijst in bijlage V van Richtlijn 98/34/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG, wordt verwezen en die geen betrekking hebben op de verwerking en opslag van gegevens, niet onder deze definitie vallen;

Overwegende dat de diensten van de informatiemaatschappij een grote verscheidenheid aan economische activiteiten bestrijken, die met name in de on-lineverkoop van waren bestaan; dat het niet uitsluitend om diensten gaat die aanleiding kunnen geven tot het langs elektronische weg sluiten van een contract, maar ook, wanneer het een economische activiteit betreft, om diensten die niet door de geadresseerde ervan worden vergoed, zoals die welke bestaan in de aanbieding van on-line-informatie of commerciële communicatie dan wel middelen voor het opzoeken van, de toegang tot en het ophalen van gegevens; dat de diensten van de informatiemaatschappij ook on-lineactiviteiten diensten omvatten waarbij van telefoon of fax gebruik wordt gemaakt die bestaan in de doorgifte van informatie via een communicatienetwerk, het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk of in het beheer van informatie die door de afnemer van de dienst wordt geleverd; dat het maken van televisie-uitzendingen in de zin van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten i en van radio-uitzendingen geen diensten van de informatiemaatschappij zijn omdat ze niet op individueel verzoek worden verricht; dat daarentegen diensten die van punt tot put worden doorgegeven, zoals video op verzoek of commerciële communicatie via elektronische post wel diensten van de informatiemaatschappij zijn;

Overwegende dat de ontwikkeling van de diensten van de informatiemaatschappij in de Gemeenschap wordt beperkt door een aantal belemmeringen van juridische aard, die de goede werking van de interne markt in de weg staan omdat zij de uitoefening van het recht van vestiging en van het vrije verkeer van diensten hinderen of minder aantrekkelijk maken; dat deze belemmeringen gelegen zijn in verschillen in de wetgeving en in de rechtsonzekerheid ten aanzien van de op deze diensten van toepassing zijnde nationale regelingen; dat, zolang de wetgevingen op de betrokken gebieden niet zijn gecoördineerd en aangepast, belemmeringen volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gerechtvaardigd kunnen zijn; dat er rechtsonzekerheid bestaat over de omvang van de controle die de lidstaten op diensten uit een andere lidstaat kunnen uitoefenen;

(4 bis) Overwegende dat het van belang is ervoor te zorgen dat de elektronische handel ten volle kan profiteren van de interne markt en dat daarom een hoog niveau van communautaire integratie moet worden bereikt, zoals dat het geval is met de Richtlijn 89/552;

Overwegende dat deze belemmeringen in het licht van de communautaire doelstellingen, van de artikelen 52 43 en 59 49 van het Verdrag en van het afgeleide communautaire recht dienen te worden opgeheven door, voorzover dit voor de goede werking van de interne markt nodig is, bepaalde nationale wetgevingen te coördineren met inbegrip van een verduidelijking van rechtsbegrippen op communautair niveau; dat deze richtlijn, door slechts bepaalde specifieke vraagstukken rond de interne markt te behandelen, volledig coherent is met de noodzaak het in artikel 3 B 5 van het Verdrag vervatte subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen;

(5 bis) Overwegende dat onderhavige richtlijn, ter wille van de rechtszekerheid en het vertrouwen van de consumenten, een duidelijk en homogeen algemeen kader betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt moet vaststellen;

Overwegende dat overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel de in de onderhavige richtlijn beoogde maatregelen niet verder gaan dan hetgeen nodig is om de doelstelling van de goede werking van de interne markt te verwezenlijken; dat de richtlijn, teneinde zeker te stellen dat de ruimte werkelijk geen binnengrenzen voor de elektronische handel heeft, daar waar het nodig is op communautair niveau op te treden, een hoog beschermingsniveau voor de doelstellingen van algemeen belang, en met name de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en de bescherming van de consument en de volksgezondheid, moet waarborgen; dat volgens artikel 129 152 van het Verdrag de gezondheidsbescherming een wezenlijk bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden vormt; dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de wettelijke regeling die voor de levering van goederen in eigenlijke zin geldt, noch aan die van de dienstverlening wanneer het niet om diensten van de informatiemaatschappij gaat;

(6 bis) Overwegende dat de regels betreffende de bescherming van persoonlijke gegevens, in het bijzonder de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens i en Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector i , in volle omvang van toepassing zijn op de diensten van de informatiemaatschappij; dat het gemeenschappelijke juridische kader op het gebied van persoonlijk gegevens al in deze richtlijnen is vastgesteld, zodat het niet nodig is dit onderwerp in deze richtlijn te regelen om te zorgen voor een probleemloze werking van de interne markt, en in het bijzonder van het vrije verkeer van dergelijke gegevens tussen lidstaten; dat de omzetting en toepassing van deze richtlijn volledig in overeenstemming moeten zijn met de beginselen betreffende de bescherming van persoonlijke gegevens, in het bijzonder wat ongevraagde commerciële communicatie en de aansprakelijkheidsregeling voor tussenpersonen betreft; dat deze richtlijn niet het anonieme gebruik van open netwerken als Internet kan voorkomen;

Overwegende dat deze richtlijn niet ten doel heeft specifieke regels van het internationaal privaatrecht voor wetsconflicten en bevoegheidsgeschillen met betrekking tot gerechtelijke instanties vast te stellen en dus niet in de plaats treedt van internationale overeenkomsten dienaangaande onverlet laat;

Overwegende dat met het oog een doeltreffende bescherming van de algemene belangen de controle op de diensten van de informatiemaatschappij bij de bron van de activiteit moet gebeuren; dat het daarom nodig is te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten deze bescherming niet alleen voor de burgers van hun eigen land bieden, maar voor alle burgers van de Gemeenschap; dat deze diensten, met het oog op een doeltreffende waarborging van het vrije dienstenverkeer en van de rechtszekerheid voor de dienstverleners en de afnemers van de diensten, bovendien uitsluitend aan het rechtsstelsel van de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, moeten worden onderworpen; dat het ter verbetering van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten onontbeerlijk is deze verantwoordelijkheid van de lidstaat vanwaar de diensten stammen duidelijk te omschrijven;

