Toelichting bij COM(2016)761 - Wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Het beginsel 'voorrang voor energie-efficiëntie' is een centraal element van de energie-unie; dit voorstel zorgt voor de praktische uitvoering ervan. De goedkoopste, schoonste en veiligste energie is energie die niet wordt gebruikt. Energie-efficiëntie moet als een energiebron op zich worden beschouwd. Het is een van de meest kosteneffectieve manieren om de overgang naar een koolstofarme economie te ondersteunen en om groei, werkgelegenheid en investeringsmogelijkheden te creëren.

Het wetgevingskader van de Europese Unie is opgebouwd rond een energie-efficiëntiedoelstelling van 20 % voor 2020; deze doelstelling moet worden aangepast met het oog op 2030, ingevolge de overeenstemming die de Raad in 2014 heeft bereikt over een doelstelling van minstens 27 % voor 2030, die moet worden herzien tegen 2020, waarbij een streefcijfer van 30 % voor ogen moet worden gehouden, en de resolutie van het Parlement waarin wordt opgeroepen tot een bindende doelstelling van 40 %.

In het onderhavige voorstel wordt op EU-niveau een bindende energie-efficiëntiedoelstelling van 30 % voor 2030 vooropgesteld. Dit biedt de lidstaten en investeerders een langetermijnperspectief om hun beleid en investeringen te plannen en om hun strategieën energie-efficiënter te maken. Deze doelstelling, die moet worden onderbouwd door specifiek beleid op EU-, nationaal en regionaal niveau, zal aanzienlijke voordelen opleveren voor Europa. Deze doelstelling zal leiden tot een afname van het eindenergieverbruik met 17 % in vergelijking met 2005. Ze zal de economische groei doen toenemen, wat zal leiden tot een stijging van het BBP met ongeveer 0,4 % (70 miljard euro). Grotere energie-efficiëntie zal de Europese bedrijven helpen hun concurrentievermogen te verbeteren omdat het hun kosten laag houdt; naar verwachting zal de elektriciteitsprijs voor gezinnen en bedrijven gemiddeld dalen van 161 tot 157 €/MWh. Deze doelstelling zal lokale ondernemingskansen en banen creëren; naar verwachting zal ze in alle sectoren samen ongeveer 400 000 extra jobs opleveren tegen 2030, vooral in de bouwsector, en zal ze de vraag naar deskundige arbeiders doen toenemen. Gebouwen verbruiken ongeveer 40 % van alle eindenergie en zijn daarmee de grootste energieverbruiker in Europa; in deze sector heeft een efficiëntiedoelstelling van 30 % dus een zeer groot potentieel. Ten slotte zal ook de kostprijs van vervuiling en gezondheidsproblemen dalen met 4,5 tot 8,3 miljard euro en zal de energievoorzieningszekerheid sterk verbeteren; de gasinvoer zal in 2030 bijvoorbeeld 12 % lager zijn.

In het kader van de energie-efficiëntierichtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de energieleveranciers en -distributeurs hun energiebesparing met 1,5 % verbeteren. Dit zal gebeuren via specifieke verplichtingsregelingen en alternatieve maatregelen; het vormt dan ook een cruciaal onderdeel van het energie-efficiëntiekader. In het verleden is al gebleken dat dit tot aanzienlijke besparingen op het eindenergieverbruik leidt, particuliere investeringen op het gebied van energie-efficiëntie aantrekt en de opkomst van nieuwe marktspelers ondersteunt. Het creëert een politiek streven naar energie-efficiëntie, en leidt tegelijk tot een versnelde renovatie van het gebouwenbestand en de intrede van energie-efficiënte toepassingen en technieken. Het is van cruciaal belang dat na 2020, en ook daarna, de benodigde particuliere investeringen worden aangeboord en zakelijke kansen worden gecreëerd voor EU-ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen.

