Toelichting bij COM(2003)199 - Recht van de burgers van de Unie en hun familieleden om zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Inleiding

1. De Commissie heeft op 23 mei 2001 haar goedkeuring gehecht aan een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden om zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven (COM(2001) 257 def.).

Dit voorstel dient ter vervanging van en ter aanvulling op de verschillende geldende wetgevingsinstrumenten op het gebied van het vrije verkeer van de burgers van de Unie. Het past in het juridische en politieke kader dat door de instelling van het burgerschap van de Unie tot stand is gekomen. In dit voorstel worden de voorwaarden vastgesteld voor de uitoefening van het fundamenteel recht van vrij verkeer en verblijf, dat het Verdrag rechtstreeks aan elke burger van de Unie verleent en dat als zodanig is opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Unie.

Voor het geven van een gedegen inhoud aan het burgerschap van de Unie is dit voorstel dan ook belangrijk, zoals blijkt uit het basisconcept: voor het verkeer en verblijf van de burgers van de Unie in de lidstaten moeten mutatis mutandis dezelfde voorwaarden gelden als voor de burgers van een lidstaat die zich binnen hun eigen land verplaatsen en van woonplaats veranderen.

Het hoofddoel van het voorstel is de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf te vergemakkelijken door de administratieve formaliteiten tot het strikt noodzakelijke minimum te beperken, door de status van familieleden zo goed mogelijk te definiëren, door een duurzaam verblijfsrecht in te stellen dat wordt verworven na een continu legaal verblijf van vier jaar in een lidstaat en door de mogelijkheid voor de lidstaten te beperken om het verblijfsrecht om redenen van openbare orde te weigeren of te beëindigen.

2. Het voorstel is op 29 juni 2001 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden. Het Comité van de Regio's heeft op 13 maart 2002 zijn advies uitgebracht i. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 24 april 2002 zijn advies uitgebracht i.

Het Europees Parlement heeft het onderzoek van het voorstel toevertrouwd aan de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken. De commissies juridische zaken en interne markt, cultuur, rechten van de vrouw en gelijke kansen en verzoekschriften is om advies gevraagd.

De Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken heeft na ontvangst en onderzoek van de adviezen van de andere geraadpleegde commissies op 23 januari 2003 haar verslag goedgekeurd.

Tijdens de voltallige zitting van 11 februari 2003 heeft het Parlement zijn wetgevingsresolutie tot goedkeuring van het voorstel van de Commissie aangenomen, onder voorbehoud van de wijzigingen die het heeft aangebracht, en de Commissie verzocht haar voorstel dienovereenkomstig te wijzigen in overeenstemming met artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag.

1.

2. Rechtsgrond en procedure


Dit gewijzigde voorstel voor een richtlijn is gebaseerd op de artikelen 12, 18, lid 2, 40, 44 en 52 van het EG-Verdrag. De rechtsgrond van het voorstel behoeft niet te worden herzien naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice op 1 februari 2003.

Wat de procedure voor de goedkeuring van dit voorstel betreft, moet de Raad echter met gekwalificeerde meerderheid van stemmen beslissen, overeenkomstig de nieuwe bewoordingen van artikel 18, lid 2.

2.

3. Het gewijzigde voorstel


1. Het Europees Parlement steunt de algemene aanpak en de voornaamste krachtlijnen van het voorstel van de Commissie, met name op belangrijke punten zoals de afschaffing van de verblijfskaart en de vervanging ervan door een facultatieve inschrijving, de invoering van een systeem met een verklaring in plaats van de eis om aan te tonen dat aan de voorwaarden inzake verblijf is voldaan, de instelling van een duurzaam verblijfsrecht zonder voorwaarden en de absolute bescherming tegen uitzetting voor minderjarigen en personen die een duurzaam verblijfsrecht hebben verworven.

Het Parlement heeft 82 amendementen aangenomen. De Commissie kan de meerderheid van deze amendementen geheel of gedeeltelijk aanvaarden. Deze amendementen sluiten namelijk volledig aan bij de aanpak van de Commissie en vormen aanvullingen die de tekst van de Commissie verbeteren, preciseren en verduidelijken.

