Toelichting bij COM(2002)225 - Recht op gezinshereniging

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2002)225 - Recht op gezinshereniging.
bron COM(2002)225 NLEN
datum 02-05-2002
1. Inleiding

Dit gewijzigd voorstel voor een richtlijn vormt het antwoord op het verzoek dat de Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 tot de Commissie heeft gericht. De Raad praat al meer dan twee jaar over het recht op gezinshereniging, en omdat de vooruitgang minder snel en minder wezenlijk blijkt te zijn dan verwacht i, heeft de Europese Raad nog eens bevestigd dat de vaststelling van gemeenschappelijke normen inzake gezinshereniging van belang is om tot een werkelijk gemeenschappelijk immigratiebeleid te komen i. De Europese Raad heeft bevestigd dat hij belang hecht aan de in Tampere vastgestelde beleidslijnen en doelstellingen en er nota van genomen dat nieuwe impulsen en richtsnoeren nodig zijn om de achterstand op sommige gebieden in te halen i. De Europese Raad heeft de Commissie derhalve verzocht om uiterlijk op 30 april 2002 een gewijzigd voorstel in te dienen i.

Het eerste voorstel dateert van 1 december 1999 i. Op 6 september 2000 heeft het Parlement in plenaire zitting zijn advies aangenomen. Het Parlement steunde de algemene aanpak en de hoofdlijnen van het voorstel van de Commissie, maar vond dat de werkingssfeer moest worden beperkt en verzocht de Commissie haar voorstel dienovereenkomstig te wijzen.

Op basis van deze amendementen van het Europees Parlement heeft de Commissie op 10 oktober 2000 een gewijzigd voorstel inzake het recht op gezinshereniging ingediend i. Maar de onderhandelingen in de Raad verliepen moeizaam, met name tijdens de bijeenkomsten van mei 2000, mei 2001 en september 2001, waardoor geen doorbraak werd bereikt met betrekking tot dit dossier.

Aansluitend op de conclusies van de Europese Raad van Laken heeft de Commissie daarom bij dit nieuwe gewijzigd voorstel voor een andere aanpak gekozen van de punten die nog voor problemen zorgden. Om de resultaten van twee jaar onderhandelen te bewaken, heeft zij daarnaast de compromissen die in de Raad al tot stand waren gekomen in het voorstel verwerkt.

1.

2. Een nieuwe aanpak voor succesvolle onderhandelingen


In de nieuwe aanpak wordt ervan uitgegaan dat de harmonisatie van de nationale wetgevingen op het gebied van gezinshereniging in verschillende fases zal verlopen. Dit gewijzigd voorstel vormt slechts de eerste fase van deze onderlinge afstemming van de regels. Daartoe wordt een zekere flexibiliteit gehanteerd: allereerst in de vorm van een standstill bepaling met betrekking tot de inhoud en vervolgens een deadline voor de volgende fase.

2.

2.1. Flexibiliteit


Het nieuwe voorstel biedt meer flexibiliteit ten aanzien van de punten die nog voor problemen zorgden. Enerzijds blijft tot op zekere hoogte enige speelruimte bestaan voor de nationale wetgevingen. Anderzijds kunnen in een zeer beperkt aantal gevallen uitzonderingen worden toegestaan om de regels aan te passen aan bepaalde aspecten van de geldende nationale wetgeving.

2.2. De 'standstill bepaling'

Deze bepaling zorgt ervoor dat de lidstaten geen gebruik maken van de nieuwe uitzonderingen als die niet reeds waren voorzien in hun nationale wetgeving op het moment dat de richtlijn werd goedgekeurd. Zo moet worden voorkomen dat de inwerkingtreding van deze richtlijn, in tegenstelling tot wat de bedoeling is, leidt tot meer verschillen tussen de lidstaten.

3.