Overwegende dat bij de vaststelling van de plaats van vestiging van de dienstverlener de rechtspraak van het Hof als richtsnoer moet worden genomen; dat de plaats van vestiging van een vennootschap die via een Internetsite diensten aanbiedt, niet de plaats is waar zich de technologie ter ondersteuning van de site bevindt of waar de site toegankelijk is; dat, wanneer een dienstverlener verscheidene vestigingen heeft, de lidstaat van de plaats waar de dienstverlener het centrum van zijn activiteiten heeft, bevoegd is; dat voor het geval er bij de vaststelling van de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, bijzondere moeilijkheden zijn, in samenwerkingsmechanismen tussen de lidstaten moet worden voorzien en met spoed een raadgevend comité moet kunnen worden bijeengeroepen om deze moeilijkheden te behandelen;

(9 bis) Overwegende dat de definitie van 'afnemer van de dienst' geldt voor alle soorten gebruik van diensten van de informatiemaatschappij, zowel door personen die op open netwerken als Internet informatie aanbieden, als door personen die voor particuliere of beroepsdoeleinden informatie zoeken op Internet;

Overwegende dat commerciële communicatie voor de financiering van de diensten van de informatiemaatschappij en de ontwikkeling van een breed assortiment van nieuwe gratis diensten essentieel is; dat commerciële communicatie, met inbegrip van kortingen, aanbiedingen en verkoopbevorderende spelen, in het belang van de consument en met het oog op de eerlijkheid van de transacties aan een aantal verplichtingen ten aanzien van de transparantie dienen te voldoen; dat deze verplichtingen Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten i onverlet laten; dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de bestaande richtlijnen over commerciële communicatie, met name niet aan Richtlijn 98/43/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende reclame voor tabaksproducten i;

Overwegende dat artikel 10, lid 2, van Richtlijn 97/7/EG en artikel 12, lid 2, van Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector i betrekking hebben op het vraagstuk van de toestemming van de afnemer in bepaalde gevallen van ongevraagde commerciële communicatie en volledig van toepassing zijn op de diensten van de informatiemaatschappij; Overwegende dat de toezending van ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post voor consumenten en verleners van diensten van de informatiemaatschappij onwenselijk kan zijn en de soepele functionering van interactieve netwerken kan ontregelen; dat op het probleem van de instemming van ontvangers van sommige soorten van ongevraagde commerciële communicatie niet wordt ingegaan in deze Richtlijn maar in het bijzonder reeds werd voorzien in Richtlijn 97/7/EG en in Richtlijn 97/66/EG; dat in lidstaten die ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post toestaan, initiatieven van de bedrijfstak om goede filters aan te brengen, moeten worden aangemoedigd en vergemakkelijkt; dat ongevraagde commerciële communicatie in ieder geval duidelijk als zodanig moet kunnen worden geïdentificeerd om de doorzichtigheid te verbeteren en de functionering van dergelijke initiatieven van de bedrijfstak te vergemakkelijken; dat ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post geen extra kosten voor de ontvanger met zich mee mag brengen;

Overwegende dat, om de belemmeringen voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende dienstverlening binnen de Gemeenschap die door beoefenaren van gereglementeerde beroepen via Internet mochten worden aangeboden, weg te nemen, naleving van de beroepsregels ter bescherming van met name de consument of de volksgezondheid op communautair niveau dient te worden gewaarborgd; dat gedragscodes op communautair niveau het beste instrument zijn voor de vaststelling van de beroepsethiek ten aanzien van commerciële communicatie; dat het beter is de opstelling of de eventuele aanpassing ervan aan te moedigen dan om deze in de onderhavige richtlijn vast te leggen; dat met de door deze richtlijn bestreken gereglementeerde beroepsactiviteiten de activiteiten worden bedoeld die zijn omschreven in artikel 1, onder d), van Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten i;

Overwegende dat iedere lidstaat zijn wetgeving moet aanpassen indien deze vereisten, met name vormvereisten, bevat die het langs elektronische weg sluiten van contracten in de weg staan, behoudens enigerlei communautaire maatregelen die op fiscaal gebied in verband met elektronische facturering mochten worden genomen; dat het onderzoek van de deze aanpassing behoevende wetgevingen systematisch dient te geschieden en betrekking moet hebben op alle etappes en handelingen die voor het contractuele proces nodig zijn, waaronder de archivering van het contract; dat deze aanpassing ertoe moet leiden dat langs elektronische weg gesloten contracten juridisch en in de praktijk daadwerkelijk mogelijk worden; dat het rechtsgevolg van elektronische handtekeningen geregeld wordt in Richtlijn 99/. . ./EG van het Europees Parlement en de Raad [betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen] i; dat moet worden verduidelijkt wanneer een langs elektronische weg tot stand gekomen contract als gesloten moet worden beschouwd; dat de instemming van de afnemer van de dienst een contract te sluiten, uit de verrichting van een on-linebetaling kan bestaan; dat het bericht van ontvangst van een dienstverlener uit de on-linelevering van een betaalde dienst kan bestaan;

Overwegende dat onder meer Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten i en Richtlijn 97/7/EG een verworvenheid vormen die voor de bescherming van de consument op contractueel gebied essentieel is; dat deze richtlijnen volledig van toepassing blijven op de diensten van de informatiemaatschappij; dat van deze communautaire verworvenheden ook deel uitmaken Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake misleidende reclame i, gewijzigd bij Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997 tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG inzake misleidende reclame teneinde ook vergelijkende reclame te regelen i, Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet betreffende het consumentenkrediet i, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet i, Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten i, en Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten i; dat de onderhavige richtlijn geen afbreuk doet aan de in het kader van de interne markt goedgekeurde Richtlijn 98/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van reclame en sponsoring voor tabaksproducten i, noch aan andere richtlijnen betreffende de bescherming van de volksgezondheid, inzonderheid aan Richtlijn 92/28/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik i;

Overwegende dat de vertrouwelijkheid van de elektronische berichten wordt gewaarborgd door artikel 5 van Richtlijn 97/66/EG; dat de lidstaten op basis van die richtlijn iedere vorm van onderschepping of bewaking van deze elektronische berichten door andere personen dan de verzender en de adressaat moeten verbieden en moeten afzien van het verbod op of de beperking van het gebruik van cryptografische methodes of instrumenten om de vertrouwelijkheid te beschermen of de authenticiteit van de doorgestuurde of opgeslagen informatie te verzekeren;