Sommige amendementen kunnen echter in het gewijzigde voorstel niet worden overgenomen.

Hierbij gaat het in de eerste plaats om de amendementen die beogen artikel 2 te wijzigen wat betreft de definitie van familieleden, met name de begrippen echtgenoot en partner. De amendementen van het Parlement beogen als familielid te erkennen: de echtgenoot van hetzelfde geslacht op dezelfde wijze als de echtgenoot van verschillend geslacht, de geregistreerde partner overeenkomstig de wet van de lidstaat van oorsprong en de niet-gehuwde partners overeenkomstig de wet of de gebruiken van de lidstaat van oorsprong of ontvangst.

De Commissie is namelijk van mening dat de harmonisatie van de verblijfsvoorwaarden voor burgers van de Unie in de lidstaten waarvan zij niet de nationaliteit hebben, er niet toe mag leiden dat aan sommige lidstaten via de wetgeving wijzigingen worden opgelegd die gevolgen hebben voor het familierecht, op welk gebied de Gemeenschap geen wetgevende bevoegdheid heeft.

De Commissie is van mening dat het gewijzigde voorstel een billijke oplossing voor deze vraagstukken vormt: enerzijds wordt het non-discriminatiebeginsel in acht genomen aangezien een lidstaat verplicht is paren uit andere lidstaten op dezelfde wijze te behandelen als zijn eigen onderdanen, anderzijds biedt deze tekst ruimte voor een mogelijke ontwikkeling van de interpretatie van dit beginsel in het licht van de ontwikkeling van het familierecht in de lidstaten.

2. De tweede categorie amendementen die niet kunnen worden aanvaard, omvat amendementen die beogen de structuur van de richtlijn ingrijpend te wijzigen of die de door de Commissie voorgestelde aanpak - waarvoor het Parlement zijn steun heeft uitgesproken - opnieuw ter discussie stellen.

3. Ten slotte heeft de Commissie de amendementen verworpen waarvan de inhoud niet strookte met de tekst van het voorstel.

3.

3.1. Geheel of gedeeltelijk aanvaarde wijzigingen of wijzigingen die zijn aangebracht met het oog op de samenhang van de tekst


De in het oorspronkelijke voorstel voor de richtlijn aangebrachte wijzigingen zijn in de tekst vet gedrukt. Om bij het lezen de vergelijking met de oorspronkelijke tekst te vergemakkelijken, is de oude nummering van de artikelen en overwegingen gehandhaafd.

4.

3.1.1. De overwegingen


Overweging 4 (amendement 2): Deze overweging is gewijzigd om aan te geven dat de mobiliteit van werknemers en zelfstandigen ook een van de politieke prioriteiten van de Unie is.

Overweging 5 (amendement 3): Het amendement op deze overweging is enigszins gewijzigd ten opzichte van de door het Parlement voorgestelde tekst om te verduidelijken dat de sectorale aanpak van het recht van vrij verkeer moet worden herzien door de indiening van één wetgevingstekst die de bestaande wetgevingsteksten vervangt, waarbij tegelijkertijd de bepalingen van deze teksten worden herzien.

Overweging 7 (amendement 5): De wijziging dient om te verduidelijken dat de bepalingen van de richtlijn betreffende de formaliteiten inzake toegang en verblijf geen gevolgen hebben voor de bestaande bepalingen op het gebied van de grenscontroles. Deze precisering is nuttig gezien het feit dat op dit gebied de geldende procedures inzake grenscontroles kunnen variëren naar gelang van de geldende wettelijke bepalingen.

Overweging 7 bis (amendement 6): De tekst van de overweging is verduidelijkt en strookt met de nieuwe tekst van artikel 6, lid 2.

Overweging 8 (amendement 7): De wijziging van de tekst dient om uitdrukkelijk te bepalen dat het verblijf tot zes maanden aan geen enkele voorwaarde onderworpen is.

Overweging 9 (amendement 8): De wijziging dient om te preciseren dat onder het algemene begrip opleiding ook de beroepsopleiding valt. Deze overweging is aangevuld met een verwijzing naar de ziektekostenverzekering in samenhang met de wijziging die is aangebracht in artikel 7, lid 1, onder c).