2.3. De bepaling inzake de volgende fase


Tegen de achtergrond van de goedkeuring van echte gemeenschappelijke normen, waarop zowel in het Verdrag van Amsterdam als door de Europese Raden van Tampere en Laken wordt aangedrongen, kan dankzij deze bepaling (ook te noemen: de herzieningsbepaling) nu reeds worden vastgesteld wanneer de volgende fase van de onderlinge afstemming van de wetgeving inzake de toelating met het oog op gezinshereniging begint. Op dat moment - twee jaar na de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht - zullen de bepalingen die de meeste flexibiliteit bieden, dus de bepalingen die centraal stonden in de onderhandelingen, met voorrang worden herzien, om te proberen verdere stappen te zetten op de weg naar harmonisatie van dit toelatingsbeleid. Vanzelfsprekend moeten buiten deze termijn om, later ook andere ontwikkelingen aan bod komen, met name om de gezinshereniging van personen die een andere vorm van subsidiaire bescherming genieten en van burgers van de Unie te regelen.

4.

2.4. De belangrijkste veranderingen die uit deze nieuwe aanpak voortvloeien


- In het oude artikel 4 werd gezinshereniging van burgers van de Unie die niet onder het gemeenschapsrecht inzake het vrije verkeer van personen vallen, afgestemd op dat van burgers die wel gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer. Dit artikel is geschrapt als gevolg van de werkzaamheden die moeten leiden tot een grondige herziening van het gemeenschapsrecht inzake het vrije verkeer van personen. In het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven i, worden met name de betrokken familieleden gedefinieerd. De harmonisatie van het recht van alle burgers van de EU op gezinshereniging zal na de herziening nader worden bekeken.

- De bepaling betreffende de leeftijd tot welke kinderen onder gezinshereniging kunnen vallen (artikel 5, eerste lid ) is herzien om een afwijking mogelijk te maken waardoor specifieke nationale bepalingen kunnen worden gehandhaafd. Deze afwijking is duidelijk afgebakend. Tegelijkertijd is in het hoofdstuk over vluchtelingen een bepaling ingevoegd waarin duidelijk wordt gemaakt dat de leeftijd voor gezinshereniging van kinderen van vluchtelingen in geen geval kan worden verlaagd. Artikel 5, eerste lid , zal twee jaar na de omzetting van de richtlijn in de nationale wetgeving met voorrang worden herzien overeenkomstig de herzieningsbepaling.

- Na de gezinshereniging mag krachtens artikel 7, eerste lid , op het moment van de verlenging van de verblijfstitel van de familieleden worden gecontroleerd of er sprake is van voldoende middelen. Volgens de herzieningsbepaling wordt dit punt met voorrang opnieuw bekeken.

- Het tweede lid van artikel 8 maakt ook een zeer beperkte afwijking mogelijk , die uitsluitend geldt indien er op het moment dat de richtlijn wordt goedgekeurd al nationale wetgeving bestaat. Krachtens deze bepaling kan het verlenen van toestemming om het land binnen te komen uit hoofde van gezinshereniging een aantal jaren worden uitgesteld, afhankelijk van de opvangcapaciteit van de betrokken lidstaat. Daarbij is bepaald dat deze periode in geen geval langer mag zijn dan 3 jaar. Ook deze bepaling zal twee jaar na de omzetting met voorrang opnieuw worden bekeken.

- De geldigheidsduur van de verblijfstitel van gezinsleden van een gezinshereniger met een permanente verblijfstitel (artikel 13, tweede lid ) is herzien en sluit nu aan bij het voorstel voor een richtlijn betreffende de status van langdurig ingezetenen, waardoor de samenhang met dat besluit is vergroot. De gezinsleden krijgen daardoor de status van langdurig ingezetene op basis van dezelfde criteria als de gezinshereniger. Vanzelfsprekend gaat het hier om de Europese status en staat het de lidstaten vrij om een gunstigere regeling voor de afgifte van nationale permanente verblijfstitels te hanteren. Deze flexibiliteit zal twee jaar na de omzetting van de richtlijn opnieuw onder de loep worden genomen.