Overwegende dat het uiteenlopen van de bestaande of van nieuwe wetgeving en rechtspraak in de lidstaten op het gebied van de privaatrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van als tussenpersoon optredende dienstverleners de goede werking van de interne markt in de weg staat, met name omdat daarmee de ontwikkeling van de grensoverschrijdende dienstverlening wordt belemmerd en zulks tot concurrentieverstoringen leidt; dat, om illegale activiteiten te vermijden of deze te beëindigen doen ophouden, de dienstverleners in bepaalde gevallen verplicht zijn op te treden; dat de bepalingen van deze richtlijn het passende uitgangspunt vormen voor de uitwerking van snelle, betrouwbare mechanismen om onwettige informatie te verwijderen en ontoegankelijk te maken; dat dergelijke mechanismen dienen te worden uitgewerkt op basis van vrijwillige overeenkomsten tussen alle betrokken partijen en door de lidstaten dienen te worden aangemoedigd; dat het in het belang is van alle partijen die diensten van de informatiemaatschappij leveren, om dergelijke mechanismen vast te stellen en toe te passen; dat de bepalingen van deze richtlijn over aansprakelijkheid de ontwikkeling en daadwerkelijke uitvoering door de betrokken partijen van technische beschermings- en identificatiesystemen en van de technische toezichtinstrumenten die de digitale technologie mogelijk heeft gemaakt, binnen de door de Richtlijnen 95/46/EG en 97/66/EG gestelde grenzen, niet in de weg staan;

(16 bis) Overwegende dat het van belang is dat de richtlijn …/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij i en de onderhavige richtlijn ongeveer gelijktijdig in werking treden, teneinde een duidelijk regelgevend kader betreffende de aansprakelijkheid van tussenpersonen voor inbreuken op het auteursrecht en naburige rechten op communautair niveau te scheppen;

(16 ter) Overwegende dat de onderhavige richtlijn een evenwicht tot stand brengt tussen de verschillende betrokken belangen, en beginselen vastlegt waarop sectorale overeenkomsten en normen kunnen worden gebaseerd;

16 quater) Overwegende dat het daadwerkelijke gebruik van de vrijheden van de interne markt vereist dat de slachtoffers effectief toegang wordt gewaarborgd tot de geschillenregelingen; dat de schade die in het kader van de diensten van de informatiemaatschappij kan ontstaan, snel oploopt en een groot geografisch gebied bestrijkt; dat in de onderhavige richtlijn, met het oog op deze specifieke kenmerken en om ervoor te zorgen dat de nationale autoriteiten het wederzijds vertrouwen dat zij elkaar moeten schenken, niet in gevaar brengen, aan de lidstaten wordt gevraagd ervoor te zorgen dat passende gerechtelijke stappen mogelijk zijn; dat de lidstaten moeten onderzoeken of het nodig is door middel van geschikte elektronische middelen toegang tot gerechtelijke procedures te bieden;

Overwegende dat iedere lidstaat in voorkomend geval zijn wetgeving dient aan te passen indien deze het gebruik van mechanismen voor de buitengerechtelijke geschillenbeslechting langs elektronische weg in de weg staat; dat deze aanpassing ertoe moet leiden dat een daadwerkelijke functionering van dergelijke mechanismen juridisch en in de praktijk mogelijk is, mede in grensoverschrijdende situaties; dat de organen voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen bepaalde essentiële beginselen in acht dienen te nemen, die zijn uiteengezet in Aanbeveling 98/257/EG van de Commissie van 30 maart 1998 betreffende de principes die van toepassing zijn op de organen die verantwoordelijk zijn voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen i;

(17 bis) Overwegende dat het in de context van de onderhavige richtlijn, ondanks de regel dat diensten van de informatiemaatschappij aan de bron gecontroleerd worden, gegrond lijkt dat de lidstaten onder bepaalde omstandigheden maatregelen kunnen treffen die tot doel hebben het vrij verkeer van diensten van de informatiemaatschappij te beperken; dat deze maatregelen echter moeten worden genomen met inachtneming van het communautaire recht en daarom een dwingend doel van openbare orde moeten beogen, met name minstens één van volgende: de bescherming van minderjarigen, de strijd tegen het aansporen tot haat om reden van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit, de bescherming van de volksgezondheid, de openbare veiligheid en de bescherming van de consumenten; dat deze maatregelen strikt in verhouding moeten staan tot het nagestreefde doel en niet verder mogen gaan dan wat noodzakelijk is voor de verwezenlijking ervan

Overwegende dat bepaalde activiteiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn dienen te worden uitgesloten, aangezien het vrije verkeer van de diensten in het licht van het Verdrag of in dat van het bestaande afgeleide communautaire recht in het huidige stadium niet kan worden gegarandeerd; dat deze uitsluiting geen afbreuk doet aan instrumenten die voor de goede werking van de interne markt nodig mochten zijn; dat belastingen, en met name de belasting over de toegevoegde waarde, die over een groot aantal van de in deze richtlijn bedoelde diensten moet worden betaald, van het toepassingsgebied van deze richtlijn dienen te worden uitgesloten; dat de Commissie in dit verband ook voornemens is de toepassing van het beginsel van de belastingheffing aan de bron tot de levering van diensten binnen de interne markt uit te breiden om zo de samenhang van de totale aanpak te waarborgen;

Overwegende dat, wat de in de onderhavige richtlijn opgenomen afwijking inzake de contractuele verplichtingen in door consumenten gesloten contracten betreft, deze verplichtingen aldus moet worden uitgelegd als informatie bevattend over de wezenlijke elementen van de contractinhoud, waaronder begrepen de rechten van de consument, die voor de beslissing om een overeenkomst aan te gaan doorslaggevend is;

Overwegende dat deze richtlijn niet van toepassing is op diensten van dienstverleners die in een derde land zijn gevestigd; dat het, gezien de mondiale dimensie van de elektronische handel, evenwel nodig is ervoor te zorgen dat het communautaire kader coherent is met het internationale kader; dat deze richtlijn de uitkomsten van de binnen de internationale organisaties (onder meer, WTO, OESO, UNICITRAL) gevoerde discussies over de juridische aspecten, onverlet laat, evenals die in het kader van de 'Global Business Dialogue', waarmee is begonnen op basis van de mededeling van de Commissie van 4 februari 1998 "Mondialisering en de informatiemaatschappij; de behoefte aan een versterking van de internationale coördinatie" i.