Overweging 10 (amendement 9): De tekst preciseert dat het recht van vrij verkeer rechtstreeks aan de burgers van de Unie wordt verleend door het Verdrag.

Overweging 17 (amendement 10): Het amendement preciseert dat sprake moet zijn van gelijke behandeling op het gebied van de toepassing van het Verdrag, hetgeen in overeenstemming is met de bewoordingen van artikel 12 van het Verdrag.

Overweging 19 (amendement 11): Deze wijziging, die niet door het Parlement is voorgesteld, is nodig om ervoor te zorgen dat deze overweging strookt met de nieuwe tekst van artikel 21, lid 2.

Overweging 22 (amendement 12): Dit amendement preciseert de tekst door uit te leggen dat met bepaalde elementen rekening moet worden gehouden voordat een verwijderingsbesluit wordt genomen. De Commissie heeft de tekst van het Parlement licht gewijzigd, maar de geest ervan bewaard, om ervoor te zorgen dat deze overweging strookt met artikel 26.

Overweging 27 (amendement 13): Dit amendement voegt een verwijzing naar de fundamentele vrijheden toe.

5.

3.1.2. De artikelen


Artikel 3, lid 2 (amendement 20): De wijziging dient ter vergemakkelijking van de toegang en het verblijf van elk ander familielid dat niet onder artikel 2 valt, indien sprake is van zwaarwegende gezondheidsredenen of humanitaire redenen. De Commissie is van mening dat dit een billijke vereiste is voor familieleden die om dwingende redenen bij een burger van de Unie moeten zijn.

Artikel 4 (amendement 21): De wijziging preciseert de draagwijdte van het discriminatieverbod en voegt een verwijzing naar discriminatie op grond van genderidentiteit toe, zodat de definitie vollediger wordt.

Artikel 6, lid 2 (amendement 24): De eerste wijziging, die een verwijzing naar de nationale wetgeving toevoegt, is relevant omdat dan ook de situatie wordt bestreken van de staten die Verordening nr. 539/2001 niet toepassen. De tweede wijziging dient om de tekst uit juridisch oogpunt correcter te maken. Deze bepaling heeft namelijk als doel om familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben en die reeds een verblijfstitel hebben verkregen, vrij te stellen van de verplichting een inreisvisum te verkrijgen, en niet om de verblijfstitel gelijk te stellen met het inreisvisum. De wijziging van de tweede alinea stelt de termijn vast waarbinnen het visum moet worden afgegeven: het Parlement had een termijn van een week voorgesteld, wat volgens de Commissie overeenkomt met vijf werkdagen. Deze termijn moet voor de lidstaten ruimschoots voldoende zijn, aangezien het gaat om familieleden van een burger van de Unie waarvoor geen voorafgaand onderzoek nodig is voor de afgifte van het visum.

Artikel 6, lid 4 (amendement 25): De wijziging dient om aan te geven dat de termijn waarbinnen de betrokkene zich de documenten in kwestie kan laten toezenden redelijk moet zijn. De termijn, die niet wordt gepreciseerd, moet naar gelang van de individuele omstandigheden worden vastgesteld.

Artikel 6, lid 5 (amendement 8): De nieuwe tekst bepaalt uitdrukkelijk dat het verblijf tot zes maanden aan geen enkele voorwaarde en aan geen enkele andere formaliteit dan het bezit van een identiteitsdocument onderworpen is. Deze wijziging is niet door het Parlement voorgesteld, maar zij is nodig met het oog op de samenhang met de tekst van overweging 9.

Artikel 7, lid 1, onder a) (amendement 27): De ontvangers van diensten worden uitdrukkelijk genoemd. In de oorspronkelijke tekst was niet duidelijk dat deze bepaling betrekking had op deze categorie personen. Deze precisering voorkomt verwarring en voorziet in een leemte in de richtlijn.

