Toelichting bij COM(2000)577 - Lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van deze plicht (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag ingediend) Corrigendum

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Inleiding:

Met de indiening van dit gewijzigde voorstel voor een verordening wil de Commissie enerzijds gevolg geven aan de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2000 betreffende haar voorstel van 26 januari 2000 en anderzijds rekening houden met de werkzaamheden die tot nu toe binnen de Raad betreffende dit voorstel hebben plaatsgevonden.

In het verslag-Lehne, dat op 21 juni 2000 door de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken werd goedgekeurd, werd het voorstel van de Commissie krachtig gesteund, terwijl er acht amendementen op werden voorgesteld. Tijdens de voltallige vergadering van het Europees Parlement van 3 juli 2000 heeft de Commissie zich over deze amendementen uitgesproken, en het onderhavige gewijzigde voorstel is het resultaat van de verbintenissen die zij bij die gelegenheid heeft aangegaan.

De werkzaamheden binnen de Raad waren voorts een vruchtbare bijdrage, op grond waarvan het beraad over het oorspronkelijke verordeningsvoorstel kon worden verdiept. Op deze grondslag heeft de Commissie de voorgestelde tekst aangevuld en verbeterd zonder de doelen die zij zich bij de indiening van het oorspronkelijke voorstel had gesteld op losse schroeven te zetten. In het onderhavige gewijzigde voorstel wordt dus op een aantal punten rekening gehouden met de resultaten van de besprekingen binnen de Raad.

In de hiernavolgende toelichting op de artikelen en bijlagen worden de voorgestelde wijzigingen nader uiteengezet en wordt de oorsprong ervan aangegeven. Sommige ervan vloeien zowel voort uit de resolutie van het Europees Parlement als uit de werkzaamheden van de Raad.

1.

2. Toelichting op de voorgestelde wijzigingen


2.

2.1. De considerans:


a) Overweging 2 (nieuw): De toevoeging van deze overweging is een uitvloeisel van het door de Commissie tijdens de voltallige vergadering van het Europees Parlement ingenomen standpunt ten aanzien van twee amendementen en weerspiegelt eveneens de werkzaamheden van de Raad. In beide instellingen is de wens geuit in de artikelen van de verordening zelf de verbindingen duidelijk te maken tussen dit instrument en andere, daarvan losstaande bepalingen of instrumenten. De Commissie heeft tijdens de voltallige vergadering verklaard dat zij niet kan aanvaarden dat dergelijke verduidelijkingen, die ten dele reeds in de toelichting voorkomen, in de vorm van artikelen worden gegoten, maar dat zij er geen bezwaar tegen heeft deze in de vorm van een overweging op te nemen. Dit is het oogmerk van de voorgestelde nieuwe overweging 2.

b) Overweging 3 (vroegere overweging 2): Deze overweging is aangevuld met het oog op de toevoeging van een nieuw lid betreffende wederkerigheid aan artikel 1, lid 2 (vgl. hieronder toelichting op artikel 1).

c) Vroegere overweging 3: De voorgestelde schrapping van deze overweging vloeit voort uit de voorgestelde intrekking van artikel 3 (vgl. hieronder toelichting op dit artikel).

d) Overweging 4 (nieuw): De toevoeging van deze overweging is te verklaren uit het feit dat de vermelding van IJsland, Liechtenstein en Noorwegen uit bijlage 2 van de verordening is geschrapt (vgl. toelichting hieronder op bijlage 2).

e) Overweging 10: De toevoeging van deze nieuwe overweging houdt verband met het feit dat tijdens de werkzaamheden binnen de Raad de wens te kennen is gegeven de situatie van IJsland en Noorwegen ten aanzien van de verordening nader aan te geven.

3.

2.2. De artikelen:


4.

a) Artikel 1:


-Lid 2: Voorgesteld wordt aan het einde van de eerste alinea de woorden 'ten aanzien van verblijven die niet langer duren dan drie maanden' toe te voegen. De oorspronkelijke versie van de voorgestelde verordening is namelijk duidelijk ten aanzien van de maximale duur van het verblijf dat door het visum wordt gedekt (vgl. de definitie van visum in artikel 2), maar bevat geen bepalingen ten aanzien van de duur van het verblijf bij vrijstelling van de visumplicht. Aangezien uit het Verdrag voortvloeit dat de duur voor beide soorten van verblijf gelijk is, leek het nuttig de leemte in het oorspronkelijke voorstel door de voorgestelde toevoeging op te vullen.