- Om beter aan te sluiten bij de status van langdurig ingezetene die is ingevoerd bij het voorstel voor een richtlijn van 13 maart 2001 i, wordt voorgesteld de maximale termijn voor de toekenning van een zelfstandige status aan de gezinsleden vast te stellen op vijf jaar (artikel 15, eerste lid). Door deze nieuwe termijn lopen de termijn voor het verkrijgen van een permanente verblijfstitel en die voor het verkrijgen van een zelfstandige status parallel, waarbij voldoende flexibiliteit wordt geboden om rekening te houden met de verschillende nationale situaties.


5.

Toelichting per artikel


Hoofdstuk I: Werkingssfeer en definities

Artikel 1:

In artikel 1 wordt het doel van dit voorstel beschreven. Hiervoor is een nieuwe formulering gebruikt, waarmee dit doel duidelijker wordt omschreven: de voorwaarden vaststellen waaronder op Europees niveau het recht op gezinshereniging wordt uitgeoefend, dat overigens ook in de nationale wetgevingen en de bestaande internationale instrumenten wordt erkend.

Artikel 2:

De eerste definitie, onder a), heeft betrekking op onderdanen van derde landen. In de definitie wordt duidelijk gemaakt dat ook staatlozen onder deze definitie vallen, wat in het oorspronkelijke voorstel niet expliciet werd vermeld. Deze definitie van onderdanen van derde landen zal voortaan als standaardbepaling worden opgenomen in de voorstellen van de Commissie op dit gebied.

De overige definities bevatten geen wezenlijke veranderingen ten opzichte van het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging dat de Commissie op 10 oktober 2000 heeft ingediend i.

Artikel 3:

Artikel 3 is als volgt gewijzigd:

- Aan het eerste lid is een extra voorwaarde toegevoegd: er moet sprake zijn van uitzicht op een duurzame verblijfstitel. Daarmee moet worden voorkomen dat personen die slechts tijdelijk in een lidstaat verblijven en van wie de verblijfstitel niet kan worden verlengd, recht krijgen op gezinshereniging. De bepaling is met name gericht op au pairs, stagiaires, enz. Bovendien worden hier niet langer de burgers van de Europese Unie die niet hun recht van vrij verkeer van personen uitoefenen genoemd, omdat zij niet langer onder de werkingssfeer van het voorstel vallen.

- Het tweede lid bevat alleen formele wijzigingen.

- In het derde lid worden de gezinsleden van burgers van de Europese Unie uitgesloten van de werkingssfeer van het voorstel. De situatie van personen die niet onder het gemeenschapsrecht vallen (omdat de burger van de Unie van wie zij familie zijn nooit zijn recht van vrij verkeer van personen heeft uitgeoefend), zal in een specifiek instrument worden geregeld nadat de herziening van het recht van vrij verkeer van personen i is goedgekeurd.

- Het vierde lid heeft niet langer alleen betrekking op overeenkomsten die reeds van toepassing zijn. Omdat dit gebied niet volledig is geharmoniseerd, is het mogelijk dat de lidstaten in de toekomst andere bilaterale overeenkomsten sluiten op gebieden die niet onder de richtlijn vallen, op voorwaarde dat deze overeenkomsten verenigbaar zijn met de richtlijn.

Daarnaast wordt onder b) nu ook het herziene Europees sociaal handvest genoemd. Dit handvest is al in verschillende lidstaten in werking getreden.

- In het vijfde lid is een bepaling toegevoegd over gunstigere voorwaarden. Krachtens deze bepaling kunnen de lidstaten gunstigere voorwaarden invoeren of handhaven voor degenen die gebruik maken van het recht op gezinshereniging. Deze bepaling is ook in andere instrumenten van het gemeenschapsrecht terug te vinden, met name als het gaat om de onderlinge afstemming van de wetgeving in verschillende fases.