Artikel 7, lid 1, onder c) (amendement 28): De nieuwe bewoordingen zijn duidelijker en meer in overeenstemming met Richtlijn 93/96 inzake het verblijfsrecht voor studenten: het woord 'student', dat beperkend kan zijn, wordt geschrapt en als voorwaarde voor het verblijf van studenten wordt opnieuw de inschrijving bij een erkende instelling en de beschikking over een ziektekostenverzekering ingevoerd. Deze wijziging is ook in overeenstemming met hetgeen het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft gevraagd.

Artikel 7, lid 2bis (amendement 30): Dit amendement brengt geen wijziging in de tekst aan, maar behelst de verplaatsing van artikel 8, lid 7. Hierbij gaat het namelijk om een bepaling over de hoedanigheid van werknemer, en niet om een administratieve formaliteit: het is dus beter om deze bepaling in artikel 7 op te nemen.

Artikel 8, lid 1 (amendement 32): De Commissie heeft het eerste deel van het door het Parlement voorgestelde amendement niet overgenomen omdat zij van mening is dat de administratieve formaliteiten die een lidstaat voor zijn eigen onderdanen hanteert, niet kunnen worden vergeleken met die voor de onderdanen van andere lidstaten; zij geeft er dus de voorkeur aan de lidstaten de mogelijkheid te geven inschrijving verplicht te stellen, zelfs wanneer deze formaliteit niet geldt voor hun eigen onderdanen. Daarentegen is de Commissie van mening dat het nuttig is elke burger van de Unie de mogelijkheid te geven zich te laten inschrijven indien hij dit wenst, zelfs in de staten die deze verplichting niet opleggen.

Artikel 8, lid 2 (amendement 33): De wijziging in de tekst dient om te verduidelijken dat de verklaring van inschrijving niet dient om het verblijfsrecht vast te stellen, maar slechts een administratieve formaliteit is, hetgeen in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Voorts wordt gepreciseerd dat het gaat om administratieve straffen (deze precisering is aangebracht in alle artikelen met betrekking tot straffen).

Artikel 8, lid 4 (amendement 34): de wijziging dient om te preciseren dat het begrip beroepsopleiding ook onder het algemene begrip opleiding valt.

Artikel 8, lid 6, onder b) (amendement 35): voor familieleden die zelf burgers van de Unie zijn, strookt de vervanging van een document door een verklaring die het bestaan van een familierechtelijke betrekking aantoont, met de geest van het voorstel en de bewoordingen van de voorafgaande leden.

Artikel 8, lid 6, onder e) (amendement 20): Deze wijziging, waarom het Parlement niet heeft gevraagd, is een logisch gevolg van de nieuwe bewoordingen van artikel 3.

Artikel 9, lid 2bis (amendement 38): Deze wijziging van de tekst dient om in de tekst elementen uit het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-459/99 MRAX van 25 juli 2002 op te nemen. Het Parlement heeft gevraagd dat de verblijfskaart niet wordt geweigerd uitsluitend op grond van het feit dat het inreisvisum is verlopen; de Commissie heeft aan dit amendement het ontbreken van een visum toegevoegd om het volledig in overeenstemming met de bovengenoemde jurisprudentie te maken.

Artikel 10, lid 1 (amendement 39): De termijn van zes maanden lijkt realistischer om de lidstaten in staat te stellen de nodige verificaties te verrichten en de verblijfskaart af te geven. Voorts wordt in de verklaring vermeld dat de aanvraag voor de verblijfskaart voor een familielid is ingediend, omdat deze hoedanigheid niet kan worden vastgesteld zonder voorafgaande verificatie van de documenten.

Artikel 10, lid 2 (amendement 40): Dit amendement vermeldt uitdrukkelijk de documenten waarvan overlegging kan worden geëist van de familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben. Dit is nodig omdat het als gevolg van de wijziging van artikel 8, lid 6, niet mogelijk is van de familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, een eenvoudige verklaring te aanvaarden die het bestaan van een familierechtelijke betrekking aantoont.

Artikel 11, lid 1bis (amendement 41): Deze wijziging maakt de tekst duidelijker en voert een tijdslimiet in voor de afwezigheden, hetgeen billijk lijkt.