(20 bis) Overwegende dat het ondanks het wereldwijd karakter van de elektronische communicatie, noodzakelijk is dat nationale regelgevende maatregelen op EU-niveau worden gecoördineerd om een versplintering van de interne markt te voorkomen en om te komen tot een gepast Europees regelgevend kader; dat een dergelijke coördinatie ook bijdraagt tot een gemeenschappelijke en sterke onderhandelingspositie in internationale fora;

(20 ter) Overwegende dat voor de ongehinderde ontwikkeling van de elektronische handel het desbetreffende juridische kader eenvoudig, niet te uitvoerig en voorzienbaar moet zijn, en tevens verenigbaar met de regels die op internationaal niveau van kracht zijn, zodat het concurrentievermogen van de Europese industrie niet te lijden heeft en het ondernemen van innoverende acties in deze sector niet belemmerd wordt;

(20 quater) Overwegende dat de elektronische handel in een mondiale context alleen efficiënt kan functioneren indien overleg plaatsvindt tussen de Europese Unie en de grote ruimtes buiten Europa om de respectieve wetgevingen en procedures op elkaar af te stemmen;

(20 quinquies) Overwegende dat samenwerking met derde landen op het gebied van de elektronische handel moet worden geïntensiveerd, met name met de kandidaat-lidstaten en met de belangrijkste handelspartners van de Europese Unie;

Overwegende dat de lidstaten bij de omzetting van de communautaire regelgeving in hun nationale recht zorg dienen te dragen voor maatregelen die ertoe leiden dat het communautaire recht in hun land even doeltreffend en even strikt wordt toegepast als hun nationale recht;

Overwegende dat goedkeuring van deze richtlijn de lidstaten niet kan beletten rekening te houden met de onderscheiden sociale, maatschappelijke en culturele implicaties van de opkomst van de informatiemaatschappij en ook geen afbreuk doet aan de culturele beleidsmaatregelen, met name op audiovisueel gebied, die de lidstaten in verband met hun taalverscheidenheid, nationale en regionale eigenheid en hun culturele erfgoed overeenkomstig het communautaire recht mochten nemen; dat bij de ontwikkeling van de informatiemaatschappij steeds dient te worden gewaarborgd dat de Europese burgers toegang krijgen tot het in een digitale omgeving geboden Europese culturele erfgoed;

(22 bis) Overwegende dat de elektronische communicatie de lidstaten een buitengewone kans biedt voor openbaredienstverlening in de sectoren cultuur, onderwijs en talen;

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 3 november 1998 19 januari 1999 over de consument en de informatiemaatschappij i erop heeft gewezen dat in het kader van de informatiemaatschappij de consumentenbescherming bijzondere aandacht verdient; dat de Commissie zal bestuderen in hoeverre de bestaande regels betreffende de consumentenbescherming in het licht van de informatiemaatschappij de consument adequaat beschermen, en de mogelijke leemten in deze wetgeving en de aspecten waarvoor aanvullende maatregelen nodig blijken te zijn, zal aangeven; dat de Commissie in voorkomend geval aanvullende specifieke voorstellen zal moeten doen om de aldus door haar vastgestelde leemten weg te nemen;

Overwegende dat deze richtlijn Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen i, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3089/93 i, onverlet laat;

Overwegende dat Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad i betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen en het Verdrag van Warschau van 12 oktober 1929 diverse verplichtingen voor luchtvervoerders bevat betreffende informatieverstrekking aan hun passagiers over onder meer de aansprakelijkheid van de vervoerders; dat deze richtlijn deze beide rechtsinstrumenten onverlet laat,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:


Hoofdstuk I – Algemene bepalingen


Artikel 1 – Doel en toepassingsgebied

1. Deze richtlijn heeft tot doel de goede werking van de interne markt, met het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten, te waarborgen.

2. Voorzover voor de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling nodig, brengt deze richtlijn de nationale bepalingen die op de diensten van de informatiemaatschappij van toepassing zijn en betrekking hebben op de regeling betreffende de interne markt, de vestiging van de dienstverleners, de commerciële communicatie, langs elektronische weg gesloten contracten, de aansprakelijkheid van tussenpersonen, gedragscodes, de buitengerechtelijke geschillenbeslechting, het beroep op rechterlijke instanties en de samenwerking tussen lidstaten, nader tot elkaar.

3. Deze richtlijn vormt een aanvulling op het communautaire recht dat op de diensten van de informatiemaatschappij van toepassing is, en laat het huidige niveau, dat door communautaire rechtsinstrumenten, met inbegrip van die ten behoeve van de werking van de interne markt, voor de bescherming van de volksgezondheid en de consument is vastgesteld, onverlet.

19.

Artikel 2 - Definities


Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) 'diensten van de informatiemaatschappij': elke dienst die normaal tegen vergoeding op afstand, langs elektronische weg, en op individueel verzoek van de afnemer van diensten wordt verricht.

In deze definitie wordt verstaan onder:

'op afstand': een dienst die wordt geleverd zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn;

'langs elektronische weg': een dienst die wordt verzonden en ontvangen via elektronische apparatuur voor de verwerking, met inbegrip van digitale compressie, en de opslag van gegevens, en die geheel per draad, per radio, via optische of via andere elektromagnetische middelen wordt verzonden, doorgeleid en ontvangen;

'op individueel verzoek van de afnemer van diensten': een dienst die op individueel verzoek via de transmissie van gegevens wordt geleverd.

de diensten van de informatiemaatschappij zoals beschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/34/EG van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 i;

(b) 'dienstverlener': iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert;

(c) 'gevestigde dienstverlener': dienstverlener die voor onbepaalde tijd vanuit een duurzame vestiging daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent. De aanwezigheid en het gebruik van technische middelen en technologieën die voor het leveren van de dienst worden gebruikt, vormen geen vestiging van de dienstverlener;

(d) 'afnemer van de dienst': iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die, al dan niet in de uitoefening van zijn beroep, gebruik maakt van een dienst van de informatiemaatschappij, met name om informatie te zoeken of om deze toegankelijk te maken;

(e) 'commerciële communicatie': alle vormen van communicatie die zijn bestemd voor de rechtstreekse of onrechtstreekse verkoopbevordering van goederen of diensten, dan wel voor de bevordering van het imago van een onderneming, organisatie of persoon die een activiteit op commercieel, industrieel of ambachtelijk vlak of een vrij beroep uitoefent. Niet tot commerciële communicatie als zodanig behoren:

- adresgegevens die rechtstreeks toegang geven tot de activiteit van een onderneming, organisatie of persoon, met name een domeinnaam of een elektronischepostadres,

- communicatie over goederen of diensten of over het imago van een onderneming, organisatie of persoon, die onafhankelijk daarvan, in het bijzonder zonder financiële tegenprestatie, is uitgewerkt;

(f) 'consument' : iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn of haar beroepsactiviteit vallen.