-Verder wordt voorgesteld om na lid 2 een nieuw alinea op te nemen. Deze toevoeging vloeit voort uit de in de Raad gevoerde besprekingen en vormt een belangrijke bijdrage tot de voorgestelde verordening. Bij deze besprekingen is namelijk naar voren gekomen dat de verordening geen bepalingen bevat ten aanzien van de wijze waarop dient te worden gehandeld in situaties die op het ogenblik worden geregeld in de desbetreffende bepalingen van de bilaterale overeenkomsten inzake vrijstelling van de visumplicht die de lidstaten met individuele derde landen hebben gesloten. Deze overeenkomsten berusten op het beginsel van wederkerigheid, en het eenzijdige herstel van de visumplicht door een van de partijen bij een dergelijke overeenkomst leidt in beginsel tot een zelfde herstel van de visumplicht door de andere partij. Dit soort tegenmaatregelen wordt genomen op grond van schorsings- of zelfs opzeggingsbepalingen welke in de bilaterale overeenkomsten vervat zijn. Het voorgestelde nieuwe alinea, dat gebaseerd is op de terzake bij de Raad verrichte werkzaamheden, beoogt de invoering van een wederkerigheidsmechanisme waarmee kan worden gereageerd op het eventuele herstel door een in bijlage 2 genoemd derde land van de visumplicht ten aanzien van onderdanen van een lidstaat. Deze reactie moet evenwel plaatsvinden in de nieuwe context van artikel 62, lid 2, onder b), punt i) van het Verdrag: aangezien de vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van de visumplicht een uitsluitende communautaire bevoegdheid is, moet de schorsing van deze vrijstelling, in afwachting van door de Gemeenschap en de derde landen te sluiten toekomstige overeenkomsten inzake vrijstelling van de visumplicht, reeds nu geschieden op grond van communautaire organisatorische voorzieningen. Dit is de strekking van de voorgestelde nieuwe derde alinea.

-Derde lid: De voorgestelde toevoeging van het woord 'nieuwe' is een redactionele verbetering waardoor duidelijker wordt aangegeven dat er situaties van opvolging van staten bedoeld zijn.

5.

b) Artikel 2:


-De voorgestelde redactionele wijzingen vormen zowel een antwoord op twee amendementen van het Europees Parlement als op tijdens de werkzaamheden van de Raad geuite bedenkingen.

-Deze wijzigingen zijn bedoeld om formuleringen te vermijden die in strijd zouden kunnen zijn met in ander verband bestaande bepalingen van het Schengen-acquis. Hoewel de verordening niet van invloed is op de in ander verband bestaande bepalingen inzake visa die geen betrekking hebben op de landenlijsten, blijft het, zoals is benadrukt in de toelichting van het oorspronkelijke voorstel en in een nieuwe overweging van het onderhavige gewijzigde voorstel om ieder gevaar van rechtsonzekerheid uit te sluiten, nodig conflicten met in ander verband bestaande bepalingen te vermijden.

-Het schrappen van de woorden 'vereist voor binnenkomst op zijn grondgebied' maakt de formulering verenigbaar met de Schengen-bepaling dat een door Schengen-staat A afgegeven eenvormig Schengen-visum de houder het recht geeft het grondgebied van Schengen-staat B binnen te komen.

-Ook de nieuwe formulering van het tweede streepje is bedoeld om tegenspraak met de Schengen-bepalingen te vermijden; bijgevolg wordt de term 'luchthavenstransit' uit punt 2.1.1 van de Gemeenschappelijke visuminstructie overgenomen.

6.

c) Artikel 3 (oud):


-Het Europees Parlement heeft zich in zijn wetgevingsresolutie uitgesproken voor een amendement tot schrapping van artikel 3. De Commissie heeft zich bereid verklaard dit amendement aan te nemen. Opgemerkt zij dat er ook binnen de Raad twijfels waren geuit ten aanzien van de gegrondheid van dit artikel.

-In het onderhavige voorstel komt artikel 3 van het oorspronkelijke voorstel dus niet meer voor. Men kan er namelijk van uitgaan dat de gelijkwaardigheid tussen de verblijfstitel van een lidstaat en het visum voor de overschrijding van buitengrenzen kan worden behandeld in een toekomstig instrument betreffende de regels inzake het eenvormige visum. Overigens levert de schrapping van artikel 3 niet het gevaar op van een juridisch vacuüm aangezien enerzijds de Schengen-staten deze regel van de gelijkwaardigheid tussen verblijfstitel en visum reeds toepassen en anderzijds de niet-Schengen-staten, namelijk Ierland en het Verenigd Koninkrijk, niet deelnemen aan de aanneming van de voorgestelde verordening aangezien zij geen gebruik maken van de mogelijkheid tot deelneming die het bij het Verdrag van Amsterdam gevoegde protocol betreffende de bijzondere positie van beide genoemde lidstaten hun biedt.