- De standstill bepaling in het zesde lid is bedoeld om het gebruik van de flexibiliteit of de afwijkingen die in sommige bepalingen van dit voorstel mogelijk worden gemaakt, te beperken. Deze bepaling vormt een aanvulling op de bepaling inzake de gunstigere voorwaarden. De lidstaten kunnen krachtens het vijfde lid weliswaar gunstigere voorwaarden invoeren of handhaven, maar bij het wijzigen van de nationale wetgeving mag het minimumniveau dat door de bepalingen van dit voorstel wordt gewaarborgd, niet in het gedrang komen.

6.

Hoofdstuk 2: Gezinsleden


Artikel 4:

Met de nieuwe formulering van artikel 4 zijn een aantal horizontale wijzigingen ingevoerd.

Omdat de wetgeving van de lidstaten inzake degenen die recht hebben op gezinshereniging nog te zeer uiteenloopt, lijkt het in dit stadium niet mogelijk om de verplichte toestemming tot binnenkomst en verblijf aan de lidstaten op te leggen voor andere personen dan echtgenoten en minderjarige kinderen. Voor bloedverwanten in opgaande lijn, meerderjarige kinderen ten laste en levenspartners met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, geldt geen verplichting maar een mogelijkheid. De facultatieve regeling geldt ook voor kinderen over wie gedeeld gezag wordt uitgeoefend. In tegenstelling tot wat het geval was in het gewijzigd voorstel van 10 oktober 2000, vallen vluchtelingen niet meer onder het hoofstuk betreffende gezinsleden, maar onder een specifiek aan hen gewijd nieuw hoofdstuk V.

- Het eerste lid heeft betrekking op echtgenoten en minderjarige kinderen: indien aan de in de richtlijn gestelde voorwaarden wordt voldaan, zijn de lidstaten verplicht echtgenoten en minderjarige kinderen toestemming te geven voor binnenkomst en verblijf in het kader van gezinshereniging.

Met betrekking tot geadopteerde kinderen is een kleine wijziging aangebracht ten opzichte van het vorige voorstel: behalve om een beslissing van de bevoegde instantie van de lidstaat of een door deze instantie erkende beslissing, kan het ook gaan om een beslissing die van rechtswege uitvoerbaar is op grond van internationale verplichtingen van de betrokken lidstaat.

De lidstaten kunnen beslissen ook kinderen die onder gedeeld gezag staan, toestemming voor gezinshereniging te geven, onder de in het eerste lid , onder c) genoemde voorwaarden.

De leeftijdsgrens van kinderen die zich in het kader van gezinshereniging bij hun ouders mogen voegen is één van de centrale punten in de onderhandelingen geweest. Het bleek het beste om de lidstaten een bepaalde speelruimte te geven om boven een bepaalde leeftijd na te gaan of het betrokken kind aan bepaalde integratievoorwaarden voldoet, op voorwaarde dat deze toetsingsmogelijkheid al was voorzien in de nationale wetgeving op het moment dat de richtlijn wordt goedgekeurd en dat dit per geval gebeurt.

- Voor bloedverwanten in opgaande lijn en meerderjarige kinderen geldt een andere regeling, die wordt beschreven in het tweede lid . Ook voor deze personen kunnen de lidstaten onder de in het voorstel genoemde voorwaarden beslissen in het kader van gezinshereniging toestemming te geven voor binnenkomst en verblijf. Deze mogelijkheid moet deel uitmaken van een wet of een ander algemeen verbindend voorschrift. Bloedverwanten in opgaande lijn worden nauwkeuriger gedefinieerd: het betreft bloedverwanten in rechtstreekse opgaande lijn van de eerste graad (d.w.z. de vader en de moeder, niet de grootouders of ooms en tantes).