(f) (g) 'gecoördineerd gebied': de vereisten die van toepassing zijn op de dienstverleners op het gebied van de informatiemaatschappij en op de diensten van de informatiemaatschappij.

Artikel 3 – Interne markt

1. Iedere lidstaat ziet erop toe dat op zijn grondgebied gevestigde dienstverleners bij de verlening van diensten van de informatiemaatschappij de nationale bepalingen die in die lidstaat voor het in deze richtlijn gecoördineerde gebied van toepassing zijn, naleven.

2. De lidstaten mogen niet om redenen betreffende het in deze richtlijn gecoördineerde gebied het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die uit een andere lidstaat afkomstig zijn, beperken.

3. Lid 1 is slechts van toepassing op de bepalingen van de artikelen 9, 10 en 11 voorzover de wetgeving van de lidstaat ingevolge zijn bepalingen van internationaal privaatrecht van toepassing is.


20.

Hoofdstuk II - Beginselen



Afdeling 1: Vestigings- en informatieregeling


Artikel 4 - Geen voorafgaande vergunning

1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat de toegang tot de activiteit van dienstverlener op het gebied van de informatiemaatschappij niet mag worden onderworpen aan een stelsel van voorafgaande vergunningen, noch aan enig ander vereiste waardoor toegang van een besluit, maatregel of bijzondere handelwijze van een autoriteit afhankelijk wordt gemaakt.

2. Lid 1 laat vergunningstelsels onverlet die niet specifiek en uitsluitend op de diensten van de informatiemaatschappij betrekking hebben, of die door Richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad i worden bestreken.

Artikel 5 – Te verstrekken algemene informatie

1. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 97/7/EG, bepalen de lidstaten in hun wetgeving dat de diensten van de informatiemaatschappij voor de afnemers en voor de bevoegde autoriteiten gemakkelijke, rechtstreekse en permanente toegang mogelijk moeten maken wat volgende informatie betreft:

(a) de naam van de dienstverlener:

(b) het adres waar de dienstverlener gevestigd is;

(c) de adresgegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met de dienstverlener mogelijk maken, met inbegrip van diens elektronischepostadres;

(d) wanneer een dienstverlener in een handelsregister is ingeschreven, het register waar deze is ingeschreven en diens inschrijvingsnummer in dat register;

(e) wanneer een activiteit aan een vergunningstelsel is onderworpen, de activiteiten waarvoor de dienstverlener vergunning heeft gekregen en de adresgegevens van de autoriteit die de vergunning heeft verleend;

(f) wat gereglementeerde beroepen betreft:

- de orde van het beroep of een soortgelijke instelling waarbij de dienstverlener is ingeschreven, wanneer hij bij een dergelijke orde of instelling is ingeschreven;

- de beroepstitel die in de lidstaat van vestiging wordt toegekend, de beroepsregels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn en de lidstaten waar regelmatig diensten van de informatiemaatschappij worden verleend;

(g) wanneer de dienstverlener een aan de BTW onderworpen activiteit uitoefent, het BTW-nummer waaronder deze bij de belastingdienst is geregistreerd.

2. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat indien de prijs van de diensten van de informatiemaatschappij verwijzen naar prijzen en andere belangrijke voorwaarden en condities, deze nauwkeurig en ondubbelzinnig moeten worden aangeduid en alle aanvullende kosten moeten omvatten.


Afdeling 2 – Commerciële communicatie


Artikel 6 – Te verstrekken informatie

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 97/7/EG, bepalen de lidstaten in hun wetgeving dat commerciële communicatie aan de volgende voorwaarden moet voldoen:

(a) de commerciële communicatie moet duidelijk als zodanig herkenbaar zijn;

(b) de natuurlijke persoon of de rechtspersoon voor wiens rekening de commerciële communicatie geschiedt, moet duidelijk te identificeren zijn;

(c) wanneer door de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, verkoopbevorderende aanbiedingen, zoals kortingen, premies en geschenken, worden toegestaan, moeten deze duidelijk als zodanig herkenbaar zijn, terwijl de voorwaarden om van deze aanbiedingen gebruik te kunnen maken, gemakkelijk te vervullen moeten zijn en nauwkeurig en ondubbelzinnig moeten worden voorgesteld;

(d) wanneer door de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is, verkoopbevorderende wedstrijden en spelen worden toegestaan, moeten deze duidelijk als zodanig herkenbaar zijn, terwijl de deelnemingsvoorwaarden gemakkelijk te vervullen moeten zijn en nauwkeurig en ondubbelzinnig moeten worden voorgesteld.

Artikel 7 – Ongevraagde commerciële communicatie

1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat ongevraagde commerciële communicatie via elektronische post bij de ontvangst ervan door de afnemer duidelijk en ondubbelzinnig als zodanig herkenbaar moet zijn.

2. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 97/7/EG en Richtlijn 97/66/EG, nemen de lidstaten maatregelen om ervoor te zorgen dat dienstverleners die via elektronische post ongevraagde commerciële communicatie versturen, de 'opt-out'-registers waarin natuurlijke personen die dergelijke commerciële communicatie niet wensen te ontvangen, zich kunnen inschrijven, regelmatig raadplegen en deze registers respecteren.

Artikel 8 – Gereglementeerde beroepen

1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving inzake commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen dat het verrichten van diensten van de informatiemaatschappij wordt toegestaan mits de beroepsregels ten aanzien van de onafhankelijkheid, de beroepseer en het beroepsgeheim, alsmede de eerlijkheid ten opzichte van klanten en beroepsgenoten in acht worden genomen.

2. De lidstaten en de Commissie stimuleren de beroepsverenigingen en -organisaties gedragscodes op communautair niveau op te stellen om aan te geven welke informatie in overeenstemming met de in lid 1 bedoelde regels voor de verlening van diensten van de informatiemaatschappij mag worden gegeven.

3. Wanneer het voor een goede werking van de interne markt en met het oog op de op Gemeenschapsniveau toepasselijke gedragscodes nodig is, kan de Commissie, overeenkomstig de procedure in artikel 23, de in lid 2 bedoelde informatie specificeren.