Het voorstel voorziet dan ook in de verlenging van de energiebesparingsverplichting na 2020 a rato van 1,5 % en in de mogelijkheid om zowel verplichtingsregelingen als alternatieve maatregelen te gebruiken. De flexibiliteit die de lidstaten genieten om zelf te bepalen hoe zij de besparingsverplichting ten uitvoer leggen, overeenkomstig hun beleids- en marktomstandigheden, blijft hierdoor volledig behouden. Deze bepalingen is van essentieel belang om de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, aangezien zowat de helft van de extra besparingen die nodig zijn om de energie-efficiëntiedoelstelling van 30 % te bereiken in 2030 naar verwachting tot stand zullen komen in de periode na 2020.

Om de consumenten meer macht te geven op de energiemarkt stelt de Commissie voor om hen betere informatie te verstrekken over hun verwarmings- en koelingsverbruik en hun rechten op het gebied van meting en facturering van thermische energie te versterken, met name voor mensen die in appartementengebouwen wonen. Om de frequentie van de informatieverstrekking te verbeteren, worden op afstand leesbare verwarmingsmeters verplicht gesteld.

Dit voorstel versterkt de sociale aspecten van energie-efficiëntie door te eisen dat rekening wordt gehouden met energiearmoede bij het ontwerp van verplichtingsregelingen en alternatieve maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie. De meest kwetsbare consumenten zullen ook baat hebben bij de daling van de energierekeningen.


Alleen de artikelen van de richtlijn die moeten worden geactualiseerd voor 2030 en de bepalingen inzake meting en facturering zijn in dit voorstel opgenomen. Afgezien van technische wijzigingen van de standaardcoëfficiënt in bijlage IV en de gedelegeerde handelingen in artikel 22, blijven de overige artikelen van de richtlijn ongewijzigd. Samenhang met bestaande beleidsbepalingen

• Energie-efficiëntie en het beginsel 'voorrang voor energie-efficiëntie' vormen de kern van de strategie voor de energie-unie.

De richtlijn energie-efficiëntie stimuleert de toepassing van energie-efficiëntie-eisen in andere EU-beleidsdomeinen die te maken hebben met energie-efficiëntie; Het voorstel zorgt voor een stroomlijning en vereenvoudiging van de bestaande bepalingen en vergroot de samenhang met andere elementen van het pakket 'Schone energie voor alle Europeanen', namelijk de nieuwe governanceverordening, het nieuwe ontwerp van de elektriciteitsmarkt en de actualisering van de wetgeving inzake hernieuwbare energie.

Het zal er ook voor zorgen dat de richtlijn energieprestatie van gebouwen haar volledige potentieel bereikt door de energie-efficiënte renovatie van gebouwen te versnellen. Energieleveranciers en -disbributeurs bereiken hun besparingsdoelstelling van 1,5 % vaak door energie-efficiëntiemaatregelen toe te passen in de woningen van hun individuele klanten.Het bijgevoegde werkdocument bevat voorbeelden van goede praktijken op het gebied van energie-efficiëntie uit de hele Unie 1 .

Streefcijfers voor energie-efficiëntie zijn gekoppeld aan klimaatdoelstellingen en met name de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (ESD) 2 , waarin doelstellingen voor de beperking van broeikasgasemissies zijn vastgesteld voor de lidstaten. Beleidsmaatregelen op het gebied van energie-efficiëntie hebben tot gevolg dat energiebesparende technologieën aanzienlijk vaker wordt toegepast in gebouwen, de industrie en de vervoerssector. Maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie zijn een kostenefficiënte manier om de lidstaten te helpen de doelstellingen van het emissiehandelssysteem (ETS) 3 en de ESD te bereiken; artikel 7 van de richtlijn verplicht de lidstaten bijvoorbeeld om werkelijke energiebesparingen tot stand te brengen en dringt daarom in de praktijk aan op energie-efficiëntiemaatregelen.