- De regeling voor levenspartners met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, is vergelijkbaar met die voor bloedverwanten in opgaande lijn en meerderjarige kinderen. In het derde lid wordt een onderscheid gemaakt tussen de levenspartner met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, die moet aantonen dat er sprake is van een duurzame relatie met de gezinshereniger, en de levenspartner met wie een geregistreerd partnerschap bestaat, voor wie die voorwaarde niet geldt, juist vanwege het bestaan van het geregistreerd partnerschap. De toestemming tot binnenkomst en verblijf geldt ook voor hun minderjarige niet-gehuwde kinderen.

- De Commissie heeft zelf een nieuwe bepaling toegevoegd op grond waarvan de lidstaten een minimumleeftijd voor de gezinshereniger en de echtgenoot kunnen vaststellen (die niet hoger mag zijn dan de wettelijke meerderjarigheid), om gedwongen huwelijken, ten minste als het minderjarigen betreft, tegen te gaan.

- Tenslotte is het vierde lid, dat betrekking heeft op polygamie, enigszins gewijzigd. De formulering is algemener geworden, in die zin dat de bepaling betrekking heeft op een andere 'echtgenoot' in algemene zin, en niet langer alleen op een andere 'echtgenote'.

7.

Hoofdstuk III: Indiening en behandeling van het verzoek


Artikel 5:

De Commissie heeft in dit artikel verschillende wijzigingen overgenomen die tijdens de werkzaamheden in de Raad tot stand zijn gekomen.

Eerste lid: De gezinsherenigingsprocedure kan worden ingeleid door de gezinshereniger zelf of door een of meer gezinsleden die zich bij hem willen voegen vanuit het land van herkomst. Het verzoek kan derhalve in het gastland bij de bevoegde instanties worden ingediend, of in het land van herkomst van de gezinsleden, bij de consulaire autoriteiten van de betrokken lidstaat. Dankzij deze bepaling kunnen beide soorten procedures die door de lidstaten worden gevolgd, gehandhaafd blijven.

Tweede lid: Behalve de bewijsstukken waaruit blijkt dat de familiebetrekkingen bestaan en dat aan de voorwaarden voor gezinshereniging is voldaan, moet het verzoek vergezeld gaan van de reisdocumenten van de gezinsleden. De reisdocumenten worden genoemd in het overzicht van reisdocumenten welke recht geven op overschrijding der buitengrenzen en waarin een visum kan worden aangebracht, dat is gehecht aan het besluit van het Uitvoerend Comité van Schengen van 16 december 1998 betreffende de uitwerking van een handboek met documenten waarin een visum kan worden aangebracht i.

Zo nodig kunnen als aanvulling op de schriftelijke bewijsstukken gesprekken worden gevoerd met de verschillende gezinsleden of onderzoeken worden verricht. Omdat een duurzame relatie tussen partners die niet zijn gehuwd per definitie moeilijk kan worden aangetoond met documenten van de burgerlijke stand, houden de lidstaten rekening met de aanwijzingen die in de derde alinea worden genoemd.

Derde lid: het beginsel dat het verzoek wordt ingediend terwijl de gezinsleden zich buiten de betrokken lidstaat bevinden, wordt gehandhaafd. De uitzonderingen zijn daarentegen versoepeld. De lidstaten kunnen nu besluiten om in bepaalde gevallen een verzoek van gezinsleden die zich al op het grondgebied bevinden, toch te behandelen.

Vierde lid: De totale termijn voor de behandeling van het verzoek is verlengd om rekening te houden met het feit dat de nationale administratieve termijnen niet kunnen worden verkort. In uitzonderlijke gevallen kan de totale procedure worden verlengd, wanneer extra onderzoek nodig is omdat de familiebanden niet kunnen worden aangetoond.

Het uitblijven van een reactie van de overheid wordt verschillend geïnterpreteerd in de nationale wetgevingen inzake administratieve procedures. Dit wordt verduidelijkt in de derde alinea van het vierde lid.