Afdeling 3 – Contracten langs elektronische weg


Artikel 9 – Behandeling van contracten langs elektronische weg

1. De lidstaten zien erop toe dat hun wetgeving het sluiten van contracten langs elektronische weg mogelijk maakt. Zij vergewissen zich met name ervan dat de op het contractuele proces toepasselijke rechtsregels het daadwerkelijke gebruik van langs elektronische weg gesloten contracten niet belet, noch ertoe leidt dat dergelijke contracten, omdat zij langs elektronische weg tot stand zijn gekomen en langs die weg zijn gesloten, zonder rechtsgevolg blijven en niet rechtsgeldig zijn.

2. De lidstaten kunnen bepalen dat lid 1 op onderstaande contracten niet van toepassing is:

(a) contracten waarvoor de tussenkomst van een notaris nodig is,

(b) contracten die om geldig te zijn bij een overheidsinstantie moeten worden geregistreerd,

(c) contracten die tot het familierecht behoren,

(d) contracten die tot het erfrecht behoren.

3. De in lid 2 vervatte lijst van categorieën contracten kan overeenkomstig de procedure van artikel 23 door de Commissie worden gewijzigd.

4. 3. De lidstaten verstrekken de Commissie de volledige lijst van categorieën contracten die onder de in lid 2 bedoelde afwijkingen zijn begrepen.

Artikel 10 – Te verstrekken informatie

1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat de wijze waarop een contract langs elektronische weg tot stand komt, tenzij de partijen als beroepsbeoefenaren handelende anders zijn overeengekomen, door de dienstverlener, alvorens het contract wordt gesloten, duidelijk en ondubbelzinnig moet worden uitgelegd. De te verstrekken informatie heeft met name betrekking op:

(a) de verschillende voor de sluiting van het contract te volgen etappes,

(b) het al dan niet archiveren van het contract wanneer het is gesloten, en de toegankelijkheid ervan,

(c) de middelen om manipulatiefouten te corrigeren.

2. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat de verschillende, voor het sluiten van een contract langs elektronische weg te volgen etappes, zodanig moeten worden vastgesteld dat een volledige en weloverwogen instemming van de partijen kan worden gewaarborgd.

3. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat, tenzij de partijen als beroepsbeoefenaren anderszins zijn overeengekomen, de dienstverleners de eventueel voor hen geldende gedragscodes en de adresgegevens waar langs elektronische weg toegang tot deze codes mogelijk is, moeten aangeven.

21.

Artikel 11 - Tijdstip van sluiting van het contract


1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat, tenzij de partijen als beroepsbeoefenaren anderszins zijn overeengekomen, wanneer een afnemer van een dienst wordt verzocht met behulp van technische middelen, bijvoorbeeld door op een icoon te klikken, zijn instemming met het aanbod van een dienstverlener kenbaar te maken, het contract wordt gesloten wanneer de afnemer van de dienst van de dienstverlener langs elektronische weg het bewijs van ontvangst van de akkoordverklaring van de afnemer van de dienst heeft ontvangen.

De volgende beginselen zijn van toepassing:

(a) het ontvangstbewijs wordt geacht te zijn ontvangen wanneer deze voor de afnemer van de dienst toegankelijk is;

(b) de dienstverlener is verplicht het ontvangstbewijs onmiddellijk te verzenden.

(a) het contract wordt gesloten wanneer de afnemer van de dienst:

- van de dienstverlener langs elektronische weg het bewijs van ontvangst van de akkoordverklaring van de afnemer van de dienst heeft ontvangen, en

- de ontvangst van het bewijs van ontvangst heeft bevestigd;

(b) het ontvangstbewijs wordt geacht te zijn ontvangen en de bevestiging wordt geacht te zijn gedaan, wanneer deze voor de partijen tot wie zij zijn gericht, toegankelijk zijn;

(c) het ontvangstbewijs van de dienstverlener en de bevestiging van de afnemer moeten zo spoedig mogelijk worden verzonden.

2. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat, tenzij de partijen als beroepsbeoefenaren handelende anders zijn overeengekomen, de dienstverlener de afnemer van de dienst passende middelen op een effectieve en toegankelijke wijze ter beschikking moet stellen welke deze laatste in staat stellen om voor het tijdstip waarop het contract gesloten is, zijn manipulatiefouten en per ongeluk aangegane transacties te weten te komen en deze te herstellen. De clausules en algemene vooorwaarden van het contract moeten de consument ter beschikking worden gesteld op een wijze waardoor hij in staat is deze op te slaan en weer te geven.


22.

Afdeling 4 - Aansprakelijkheid van tussenpersonen dienstverleners die als tussenpersoon optreden



Artikel 12 – Doorgeefluik ("mere conduit")

1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat in geval van levering van een dienst van de informatiemaatschappij, bestaande uit de transmissie, via een communicatienetwerk, van door de afnemer van de dienst verstrekte informatie, of het verschaffen van toegang tot het communicatienetwerk, de aansprakelijkheid van de dienstverlener zich, behalve in het kader van een vordering tot staking, niet tot de doorgegeven informatie uitstrekt, op voorwaarde dat hij:

(a) niet degene is van wie de informatie stamt,

(b) de afnemer van de doorgeven informatie niet heeft geselecteerd, en

(c) de doorgegeven informatie niet heeft geselecteerd en gewijzigd.

2. De in lid 1 bedoelde activiteiten inzake transmissie en toegangverlening omvatten de automatische, tussentijdse en voorlopige opslag van de doorgegeven informatie, voorzover deze opslag uitsluitend de transmissie van berichten op het netwerk dient en de duur ervan de tijd die redelijkerwijs voor transmissie nodig is, niet overschrijdt.

Artikel 13 - 'Caching' geheten wijze van opslag

De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat in geval van levering van een dienst van de informatiemaatschappij bestaande uit de transmissie, via een communicatienetwerk, van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de aansprakelijkheid van de dienstverlener zich, behalve in het kader van een vordering tot staking, niet mag uitstrekken tot de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van deze informatie wanneer dit uitsluitend ten doel heeft de latere transmissie van de informatie op verzoek van andere afnemers van de dienst doeltreffender te maken, op voorwaarde dat:

(a) de dienstverlener de informatie niet wijzigt,

(b) de dienstverlener de toegangsvoorwaarden voor de informatie naleeft,

(c) de dienstverlener de regels naleeft betreffende de bijwerking van de informatie, die in overeenstemming met de bedrijfstaknormen zijn aangegeven,

(d) de dienstverlener niet de aan de bedrijfstaknormen beantwoordende technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie wijzigt, en

(e) de dienstverlener prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken, zodra hij daadwerkelijk kennis heeft genomen van een van de volgende feiten:

- de informatie is van de plaats waar deze zich oorspronkelijk in het net bevond, verwijderd,

- de toegang tot de informatie is onmogelijk gemaakt,

- een bevoegde autoriteit heeft de verwijdering van de informatie gelast of de toegang daartoe verboden.