De voorgestelde wijzigingen van de bepalingen inzake meting en facturering zullen leiden tot een grotere samenhang met de wetgeving inzake de interne energiemarkt voor elektriciteit en bijdragen aan andere initiatieven op het gebied van de energie-unie: de Strategie betreffende verwarming en koeling 4 en de 'new deal' voor energieconsumenten.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag



Het voorstel is gebaseerd op artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat de rechtsgrondslag vormt voor maatregelen op energiegebied. Dit artikel vormt ook de rechtsgrondslag voor Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, die door dit voorstel wordt gewijzigd. Aangezien het Verdrag een specifieke rechtsgrondslag voor maatregelen op energiegebied bevat, is het passend om deze te gebruiken.

Subsidiariteit



De instrumenten inzake energie-efficiëntie die op EU-niveau zijn vastgesteld, weerspiegelen het toenemende belang van energie als politieke en economische uitdaging en de nauwe banden met de beleidsdomeinen energievoorzieningszekerheid, klimaatverandering, duurzaamheid, interne markt en economische ontwikkeling. Door tekortkomingen van de markt en de regelgeving zullen tal van kosteneffectieve investeringen in energie-efficiëntie niet plaatsvinden. Door tekortkomingen in de marktwerking en de regelgeving zal een groot aantal kosteneffectieve investeringen in energie-efficiëntie niet plaatsvinden, met als gevolg dat het energieverbruik in 2030 niet in overeenstemming is met het niveau waarover de Raad in oktober 2014 overeenstemming heeft bereikt. Aangezien de energie-efficiëntiedoelstellingen tot dusver niet voldoende konden worden bereikt door de lidstaten alleen, is actie op het niveau van de Unie noodzakelijk om de activiteiten op nationaal niveau te faciliteren en te ondersteunen. Het subsidiariteitsbeginsel is nageleefd omdat de lidstaten evenveel flexibiliteit behouden als nu het geval is met betrekking tot de samenstelling van hun beleidsmix en hun aanpak om de vereiste besparingen tegen 2030 te behalen, met inbegrip van de wijze waarop de besparingen worden gefaseerd.

Evenredigheid



Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan de voorgestelde wijzigingen niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken. De voorgestelde wijzigingen zorgen ervoor dat het huidige wetgevingskader klaar is voor 2030 en verbeteren de duidelijkheid en praktische uitvoerbaarheid ervan. De voorkeursoptie voor artikel 7 gaat niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om de doelstellingen te verwezenlijken (de besparingseis voor 2030). In de effectbeoordeling wordt uiteengezet waarom het passend is hetzelfde percentage van 1,5 % per jaar te behouden voor de nieuwe periode (2021-2030).

Het toepassingsgebied van de elementen die in de opties worden voorgesteld, blijft beperkt tot de aspecten die een optreden van de Unie vereisen (de besparingseis vaststellen en een kader opzetten om te garanderen dat deze besparingen op een geloofwaardige manier worden behaald).

De wijzigingen die leiden tot vereenvoudiging en verduidelijking maken het voor de lidstaten gemakkelijker om de bepalingen toe te passen en te voldoen aan de eisen inzake energiebesparing.

De wijzigingen van de artikelen 9, 10 en 11 zullen waarschijnlijk geen belangrijke gevolgen hebben wat betreft de wijze waarop de lidstaten reeds omgaan met de verplichtingen inzake meting en facturering ten behoeve van energieconsumenten; er zijn passende termijnen vastgesteld voor de verplichtingen met betrekking tot op afstand leesbare toestellen.

Keuze van het instrument



Aangezien dit voorstel een bestaande richtlijn wijzigt, is een wijzigingsrichtlijn het meest geschikte instrument.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

• Raadplegingen van belanghebbenden

Op 4 november 2015 werd een openbare raadpleging opgestart om feedback en input van belanghebbenden te verzamelen. De enquête kon gedurende meer dan 12 weken worden ingevuld, zoals de goede praktijken voorschrijven.