Artikel 12, lid 3 (amendement 99): De ingevoerde wijziging dient om de tekst van dit lid in overeenstemming te brengen met het arrest van het Hof van Justitie van 17 september 2002 in zaak C-413/99, Baumbast, R, dat bepaalt dat de ouder die de kinderen daadwerkelijk verzorgt, een verblijfsrecht geniet in het gastland. Deze wijziging is ook in overeenstemming met hetgeen het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft gevraagd.

Artikel 13, lid 1, en lid 2, onder a) en b), (amendementen 47, 49, 50, 51): Om rekening te houden met de situatie van de betrokkenen moet een verwijzing worden ingevoerd naar de beëindiging van partnerschappen als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b). Voorts is onder a) de duur van het huwelijk of partnerschap verkort tot twee jaar.

Artikel 13, lid 2, onder c) (amendement 52): Deze tekst dient om enkele schrijnende situaties te vermelden waarin het behoud van het verblijfsrecht na de scheiding of nietigverklaring van het huwelijk of beëindiging van een partnerschap gerechtvaardigd is. Dit amendement zal positieve gevolgen hebben voor de situatie van vrouwen die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben en die gedwongen zouden kunnen zijn om geweld te ondergaan uit angst om hun verblijfsrecht te verliezen indien zij scheiding of beëindiging van het partnerschap aanvragen. Deze wijziging is ook in overeenstemming met hetgeen het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft gevraagd.

Artikel 13 bis (amendement 54): In dit nieuwe artikel is te tekst van het oude artikel 24 (dat is geschrapt) overgenomen. Het is logischer dit artikel aan het eind van hoofdstuk III te plaatsen, want verwijdering is niet meer mogelijk zodra de betrokkene het duurzame verblijfsrecht heeft verworven. Voorts is een eerste lid toegevoegd om aan te geven dat het verblijfsrecht behouden blijft zolang aan de voorwaarden inzake verblijf wordt voldaan, hetgeen de tekst duidelijker maakt.

Artikel 14 (amendement 55): Het nieuwe lid 1bis neemt de tekst van de geschrapte tweede zin van artikel 18 over en preciseert deze. Het is juister deze tekst in het betrokken artikel inzake de regels voor de verwerving van het duurzame verblijfsrecht te plaatsen.

Artikel 15, lid 2 (amendement 59): Als logisch uitvloeisel van artikel 2, lid 2, onder b), is een verwijzing naar de partner toegevoegd.

Artikel 16 (amendement 61): De tekst van dit artikel is aangepast aan de bewoordingen van artikel 14.

Artikel 17, lid 1 (amendement 62): Het feit dat de verblijfskaart een onbeperkte duur heeft en om de tien jaar kan worden verlengd, lijkt met elkaar in tegenspraak. Dit amendement schrapt dan ook de laatste zin van het lid over de verlenging.

Artikel 17, lid 3 (amendement 64): De nieuwe tekst bepaalt dat de onderbreking van het verblijf die van invloed is op de geldigheid van de verblijfskaart, vier achtereenvolgende jaren moet zijn.

Artikel 18, lid 1 (amendement 55): De tweede zin is geschrapt en opgenomen in artikel 14.

Artikel 21, lid 2 (amendement 108): Dit amendement zorgt ervoor dat niet-werkende personen niet meer van de sociale bijstand worden uitgesloten voordat zij het duurzame verblijfsrecht hebben verworven. Deze beperking is niet opgenomen in de richtlijnen betreffende het verblijfsrecht van niet-werkenden. Zij zou kunnen worden geïnterpreteerd als een stap terug ten opzichte van het huidige acquis, met name gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie. In zijn arrest van 20 september 2001 in zaak C-184/99, Grzelczyk, i heeft het Hof herhaald dat de burger van de Unie zich kan beroepen op het discriminatieverbod van artikel 12 van het EG-Verdrag in alle binnen de materiële werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallende situaties; tot deze situaties behoren met name die welke verband houden met het gebruik van de vrijheid om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Het Hof heeft bevestigd dat niet-werkende burgers van de Unie die legaal in een andere lidstaat verblijven, gezien hun hoedanigheid van burger van de Unie recht hebben op gelijke behandeling als de onderdanen van de betrokken lidstaat.