23.

Artikel 14 - Hostdiensten


1. De lidstaten bepalen in hun wetgeving dat in geval van levering van een dienst van de informatiemaatschappij bestaande uit de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de aansprakelijkheid van de dienstverlener zich, behalve in het kader van een vordering tot staking, niet tot de op verzoek van een afnemer van de dienst opgeslagen informatie uitstrekt, op voorwaarde dat:

(a) de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis ervan heeft dat de activiteit onwettig is en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten duidelijk blijkt, of

(b) de dienstverlener, zodra hij bovenbedoelde kennis bezit, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

2. De bepalingen van lid 1 zijn niet van toepassing wanneer de afnemer van de dienst op gezag of onder toezicht van de dienstverlener handelt.

Artikel 15 – Geen verplicht toezicht

1. De lidstaten leggen de dienstverleners, voor de levering van de in de artikelen 12 en 14 bedoelde diensten, geen algemene verplichting op toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden, te gaan zoeken.

2. Lid 1 laat iedere overeenkomstig de nationale wetgeving door de gerechtelijke autoriteiten verlangde gerichte en tijdelijke controle-activiteit onverlet, wanneer deze nodig is om de staatsveiligheid, de defensie, de openbare veiligheid te vrijwaren en om strafrechtelijke inbreuken te voorkomen, te onderzoeken, op te sporen en te vervolgen.


24.

Hoofdstuk III - Tenuitvoerlegging



Artikel 16 – Gedragscodes

25.

1. De lidstaten en de Commissie stimuleren


(a) de opstelling van gedragscodes op communautair niveau door beroepsverenigingen of -organisaties en door consumentenverenigingen, die een bijdrage beogen te leveren aan de goede toepassing van de artikelen 5 tot en met 15;

(b) de indiening van ontwerp-gedragscodes op nationaal of op communautair niveau bij de Commissie, om te kunnen nagaan of zij met het communautaire recht in overeenstemming zijn;

(c) de toegankelijkheid van de gedragscodes langs elektronische weg in de talen van de Gemeenschap;

(d) de beroepsverenigingen of -organisaties en de consumentenverenigingen om de lidstaten en de Commissie in kennis te stellen van evaluaties van de toepassing van hun gedragscodes en de weerslag ervan op de praktijken, gebruiken en gewoonten betreffende de elektronische handel;

(e) de opstelling van gedragscodes ter bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid.

2. Voor aangelegenheden die hen kunnen aangaan, worden de consumentenverenigingen bij het opstellings- en tenuitvoerleggingsproces van de in het kader van lid 1, onder a), opgestelde gedragscodes, betrokken.

26.

Artikel 17 - Buitengerechtelijke geschillenregelingen


1. De lidstaten zien erop toe dat hun wetgeving de mogelijkheid biedt om bij onenigheid tussen een dienstverlener en een afnemer van een dienst van de informatiemaatschappij daadwerkelijk van mechanismen voor een buitengerechtelijke beslechting gebruik te maken, met inbegrip van daartoe geëigende elektronische wegen.

2. De lidstaten zien erop toe dat de organen voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen met inachtneming van het Gemeenschapsrecht de beginselen van onafhankelijkheid, transparantie, hoor en wederhoor, doeltreffendheid van de procedure, wettigheid van de beslissing, vrijheid van de partijen en vertegenwoordiging toepassen.

3. De lidstaten moedigen de organen voor de buitengerechtelijke beslechting van geschillen aan de Commissie van de beslissingen die zij ten aanzien van de diensten van de informatiemaatschappij nemen en van alle andere informatie over de praktijk, het gebruik en de gewoonten betreffende de elektronische handel in kennis te stellen.

Artikel 18 – Beroep op rechterlijke instanties

1. De lidstaten zien erop toe dat ten aanzien van activiteiten in verband met de diensten van de informatiemaatschappij de rechter in kort geding kan worden gevraagd om op zo kort mogelijke termijn maatregelen te nemen teneinde de beweerde inbreuk te herstellen en te verhinderen dat de betrokken belangen anderszins worden geschaad.

2. Handelingen die in strijd zijn met de nationale bepalingen waarbij de artikelen 5 tot en met 15 van deze richtlijn worden omgezet en die afbreuk doen aan de belangen van de consument, vormen een inbreuk in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad i.

Artikel 19 – Samenwerking tussen autoriteiten

1. De lidstaten zien erop toe dat hun bevoegde autoriteiten voor een doeltreffende uitvoering van deze richtlijn over passende controle- en onderzoeksbevoegdheden beschikken. De lidstaten zien erop toe dat de dienstverleners de nationale autoriteiten de informatie verschaffen die nodig is om deze richtlijn uit te voeren.

2. De lidstaten zien erop toe dat hun bevoegde autoriteiten samenwerken met de nationale autoriteiten van de andere lidstaten en wijzen daartoe een contactpersoon aan, wiens adresgegevens zij aan de andere lidstaten en aan de Commissie mededelen.

3. De lidstaten verstrekken zo spoedig mogelijk de door een autoriteit van een andere lidstaat of door de Commissie gevraagde bijstand en gegevens, waarvoor eveneens geëigende elektronische wegen kunnen worden gebruikt.

4. De lidstaten richten binnen hun overheidsapparaat langs elektronische weg toegankelijke contactpunten in, tot welke de afnemers van de dienst en de dienstverleners zich kunnen richten om:

(a) over hun contractuele rechten en plichten informatie te verkrijgen,

(b) de adresgegevens te verkrijgen van de autoriteiten, organisaties of verenigingen waar de afnemers van de dienst informatie over hun rechten kunnen verkrijgen of waar zij klachten kunnen indienen, en

(c) bij geschillen bijstand te genieten.

5. De lidstaten zien erop toe dat hun bevoegde autoriteiten de Commissie in kennis stellen van de administratieve en gerechtelijke beslissingen die op hun grondgebied worden genomen bij geschillen in verband met diensten van de informatiemaatschappij en over de praktijken, gebruiken of gewoonten betreffende de elektronische handel.