7.

d) Artikel 3 (vroeger artikel 4) :


-De toevoegingen beogen in de tekst van het artikel de vermelding aan te brengen die voorkwam in de toelichting van het oorspronkelijke voorstel.

8.

e) Artikel 4 (vroeger artikel 5) :


-Lid 1: het begin van het lid is zodanig geredigeerd dat duidelijker tot uitdrukking wordt gebracht dat er uitzonderingen in twee opzichten mogelijk zijn, namelijk ten aanzien van de visumplicht en ten aanzien van de vrijstelling van deze plicht. Wat betreft de uitzondering op de vrijstelling van de visumplicht is de vermelding toegevoegd dat dit onderwerp in de toekomst zal ressorteren onder tussen de Gemeenschap en de derde landen te sluiten overeenkomsten.

-De onder d) toegevoegde woorden behelzen geen materiële wijziging en dienen enkel ter verduidelijking. De onder e) aangebrachte wijziging, die de personele werkingssfeer van de vrijstelling beperkt, vindt haar grond in de noodzaak om tegenstrijdigheid met de Schengen-bepalingen te vermijden (bijlage 2 bij de Gemeenschappelijke visuminstructie).

-Het nieuwe punt f): Bij de besprekingen binnen de Raad is de aandacht gevestigd op een factor waarmee geen rekening was gehouden in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Bepaalde lidstaten sluiten personen die zich naar hun grondgebied begeven om er een beloonde activiteit te verrichten uit van de werkingssfeer van de vrijstelling van de visumplicht. Het bestaan van dergelijke uitzonderingen wordt bij wijze van informatie vermeld in de mededeling van de Commissie in het kader van de toepassing van Verordening (EG) nr. 574/99. Om te voorkomen dat deze uitzonderingen bij de inwerkingtreding van de nieuwe verordening worden verboden is het nodig gebleken te voorzien in deze mogelijkheid een uitzondering te maken op de vrijstelling van de visumplicht.

-Bij de formulering van het voorgestelde nieuwe punt f) is rekening gehouden met de toekomstige implicaties van de institutionele context. Een dergelijke uitzonderingsbepaling dient namelijk in de toekomst deel uit te maken van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de individuele derde landen.

9.

f) Artikel 5 (vroeger artikel 6) :


-De wijziging is het gevolg van de schrapping van artikel 3.

10.

g) Artikel 6 (vroeger artikel 7) :


-Enkel de delen I, II en III van bijlage 5 van het Gemeenschappelijk handboek komen overeen met bijlage 1 van de Gemeenschappelijke visuminstructie. Deel IV van bijlage 5 van het Gemeenschappelijk handboek ondervindt hiervan dus geen invloed, hetgeen tot uiting komt in de voorgestelde toevoeging.

11.

2.3. De bijlagen :


12.

a) Bijlage 1 :


-De strekking van bijlage 1 is onveranderd in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel.

13.

b) Bijlage 2 :


-In het oorspronkelijke voorstel waren IJsland, Noorwegen en Liechtenstein opgenomen aan het eind van bijlage 2, met een voetnoot waarin werd verwezen naar de Europese Economische Ruimte. Het is juister gebleken deze drie landen niet langer onder te brengen in bijlage 2, maar een verklarende overweging (zie hierboven) toe te voegen waarin wordt verwezen naar de Europese Economische Ruimte.

-Wat betreft Hongkong en Macao leek het opschrift van het tweede deel van de bijlage niet in overeenstemming te zijn met de kenmerken van de beide betrokken entiteiten. Het verdiende de voorkeur om de desbetreffende administratieve benaming te gebruiken. Bovendien werd in bijlage 2 van het oorspronkelijke voorstel zonder nadere precisering naar deze entiteiten verwezen, hetgeen twijfel liet bestaan ten aanzien van de exacte grenzen van de personele werkingssfeer van de vrijstelling van de visumplicht. In het onderhavige gewijzigde voorstel wordt in een voetnoot aangegeven dat enkel de houders van paspoorten van deze beide administratieve regio's onder de bepaling vallen.