Artikel 22 (amendement 68): Deze wijziging maakt de tekst duidelijker en bepaalt dat de betrokkene zijn hoedanigheid van begunstigde van de rechten met andere middelen kan aantonen.

Artikel 25, lid 1 (amendement 71): De wijziging voert een meer algemene verwijzing in naar alle besluiten die het vrije verkeer beperken. Deze nieuwe formulering is beter omdat alle soorten maatregelen eronder vallen, verwijdering, weigering van toegang en verbod het grondgebied te verlaten.

Artikel 25, lid 2 (amendement 72): De eerste wijziging voert een uitdrukkelijke verwijzing naar het evenredigheidsbeginsel in, een algemeen beginsel van het Gemeenschapsrecht dat altijd in acht moet worden genomen wanneer een maatregel tot beperking van het vrije verkeer wordt genomen. De tweede wijziging voegt een verwijzing naar het werkelijke karakter van de bedreiging van de openbare orde toe, hetgeen in overeenstemming is met het arrest van het Hof van Justitie van 27 oktober 1977 in zaak 30/77, Bouchereau i.

Artikel 25, lid 4 (amendement 74): De toevoeging van een verwijzing naar een periode van zes maanden is bedoeld voor de lidstaten die de inschrijving niet verplicht stellen.

Artikel 25, lid 5 bis (amendement 76): Dit nieuwe lid voegt de verplichting voor de lidstaten toe om de Commissie in kennis te stellen van ieder door hen genomen besluit tot verwijdering van een burger van de Unie of een lid van zijn familie. Aangezien het hier gaat om besluiten die een uitzonderlijk karakter moeten hebben, kan deze verplichting als billijk worden beschouwd.

Artikel 27, lid 1 (amendement 77): In dit lid zijn verschillende wijzigingen ingevoerd. Het schrappen van de verwijzing naar gebreken is logisch omdat alleen ziekten een maatregel tot beperking van het vrije verkeer kunnen rechtvaardigen. De standstillbepaling (de laatste zin) is geschrapt omdat zij niet relevant was. Ten slotte is er nog een wijziging die een logisch gevolg is van de nieuwe formulering van artikel 25, lid 1.

Artikel 27, lid 2 (amendement 78): De verwijzing naar een periode van zes maanden in plaats van de datum van inschrijving of afgifte van de verblijfskaart strookt beter met de structuur van de richtlijn en omvat ook de situatie van de lidstaten die de inschrijving niet verplicht stellen. De verwijzing naar de weigering de duurzame verblijfskaart af te geven is geschrapt omdat het niet mogelijk is deze kaart om volksgezondheidsredenen te weigeren.

Artikel 27, lid 3 (amendement 79): De verwijzing naar een periode van zes maanden dient om de periode gedurende welke de lidstaten personen aan een medisch onderzoek kunnen onderwerpen, te beperken, hetgeen strookt met de tekst van het voorafgaande lid.

Artikel 28, leden 1 en 2 (amendement 80): Het woord 'schriftelijk' wordt opgenomen in lid 1 en geschrapt in lid 2 om duidelijk te maken dat de kennisgeving altijd schriftelijk moet plaatsvinden en dat het de precieze motieven van het besluit zijn die niet aan de betrokkene behoeven te worden medegedeeld indien de veiligheid van de staat daardoor in het gedrang zou komen.

Artikel 28, lid 3 (amendement 82): Voor het verlaten van het grondgebied wordt één termijn ingevoerd, en wel van dertig dagen na de kennisgeving.

Artikel 29, lid 1 (amendement 83): De wijziging dient om duidelijk te maken dat altijd de mogelijkheid moet bestaan van een beroep bij de rechter, en dat een administratief beroep ook mogelijk is indien het gastland hierin voorziet (bijvoorbeeld voordat een beroep bij de rechter kan worden ingesteld).

Artikel 29, lid 2 (amendement 84): Het eerste deel van de zin wordt geschrapt om ervoor te zorgen dat de voorafgaande controle door de onafhankelijke instantie voor elk besluit verplicht is, en niet alleen wanneer een administratief beroep is voorgeschreven.