6. De wijze van de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde samenwerking tussen de nationale autoriteiten, wordt overeenkomstig de procedure van artikel 23 door de Commissie nader bepaald.

7. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken met spoed het in artikel 23 bedoelde comité bijeen te roepen om moeilijkheden bij de toepassing van artikel 3, lid 1, te onderzoeken.

Artikel 20 – Elektronische wegen

De Commissie kan volgens de procedure van artikel 23 maatregelen nemen om voor de goede werking van de bedoelde elektronische wegen tussen de lidstaten in artikel 17, lid 1, en artikel 19, leden 3 en 4, zorg te dragen.

27.

Artikel 21 - Sancties


De lidstaten stellen de sanctieregeling vast die van toepassing is op schendingen van de in toepassing van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om voor de tenuitvoerlegging van de sancties zorg te dragen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 25, genoemde datum van die bepalingen, alsmede ten spoedigste van elke wijziging van die bepalingen, in kennis.


Hoofdstuk IV – Uitsluitingen van het toepassingsgebied en afwijkingen


Artikel 22 – Uitsluitingen van het toepassingsgebied en afwijkingen

1. Deze richtlijn is niet van toepassing:

(a) op belastinggebied,

(b) op het gebied dat wordt bestreken door Richtlijn 95/46/EG i en 97/66/EG i van het Europees Parlement en de Raad i;

(c) op de in bijlage I genoemde diensten van de informatiemaatschappij. De lijst van diensten kan door de Commissie worden gewijzigd overeenkomstig de procedure van artikel 23.

2. Artikel 3 van deze richtlijn is niet van toepassing op de in bijlage II genoemde gebieden.

3. In afwijking van artikel 3, lid 2, en zonder afbreuk te doen aan gerechtelijke maatregelen mogen met inachtneming van het communautaire recht de bevoegde autoriteiten van de lidstaten maatregelen nemen ter beperking van het vrije verkeer in een dienst van de informatiemaatschappij, waaronder de volgende bepalingen:

(a) de maatregelen moeten:

(i) noodzakelijk zijn wegens een van de volgende redenen:

- de openbare orde, met name de bescherming van minderjarigen, of de bestrijding van het aanzetten tot haat wegens ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit,

- de bescherming van de volksgezondheid,

- de openbare veiligheid,

- de bescherming van de consument;

(ii) worden genomen ten aanzien van een dienst van de informatiemaatschappij die een inbreuk maakt op de in punt i) genoemde doelstellingen of die een ernstig gevaar voor een inbreuk op die doelstellingen vormt;

(iii) aan deze doelstellingen evenredig zijn;

(b) de lidstaat heeft vooraf:

- aan de in artikel 3, lid 1, bedoelde lidstaat verzocht maatregelen te nemen en deze laatste heeft geen of ontoereikende maatregelen genomen;

- de Commissie en de lidstaat waar de dienstverlener is gevestigd, kennis gegeven van zijn voornemen dergelijke maatregelen te nemen;

(c) de lidstaten kunnen in hun wetgeving bepalen dat in geval van urgentie de onder b) genoemde voorwaarden niet van toepassing zijn. In dat geval moeten de maatregelen op zo kort mogelijke termijn de Commissie en de lidstaat waar de dienstverlener is gevestigd, ter kennis worden gebracht met opgaaf van de redenen waarom de lidstaat van oordeel is dat het om een urgente situatie gaat;

(d) de Commissie kan een uitspraak doen over de verenigbaarheid van de maatregelen met het communautaire recht. In geval van een negatieve beslissingen onthoudt de lidstaat zich ervan de beoogde maatregelen te nemen of trekt deze de genomen maatregelen ten spoedigste in.


Hoofdstuk V – Raadgevend comité en slotbepalingen


28.

Artikel 23 - Comité


De Commissie wordt bijgestaan door een comité van raadgevende aard, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 24 – Heronderzoek

1. Uiterlijk drie jaar na de vaststelling van deze richtlijn, en vervolgens om de twee jaar, legt de Commissie aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan het Economisch en Sociaal Comité een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, dat statistische resultaten bevat en dat in voorkomend geval vergezeld gaat van voorstellen tot aanpassing van de ontwikkeling van digitale technologieën en van de diensten van de informatiemaatschappij.

2. In dit verslag moet worden onderzocht of aanpassing noodzakelijk is in het licht van de technische en economische ontwikkelingen en van het ontstaan van jurisprudentie ter zake in de lidstaten. Met name moet worden onderzocht of voorstellen moeten worden gedaan ten aanzien van de aansprakelijkheid van aanbieders van superkoppelingen en zoekinstrumenten, eisen ten aanzien van kennisgeving en aansprakelijkstelling na verwijdering van inhoud.

29.

Artikel 25 - Omzetting


De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen een jaar na de inwerkingtreding ervan aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 26 – Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

30.

Artikel 27 - Adressaten


Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

31.

Gedaan te Brussel, op


Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter


BIJLAGE I


Niet onder de richtlijn vallende activiteiten


De in artikel 22, lid 1, bedoelde, niet onder deze richtlijn begrepen diensten van de informatiemaatschappij:

- activiteiten van notarissen,

- de vertegenwoordiging en verdediging van een cliënt in rechte,

- gokspelen, met uitzondering van die welke commerciële communicatie ten doel hebben.


32.

BIJLAGE II



In artikel 22, lid 2, bedoelde gebieden waarop artikel 3 niet van toepassing is:

- auteursrechten, naburige rechten, rechten bedoeld in Richtlijn 87/54/EEG i en in Richtlijn 96/9/EG i, alsmede industriële-eigendomsrechten,

- de uitgifte van elektronisch geld door instellingen waarvoor de lidstaten een van de in artikel 7, lid 1, van Richtlijn . . ./. . ./EG i bedoelde afwijkingen hebben toegepast,
[betreffende de toegang tot de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld], PB C 317 van 15.10.1998, blz. 7.

- artikel 44, lid 2, van Richtlijn 85/611/EEG i,

- artikel 30 en titel IV van Richtlijn 92/49/EEG i, titel IV van Richtlijn 92/96/EEG i, artikelen 7 en 8 van Richtlijn 88/357/EEG i en artikel 4 van Richtlijn 90/619/EEG i,

- contractuele verplichtingen betreffende door de consumenten gesloten contracten,

- ongevraagde commerciële communicatie per elektronische mail of via gelijkwaardige individuele communicatie.