De online-enquête werd 332 keer ingevuld. Voorts werden 69 documenten naar het functionele e-mailadres verstuurd, in aanvulling op of ter vervanging van de enquête. De meeste bijdragen werden ingediend door sectorverenigingen (140), privé-ondernemingen (47) en ngo’s (33). In totaal hebben 19 centrale overheidsinstanties een bijdrage ingediend, waaronder 18 uit de EU en Noorwegen. Van de 18 centrale overheidsinstanties uit de EU hebben er 3 verzocht anoniem te blijven. De overige 15 waren afkomstig uit Oostenrijk, België, Kroatië, Tsjechië, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Letland, Litouwen, Nederland, Slowakije, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

Een meer gerichte raadpleging van de lidstaten vond plaats tijdens de vergadering van het Comité energie-efficiëntie van 2 februari 2016 en het Comité voor gecoördineerde actie van 17-18 maart 2016.

Verdere bijdragen van belanghebbenden werden verzameld door middel van thematische workshops, met name over monitoring en verificatie (3 februari 2016) en over de handel in energiebesparingen uit hoofde van artikel 7 (29 februari 2016).

Op 14 maart 2016 vond een speciale bijeenkomst van belanghebbenden plaats, waarbij met name aandacht werd besteed aan de beleidsopties; deze besprekingen werden meegenomen in de effectbeoordeling (zie de conclusies hierna).Deze bijeenkomst van belanghebbenden, met 282 deelnemers uit de Europese industrie, maatschappelijke organisaties en de lidstaten, werd ook gehouden om de doelstelling voor 2030 te bespreken. De meeste belanghebbenden die hun mening gaven, steunden een streefcijfer tot 40 % in 2030, maar kwamen niet tot een definitief standpunt over de vraag of dit streefcijfer bindend moet zijn.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



De volgende studies werden besteld bij externe contractanten:

– Eindverslag waarin de toepassing van artikel 7 van de richtlijn energie-efficiëntie wordt beoordeeld, Ricardo-AEA/ CE Delft.

– Ontwerp-eindverslag over de beoordeling van de kosten en baten van de verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie, RAP.

– Analyse van de effectbeoordeling van artikel 7 van de richtlijn, Ricardo AEA/CE Delft (in het kader van de 3de follow-upstudie over artikel 7).

'Analysis of good practices and development of guidelines for accurate and fair allocation of costs for individual consumption of heating, cooling and domestic hot water in multi-apartment and multi-purpose buildings to support the implementation of relevant provisions of the Articles 9-11 of the Directive 2012/27/EU on energy efficiency', Empirica.

Voor de wijzigingen van de artikelen 1 en 3 werd het PRIMES-model voor energiesystemen van de nationale technische universiteit van Athene (NTUA) gebruikt. Bovendien is voor de macro-economische modellering en analyse een beroep gedaan op de deskundigheid van NTUA, Cambridge Econometrics en Ernst & Young.

Effectbeoordeling



De volgende opties zijn overwogen:


Wat het niveau van het streefcijfer betreft, is een vermindering van het primaire energieverbruik met 27, 30, 33, 35 en 40 % in vergelijking met referentiejaar 2007 beoordeeld. Voor de formulering van de doelstelling werd een primair en/of eindenergieverbruik, een besparing of een energie-intensiteitsstreefcijfer geanalyseerd. Wat de aard van het streefcijfer betreft, zijn de volgende opties beoordeeld:

– Optie 1: indicatieve EU- en nationale streefcijfers;

– Optie 2: bindend EU-streefcijfer;

– Optie 3: bindende streefcijfers voor de lidstaten.

Voor artikel 7:

– Optie 1: geen maatregelen op EU-niveau — voortgaan met richtsnoeren betreffende het regelgevingskader en de handhaving tot 2020;

– Optie 2: de geldigheid van artikel 7 verlengen tot 2030;

– Optie 3: de geldigheid van artikel 7 verlengen tot 2030, vereenvoudiging en actualisering;

– Optie 4: de geldigheid van artikel 7 verlengen tot 2030, het tempo van de besparingen opvoeren.

Voor de artikelen 9, 10 en 11:

– Optie 1: betere tenuitvoerlegging en verdere richtsnoeren (niet-wetgevende optie);

– Optie 2: verduidelijking en actualisering, met inbegrip van de consolidatie van sommige bepalingen, teneinde de samenhang met de wetgeving inzake de interne energiemarkt te vergroten.