Artikel 29, lid 3 (amendement 113): De Commissie heeft ten dele het door het Parlement voorgestelde amendement overgenomen dat beoogt beroepen bij de rechter een automatische schorsende werking te geven, hetgeen in overeenstemming is met het algemene beginsel van het Gemeenschapsrecht van een doeltreffende voorziening in rechte dat is vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De Commissie heeft het amendement echter gewijzigd door te voorzien in automatische schorsing van de uitvoering van een uitzettingsmaatregel zolang de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan over de schorsende werking van het beroep. Dit heeft verschillende voordelen. De lidstaten zijn verplicht de bevoegdheid van hun rechterlijke instanties te erkennen om een verzoek om schorsing van de maatregel tot verwijdering van het grondgebied in te willigen: een kortgedingprocedure moet dus mogelijk zijn. De lidstaten moeten zorgen voor een doeltreffende en snelle kortgedingprocedure, aangezien de uitvoering van het bevel om het grondgebied te verlaten wordt geschorst in afwachting van een uitspraak van de rechter over het verzoek om schorsing. Deze formulering legt de lidstaten echter niet de verplichting op ervoor te zorgen dat het beroep een schorsende werking heeft tot de beslissing ten principale over de wettigheid van de verwijderingsmaatregel. De lidstaten worden dus geen buitensporige verplichtingen opgelegd. Deze formulering voldoet volledig aan de vereisten op het gebied van verwijdering van artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

Artikel 29, lid 4 (amendement 85): Deze kleine wijziging benadrukt dat de in artikel 26 genoemde elementen als referentie dienen voor de beoordeling van de evenredigheid van het besluit.

Artikel 30, lid 2 (amendement 86): De in de eerste alinea aangebrachte wijzigingen maken de tekst duidelijker. De termijn van zes maanden die in de tweede alinea in de plaats komt van die van drie maanden, is realistischer.

Artikel 31 bis (amendement 88): In dit nieuwe artikel is de tekst van het oude lid 2 van artikel 31 overgenomen. Het is logischer om deze tekst in een apart artikel op te nemen.

Artikel 32 (amendement 89): Deze wijziging dient om uitdrukkelijk te vermelden op welke wijze de verspreiding van de informatie moet geschieden.

Artikel 33 (amendement 90): Deze wijziging heeft als doel om alleen het doeltreffendheid- en het evenredigheidsbeginsel als referentie voor straffen te behouden, hetgeen billijk lijkt.

Artikelen 35, 36 en 37 (amendementen 91, 92 en 93): Hierbij gaat het om een wijziging van de datum van inwerkingtreding van de richtlijn. Het Parlement heeft juli 2004 voorgesteld, maar dat lijkt gezien de stand van de onderhandelingen niet realistisch. De Commissie gaat ervan uit dat de nieuwe richtlijn in de loop van het eerste halfjaar 2004 zal worden goedgekeurd. Zij stelt dan ook een termijn tot juli 2005 voor.

6.

3.2. Wijzigingen die niet kunnen worden aanvaard


Amendement 4

Om de redenen die hieronder bij de amendementen 14, 15 en 16 worden uiteengezet, kan de Commissie deze wijziging van overweging 6 niet aanvaarden. Deze wijziging houdt verband met de voorgestelde wijzigingen van artikel 2 van het voorstel en beoogt de wederzijdse erkenning en de eerbiediging van de verscheidenheid aan familierelaties, zoals het huwelijk en het geregistreerd dan wel niet-gehuwd partnerschap, op basis van gelijkheid en het fundamentele recht op een gezinsleven.

7.

Amendement 11


De Commissie kan deze wijziging van overweging 19 niet aanvaarden. Deze overweging, die verband houdt met artikel 21, lid 2, beoogt niet-werkenden gedurende de eerste zes maanden van hun verblijf uit te sluiten van het recht op sociale bijstand. Deze tekst strookt niet met het door het Parlement voorgestelde en door de Commissie aanvaarde amendement op artikel 21, lid 2.

8.