Vijfde lid: de formulering van deze bepaling was al gebaseerd op het Verdrag inzake de rechten van het kind. Nu wordt dit verdrag expliciet genoemd.

8.

Hoofdstuk IV: Voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging


Artikel 6:

De enige wijziging van dit artikel, in het tweede lid, is bedoeld om duidelijk te maken dat de verblijfsvergunning van gezinsleden kan worden ingetrokken of niet kan worden verlengd om redenen van openbare orde en nationale veiligheid. Hoewel deze wijziging niet strikt noodzakelijk is, ligt zij, overeenkomstig de geest van het oorspronkelijke voorstel, in de lijn van het werkdocument van de Commissie: "Het verband tussen de bescherming van de interne veiligheid en de naleving van internationale verplichtingen en instrumenten op het gebied van bescherming i", en bestond er consensus over in de Raad.

Artikel 7:

Als gevolg van de discussies in de Raad zijn de facultatieve voorwaarden inzake huisvesting en inkomsten nader uitgewerkt, om meer duidelijkheid te scheppen zonder de geest van het oorspronkelijke voorstel aan te tasten. Bij de beoordeling van de stabiliteit van de inkomsten wordt gekeken naar aard en de regelmaat ervan.

Krachtens de tweede alinea van het eerste lid mogen de lidstaten na de komst van de gezinsleden opnieuw controleren of deze voorwaarden worden vervuld. Dat moet gebeuren bij de eerste verlenging van de verblijfsvergunning van de gezinsleden. Daarbij wordt verduidelijkt dat de lidstaten rekening moeten houden met de bijdragen van alle gezinsleden.

Het tweede lid blijft ongewijzigd.

Artikel 8:

De wachttijd die eventueel kan worden ingevoerd voordat gezinsleden toestemming kunnen krijgen de lidstaat binnen te komen, is van één jaar verhoogd tot maximaal twee jaar. De Commissie is van mening dat het compromis over deze flexibiliteit nog voldoende basis biedt voor de onderlinge afstemming van de wetgevingen.

In de tweede alinea wordt een specifieke afwijking mogelijk gemaakt om rekening te houden met geldende nationale wetgeving waarin beperkingen worden gesteld aan gezinshereniging in verband met de nationale opvangcapaciteit. Dergelijke beperkingen zorgen ervoor dat de verzoeken om toegang uit hoofde van gezinshereniging over verschillende jaren worden gespreid. De betrokken lidstaten kunnen besluiten de leden van het gezin van wie de aanvraag is aanvaard, niet toe te laten in het jaar waarin het verzoek is ingediend. De wachttijd mag echter niet langer zijn dan drie jaar, gerekend vanaf de indiening van het verzoek.

9.

Hoofdstuk V: Gezinshereniging van vluchtelingen


Artikel 9:

Hoofdstuk V bevat de specifieke bepalingen die van toepassing zijn op gezinshereniging van vluchtelingen: deze zijn van toepassing in afwijking van de algemene regeling die in de overige hoofdstukken van deze richtlijn is vastgesteld. Krachtens het tweede lid kunnen de lidstaten bepalen dat deze regeling alleen geldt voor de gezinsleden van vluchtelingen met wie de gezinsband reeds bestond voordat de vluchteling als zodanig werd erkend, omdat vooral de situatie van deze gezinnen een gunstiger behandeling rechtvaardigt.

Artikel 10:

Artikel 10 bevat twee bepalingen die ook in het vorige voorstel van de Commissie voorkwamen, maar dan onder de desbetreffende artikelen:

- de mogelijkheid om andere familieleden dan die welke in artikel 4 worden genoemd, in aanmerking te laten komen voor gezinshereniging, op voorwaarde dat zij ten laste van de gezinshereniger komen (artikel 10, derde lid). Daarbij wordt opgemerkt dat de leeftijd tot welke kinderen van vluchtelingen recht hebben op gezinshereniging, in geen geval lager mag zijn dan de wettelijke meerderjarigheid.