Alle opties worden in de effectbeoordeling besproken en vergeleken met elkaar en met het basisscenario. Uit de beoordeling kwam naar voren dat een energie-efficiëntie van meer dan 27 % in 2030 zou leiden tot grotere voordelen met betrekking tot werkgelegenheid en economische groei, voorzieningszekerheid, broeikasgasemissies, volksgezondheid en milieu. Op basis van deze multidimensionale analyse is het politieke besluit van een bindend energie-efficiëntiestreefcijfer van 30 % genomen. Uit de analyse komt optie 3 voor artikel 7 en optie 2 voor de artikelen 9, 10 en 11 als voorkeursoptie naar voren. Deze opties zijn namelijk het effectiefst en het efficiëntst om de beoogde doelstellingen te bereiken en stroken met de andere domeinen van het energiebeleid van de EU.

De verlenging van artikel 7 tot 2030 in het kader van de voorkeursoptie zal bijdragen tot een vermindering van het energieverbruik en de CO2-uitstoot en tot een betere luchtkwaliteit.

Wat de sociale effecten betreft, zou de voorkeursoptie een positief effect hebben op de werkgelegenheid: een onderzoek van meer dan 20 studies leidde tot de conclusie dat voor elke 1,2 miljoen euro die wordt uitgegeven aan energie-efficiëntie ongeveer 23 banen in de sector energie-efficiëntie rechtstreeks worden ondersteund. Als we dit percentage toepassen op de totale uitgaven van energiebedrijven in bijvoorbeeld Oostenrijk, Denemarken, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk, en uitgaan van een hefboomeffect van 2, wijst dit erop dat tot 100 000 banen worden ondersteund door verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie in deze landen. Er wordt ook een positief effect verwacht op de 'energiearmoede': een studie uit 2013 van de Europese Investeringsbank kwam tot de conclusie dat het verlagen van energierekeningen via maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie de energiearmoede kan doen afnemen en kan helpen bij het aanpakken van problemen die verband houden met ongelijkheid en sociale uitsluiting.

• Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Het voorstel voorziet niet in vrijstelling van micro-ondernemingen, maar de richtlijn bevat specifieke bepalingen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); deze worden niet onderworpen aan de verplichting om om de vier jaar een energie-audit te laten uitvoeren. De lidstaten moeten programma’s ontwikkelen om kmo’s aan te moedigen energie-audits te laten uitvoeren, en kunnen steunregelingen invoeren voor het dekken van de kosten van deze energie-audits.

De verplichting tot energiebesparing in artikel 7 van de richtlijn vertaalt zich in de praktijk vaak in een groot aantal kleinschalige energiebesparende maatregelen, in het bijzonder met betrekking tot de renovatie van gebouwen. Kmo's, bijvoorbeeld kleine bouwbedrijven, profiteren van deze zakelijke kansen, en de verlenging van artikel 7 van 2020 tot 2030 zal ervoor zorgen dat dat positieve effect blijft voortduren. De uitbreiding van energieprestatiecontracten heeft ertoe geleid dat energieleveranciers een beroep doen op energiedienstenbedrijven (ESCO’s), die vaak kmo’s zijn.

In 2016 verrichtte de Commissie een geschiktheidscontrole van de bouwsector op de beleidsgebieden interne markt en energie-efficiëntie, waaruit bleek dat de EU-wetgeving inzake energie-efficiëntie in het algemeen een positief effect heeft gehad op de bouwsector, hetgeen heeft geleid tot meer zakelijke kansen in verband met energie-efficiënte renovaties van gebouwen.

De voorgestelde wijzigingen op het gebied van meting en facturering voor energieconsumenten zullen de bestaande bepalingen verduidelijken en actualiseren, teneinde rekening te houden met de ontwikkeling en de voordelen van toestellen om het verbruik van thermische energie op afstand te lezen en te zorgen voor meer informatie over het eigen energieverbruik en de frequentie daarvan.