Amendementen 14, 15 en 16


Deze amendementen beogen de echtgenoot en de geregistreerde partner, ongeacht hun geslacht, als familielid te erkennen op grond van de geldende nationale wetgeving terzake, alsmede de niet-gehuwde partner, ongeacht diens geslacht, met wie de burger van de Unie een duurzame relatie heeft, indien niet-gehuwde paren volgens de wetgeving of de gangbare praktijk van het gastland en/of de lidstaat van herkomst op dezelfde wijze worden behandeld als gehuwde paren, met inachtneming van de bij deze wetgeving gestelde voorwaarden. Deze amendementen kunnen niet worden aanvaard.

Wat het huwelijk betreft, wil de Commissie geen definitie van de term 'echtgenoot' overnemen die een uitdrukkelijke verwijzing naar een echtgenoot van hetzelfde geslacht invoert. Momenteel kennen slechts twee lidstaten in hun wetgeving het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Bovendien heeft het Hof van Justitie in zijn jurisprudentie i bepaald dat het begrip 'huwelijk' volgens de door de lidstaten algemeen aanvaarde definitie een verbintenis tussen twee personen van verschillend geslacht is. Het Hof heeft tevens voor recht verklaard dat voor een op de maatschappelijke ontwikkeling gebaseerde interpretatie van rechtsbegrippen de toestand in de gehele Gemeenschap moet worden onderzocht. i De Commissie wil zich in het voorstel dan ook beperken tot een begrip 'echtgenoot' dat in beginsel moet worden opgevat als echtgenoot van verschillend geslacht, behoudens toekomstige ontwikkelingen.

Wat partners betreft, ongeacht of het gaat om geregistreerde partners of niet-gehuwde partners, is de Commissie eveneens van mening dat de erkenning van deze situaties uitsluitend op grond van de wetgeving van het gastland moet geschieden. De erkenning, voor verblijfsdoeleinden, van niet-gehuwde paren volgens de wetgeving van andere lidstaten kan problemen opleveren voor de lidstaten waarvan het familierecht niet in deze mogelijkheid voorziet. Wanneer aan paren uit een andere lidstaat rechten worden toegekend die de eigen onderdanen niet hebben, kan dit namelijk zorgen voor situaties van omgekeerde discriminatie die de Commissie wil voorkomen.

De Commissie houdt daarentegen wel rekening met de wens van het Parlement om geregistreerde partners uitdrukkelijk te vermelden in het nieuwe artikel 2, lid 2, onder b).

9.

Amendementen 17 en 18


Deze amendementen, die in artikel 2, lid 2, onder c) en d), een specifieke verwijzing naar de bloedverwanten in neergaande en opgaande lijn van de geregistreerde partners invoeren in overeenstemming met amendement 15, dat een aparte verwijzing naar de geregistreerde partner in een nieuw punt 2, onder a) bis, voorstelt, kunnen niet worden aanvaard. Daarentegen heeft de Commissie de nieuwe bewoordingen van punt 2, onder b), van hetzelfde artikel aangepast door er een uitdrukkelijke verwijzing naar de geregistreerde partner en het begrip duurzame relatie in op te nemen.

10.

Amendement 19


Dit amendement beoogt in artikel 2, lid 3, een definitie van de lidstaat van oorsprong in te voeren alsmede criteria waarmee kan worden bepaald of een duurzame relatie bestaat. De verwijzing naar de wetgeving van de lidstaat van oorsprong is niet aanvaardbaar voor de definitie van de echtgenoot of de partners. Bovendien is de definitie van duurzame relatie niet nodig omdat de wetgeving van het gastland bepaalt met welke elementen rekening moet worden gehouden.

11.

Amendementen 26, 32 (gedeeltelijk), 42, 43, 44


Deze amendementen kunnen niet worden aanvaard omdat zij de structuur van de richtlijn ingrijpend wijzigen dan wel de door de Commissie voorgestelde aanpak ter discussie stellen.

12.

Amendementen 22, 23, 31, 45, 53, 56, 57, 58,60, 63, 66 en 69


Deze amendementen zijn niet aanvaard omdat zij niet stroken met het voorstel van de Commissie.