- de toestemming tot binnenkomst en verblijf van familieleden van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. In het specifieke geval van een minderjarige, niet-begeleide vluchteling is de mogelijkheid om hereniging toe te staan met de bloedverwanten in opgaande lijn, of, indien die er niet zijn, met de wettelijke voogd of een ander familielid in de eerste graad, omgezet in een verplichting voor de lidstaten, overeenkomstig de bepalingen van het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind (artikel 10, vierde lid).

Artikel 11:

Krachtens artikel 11 zijn de gemeenschappelijke regels voor de indiening en de behandeling van het verzoek van toepassing. In het tweede lid wordt echter een afwijking mogelijk gemaakt (die ook al voorkwam in de vorige versie van het voorstel van de Commissie), die inhoudt dat een verzoek niet uitsluitend kan worden afgewezen op grond van het feit dat de vluchteling niet de vereiste bewijsstukken kan overleggen: in dat geval is de lidstaat verplicht andere bewijzen van familiebanden te onderzoeken.

Artikel 12:

Volgens hetzelfde beginsel als artikel 11, bevat artikel 12 een afwijking betreffende de materiële voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging. Ook in dit geval gaat het om een bepaling die al in het vorige voorstel van de Commissie was opgenomen. De vluchteling is vrijgesteld van de voorwaarden inzake huisvesting, ziektekostenverzekering en stabiele inkomsten. Deze afwijking geldt alleen voor de hereniging met de echtgenoot en minderjarige kinderen.

Een andere facultatieve voorwaarde is evenmin van toepassing: er mag geen wachttijd worden ingesteld voordat de gezinsleden mogen overkomen. Ook deze vrijstelling is overgenomen van het vorige voorstel van de Commissie.

10.

Hoofdstuk VI: Toegang en verblijf van de gezinsleden


Artikel 13:

1. In het eerste lid wordt de verplichting voor de lidstaten gehandhaafd om de afgifte van de benodigde visa zo gemakkelijk mogelijk te maken nadat de gezinshereniging is toegestaan, waarbij echter niet wordt ingegaan op de kosten, omdat de lidstaten in dit stadium niet bereid lijken te zijn kosteloze visumverstrekking als beginsel te aanvaarden.

2. Het beginsel dat aan de gezinsleden een verblijfstitel wordt verstrekt met dezelfde geldigheidsduur als die van de gezinshereniger, is gehandhaafd. Krachtens dit voorstel voor een richtlijn wordt in principe de regeling van het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen i toegepast indien de gezinshereniger houder is van deze status. Er gelden echter geen gunstigere voorwaarden voor gezinsleden om deze status te verkrijgen.

Artikel 14:

De Commissie schaart zich achter de oplossing die in de Raad tot stand is gekomen en die inhoudt dat het recht op toegang tot onderwijs, werk en beroepsopleiding voor gezinsleden wordt gelijkgetrokken met dat van de gezinshereniger en niet met dat van burgers van de Unie. Daarmee kan worden voorkomen dat leden van hetzelfde gezin op verschillende manieren worden behandeld.

Dit recht op toegang is facultatief voor bloedverwanten in opgaande lijn en meerderjarige kinderen.

Artikel 15:

De formulering van deze bepaling houdt verband met het verschil tussen een permanente verblijfstitel en de onafhankelijke verblijfstitel. In de meeste lidstaten wordt dit onderscheid niet gemaakt en worden beide aspecten in één status verenigd: de houder van een permanent verblijfsrecht is tevens houder van een eigen verblijfstitel, onafhankelijk van die van de gezinshereniger. Met de aangebrachte wijziging wordt dit probleem opgelost doordat de maximale termijn die mag verstrijken voordat een zelfstandige status moet worden toegekend, wordt gelijkgetrokken met de verblijfsduur die vereist is om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen.

