Toelichting bij COM(2016)694 - Wijziging van de Overeenkomst tussen de VS en de EG betreffende samenwerking op het gebied van de regulering van de burgerluchtvaartveiligheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1.Achtergrond

Na het besluit van de Raad 1 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap betreffende samenwerking op het gebied van de regulering van de burgerluchtvaartveiligheid 2 (hierna 'de overeenkomst' genoemd), is deze overeenkomst op 1 mei 2011 in werking getreden. De Overeenkomst kwam tot stand na onderhandelingen op basis van het besluit van de Raad van 9 maart 2004 waarbij de Commissie wordt gemachtigd onderhandelingen te openen.

Het doel van de overeenkomst is onder meer de voortzetting van de nauwe samenwerking en sterke harmonisatie tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie op de gebieden die onder het toepassingsgebied van de overeenkomst vallen.

Het initiële toepassingsgebied van de overeenkomst, zoals weergegeven in artikel 2.B, omvat:

• goedkeuring van luchtwaardigheid en toezicht op burgerluchtvaartproducten;

• milieutests en goedkeuring van luchtvaartproducten; en

• goedkeuring van en toezicht op onderhoudsfaciliteiten.

In de loop van de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst hebben de Amerikaanse Federal Aviation Administration (hierna 'de FAA') en de Commissie vastgesteld, met name via besprekingen in de bij de overeenkomst opgerichte Bilaterale Raad van toezicht ("gemengd comité" genoemd), dat beide partijen het wenselijk achten de samenwerkingsmogelijkheden op het gebied van luchtvaartveiligheid verder uit te breiden dan voorzien in de Overeenkomst.

Beide partijen merkten op dat daarbij prioriteit moet worden gegeven aan de afgifte van bewijzen van bevoegdheid aan piloten en de opleiding van piloten, en hebben deskundigen de opdracht gegeven om de mogelijkheden te verkennen en technische voorstellen op te stellen. Uit de resultaten van dit initiatief is gebleken dat het haalbaar en noodzakelijk is de Overeenkomst uit te breiden tot aanvullende gebieden van samenwerking en aanvaarding.

Op 25 september 2014 heeft de Raad de Commissie gemachtigd te onderhandelen over een wijziging van de Overeenkomst, teneinde te zorgen voor aanvullende gebieden van samenwerking. De overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst werd onderhandeld tussen de Commissie en de FAA. Op basis van een desbetreffend besluit van de Raad is de overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst ondertussen namens de Unie ondertekend. De overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst dient thans te worden goedgekeurd op basis van artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 6, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

1.2.Toepassingsgebied

Artikel 2.B van de oorspronkelijke overeenkomst is vervangen zodat de overeenkomst de onderstaande gebieden omvat waarop concreet kan worden samengewerkt op grond van de respectieve bijlagen bij de overeenkomst:

goedkeuring van luchtwaardigheid en toezicht op burgerluchtvaartproducten;

milieutests en goedkeuring van luchtvaartproducten;

goedkeuring van en toezicht op onderhoudsfaciliteiten;

personeelsvergunningen en -opleiding;

exploitatie van luchtvaartuigen;

luchtvaartterreinen; en

luchtverkeersdiensten en luchtverkeersbeheer.

Dienovereenkomstige wijzigingen zijn aangebracht in artikel 5.

1.3.Tijdschema voor de voltooiing van de wijziging

Het tijdschema voor de voltooiing van deze wijziging is van essentieel belang in het kader van het voorbereidend werk dat is afgerond voor de vaststelling en integratie van een nieuwe bijlage inzake 'Afgifte van bewijzen van bevoegdheid aan piloten' bij de Overeenkomst.

Krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008 3 moet een piloot die in de Europese Unie verblijft, een bewijs van bevoegdheid verkrijgen dat is afgegeven door een lidstaat. Verordening (EU) nr. 1178/2011 4 van de Commissie voorziet in een oplossing voor houders van een bewijs van bevoegdheid dat door een derde land is afgegeven: een piloot kan een buitenlands bewijs van bevoegdheid valideren voor één jaar of permanent omzetten. Tijdens de onderhandelingen over Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie werd echter duidelijk dat de nationale regels weliswaar geharmoniseerd waren tot op een bepaald niveau, maar toch nog sterk van elkaar verschilden wanneer het ging om de behandeling van bewijzen van bevoegdheid die door derde landen zijn afgegeven. Dit zou ertoe kunnen leiden dat er in het Europese systeem geen plaats is voor een groot aantal houders van een buitenlands bewijs van bevoegdheid als privépiloot (meer dan 10 000). Er zij op gewezen dat vooral Europese burgers die houder zijn van een door de Verenigde Staten afgegeven bewijs van bevoegdheid als privépiloot (PPL) hierdoor kunnen worden getroffen. Omzetting van deze bewijzen van bevoegdheid overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie kan voor PPL-houders aanzienlijke extra financiële en organisatorische kosten met zich meebrengen.

In overleg met de lidstaten, het Europees Parlement en de sector, is dan ook een overgangsperiode ingevoerd in Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie om de partijen de tijd te geven te onderhandelen over een bijlage bij de Overeenkomst die tot doel heeft de omzetting van VS-bewijzen van bevoegdheid als privépiloot te vergemakkelijken.

Met inachtneming van de toepasselijke bepalingen en termijnen van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie (vrijdag 8 april 2017), wordt de opname van een nieuwe bijlage bij de Overeenkomst inzake bewijzen van bevoegdheid als piloot dringend geacht. Als gevolg daarvan moet de Overeenkomst onverwijld worden gewijzigd.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

De Commissie en de FAA hebben over de overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst onderhandeld tegen de achtergrond van de artikelen 2.C en 19.B van de Overeenkomst.

De luchtvaartsector in het algemeen is consequent voorstander van nauwere samenwerking, wederzijdse erkenning en harmonisatie tussen de twee grootste markten, namelijk de VS en de EU, teneinde onnodige transactiekosten die weinig of niets bijdragen tot de veiligheid maar ten koste gaan van het algemene concurrentievermogen van de sector, te drukken. Zulke voordelen zijn met name van belang op een moment dat in andere delen van de wereld nieuwkomers hun intrede doen op de markt.

Uit een vergelijking van de regelgevingskaders van de EU en de VS blijkt dat het raadzaam zou zijn de regelgevende voorschriften en procedures aan beide zijden van de Atlantische Oceaan verder te vereenvoudigen op alle in punt 1.2 genoemde gebieden. De twee systemen dichter bij elkaar brengen zal aanzienlijke besparingen opleveren wat betreft de organisatiestructuren, middelen, opleidingsprogramma’s, interne processen en toezichtsprogramma’s.

Aanvullende bijlagen bij de Overeenkomst die noodzakelijk zijn om daadwerkelijk over te gaan tot wederzijdse aanvaarding op een bepaald gebied, zullen worden opgesteld en vastgesteld volgens de specifieke procedures van de Overeenkomst en van Besluit 2011/719/EU. De Commissie zal afzonderlijke en aanvullende voorstellen voor besluiten van de Raad opstellen met betrekking tot dergelijke bijlagen.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

De voorgestelde overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst zou, eens ze in werking is getreden, de mogelijkheid creëren om samen te werken op andere gebieden die beide partijen wenselijk vinden, mits de Bilaterale Raad van toezicht een bijlage vaststelt voor elk nieuw samenwerkingsgebied, overeenkomstig het herziene artikel 5 en artikel 19.B van de Overeenkomst.

Rechtsgrondslag

Artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Als onderdeel van de achtergrond moet ook artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart worden vermeld. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van erkenningsovereenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen op grond waarvan autoriteiten in de lidstaat certificaten kunnen afgeven op basis van door luchtvaartautoriteiten van een derde land afgegeven certificaten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Geen gevolgen voor de EU-begroting.