De afgifte van een onafhankelijke verblijfstitel aan bloedverwanten in opgaande lijn en aan meerderjarige kinderen blijft tot de beslissingbevoegdheid van de lidstaten behoren.

De afwijkingsbepaling is enigszins gewijzigd, zodat geen minimale verblijfsduur meer is voorgeschreven voordat mensen in de in het derde lid bedoelde moeilijke omstandigheden een onafhankelijke verblijfstitel kunnen verkrijgen.

11.

Hoofdstuk VII: Sancties en beroepsmogelijkheden


Artikel 16:

Dit artikel is uitgebreid, in die zin dat de strekking en de gevolgen van de oorspronkelijke bepaling nader zijn uitgewerkt. In de nieuwe formulering worden alle situaties beschreven die kunnen leiden tot afwijzing van het verzoek of tot intrekking of niet-verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfstitel van de gezinsleden.

Onderdeel a) van lid 1 moet worden gelezen in samenhang met de bepalingen van dit voorstel voor een richtlijn waarin de voorwaarden voor gezinshereniging en de situaties die aanleiding zijn tot intrekking of verlenging van de verblijfstitel worden vastgesteld.

Volgens onderdeel b) moet sprake zijn van een werkelijk huwelijks- en gezinsleven, ter bestrijding van oneigenlijk gebruik van het recht op gezinshereniging, dat is bedoeld om de eenheid van het gezin te handhaven of te herstellen.

Onderdeel c) heeft specifiek betrekking op niet-gehuwde partners en bestrijdt oneigenlijk gebruik van deze vorm van hereniging.

De bepalingen van het tweede lid zijn bedoeld om fraude en schijnhuwelijken, -adopties en -partnerschappen tegen te gaan. Deze bepaling is uitgebreid om rekening te houden met alle mogelijke situaties.

Het derde lid bepaalt dat indien het verblijfsrecht van de gezinshereniger vervalt, ook de gezinsleden het grondgebied van de betrokken lidstaat moeten verlaten, omdat hun verblijf afhangt van dat van de gezinshereniger. Deze bepaling is niet van toepassing indien de gezinsleden over een eigen, onafhankelijke verblijfstitel beschikken en daarmee het recht hebben verkregen onafhankelijk van het verblijfsrecht van de gezinshereniger in de lidstaat te blijven.

Tenslotte wordt de oorspronkelijke bepaling aangevuld met het vierde lid , op grond waarvan ook specifieke controles kunnen worden verricht op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfstitel van de gezinsleden wordt verlengd.

Artikel 17:

Deze bepaling blijft ongewijzigd.

Artikel 18:

Het beginsel van beroepsmogelijkheden bij de rechter blijft gehandhaafd. Daarbij wordt verklaard dat zowel op feitelijke als op juridische gronden beroep moet kunnen worden ingesteld en dat de manier waarop dit recht wordt uitgeoefend, wordt geregeld door de nationale wetgeving.

12.

Hoofdstuk VIII: Slotbepalingen


Artikel 19:

In dit artikel wordt de herzieningsbepaling ingevoegd, een van de drie aspecten van de nieuwe aanpak van de Commissie, waarbij de artikelen worden genoemd waarover als eerste wijzigingsvoorstellen zullen worden ingediend. Het gaat daarbij om artikelen die in dit stadium nog zeer veel flexibiliteit bieden, die in de volgende fase van de onderlinge afstemming van de wetgeving moet worden beperkt.

Artikel 20:

De lidstaten moeten deze richtlijn uiterlijk op 31 december 2003 in nationale wetgeving hebben omgezet.

Artikel 21:

In dit artikel wordt de datum van inwerkingtreding van de richtlijn vastgelegd.

Artikel 22:

De richtlijn is uitsluitend gericht tot de lidstaten.