De voorgestelde wijzigingen van de richtlijn zullen de tenuitvoerlegging vereenvoudigen en verduidelijken voor de lidstaten en, voor zover mogelijk, overlappingen met andere wetgeving en beleid tot een minimum beperken.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel behelst een wijziging van een bestaande richtlijn betreffende energie-efficiëntie, en hoewel de eisen in de tijd worden verlengd, wordt niet verwacht dat dit zal leiden tot veel extra financiële of administratieve kosten voor overheden in de lidstaten, aangezien zij reeds maatregelen hebben genomen en structuren hebben opgezet. In de meeste gevallen worden de kosten van maatregelen in het kader van verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie doorberekend aan de eindafnemers, maar zij profiteren van lagere energiekosten als gevolg van een vermindering van het energieverbruik.

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

Dit voorstel brengt geen wijziging in de actuele rapporteringsverplichtingen van de lidstaten. Het wetgevingsvoorstel over de governance van de energie-unie zal ervoor zorgen dat een transparant en betrouwbaar systeem voor planning, rapportage en monitoring wordt opgezet, op basis van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en voortgangsverslagen van de lidstaten die regelmatig de uitvoering van de nationale plannen beoordelen. Dit zal leiden tot een verlichting van de administratieve lasten voor de lidstaten, maar zal de Commissie in staat stellen toezicht te houden op de voortgang van de lidstaten bij de verwezenlijking van hun doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie en het algemene streefcijfer van de EU. Als het voorstel eenmaal is goedgekeurd, wordt het succes ervan, overeenkomstig de voorkeursoptie, beoordeeld aan de hand van de volgende indicatoren:

– correcte omzetting en tenuitvoerlegging van de wijzigingen van de richtlijn;

– meer vooruitgang in de richting van de nationale en Europese streefcijfers inzake energie-efficiëntie;

– meer informatie voor consumenten over hun verbruik van thermische energie;

– minder administratieve lasten voor de lidstaten en betere rapportage over de maatregelen en de besparingen door de lidstaten.

Eén van de voorgestelde wijzigingen in de richtlijn verplicht de Commissie om tegen 28 februari 2024 een algemene evaluatie van de richtlijn uit te voeren. De bestaande richtsnoeren betreffende artikel 7 5 en de artikelen 9, 10 en 11 6 zullen worden aangepast aan de wijzigingen die dit voorstel bevat.

• Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Het bindende energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie van 30 % voor 2030 wordt toegevoegd aan de artikelen 1 en 3.

Er zijn geen nationale bindende streefcijfers voor de lidstaten, maar hun indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen voor 2030 worden opgenomen in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten. De Commissie zal de indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen voor 2030 evalueren en het proces vaststellen dat moet garanderen dat alle bijdragen samen ertoe leiden dat het energie-efficiëntiestreefcijfer in het wetgevingsvoorstel inzake de governance van de energie-unie wordt behaald. De Commissie evalueert ook de voortgang inzake energie-efficiëntie op weg naar het streefcijfer voor 2030 en stelt aanvullende maatregelen voor als de Unie niet op weg is om het streefcijfer voor 2030 te halen. In dit verband is de beoordeling door de Commissie van de gezamenlijke vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van essentieel belang. In het wetgevingsvoorstel inzake de governance van de energie-unie is ook bepaald dat de Commissie regelmatig moet evalueren of de lidstaten en de Unie in haar geheel op weg zijn om de streefcijfers voor 2030 te halen.

Artikel 4, dat de lidstaten verplicht om langetermijnstrategieën vast te stellen voor het vrijmaken van investeringen in de renovatie van hun nationale gebouwenbestand, zal uit deze richtlijn worden geschrapt en worden toegevoegd aan de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen; gezien de slimme financiering voor gebouwen, langetermijnplannen voor bijna-energieneutrale gebouwen en de doelstelling om gebouwen koolstofvrij te maken, is dat artikel daar beter op zijn plaats.

Artikel 7 wordt gewijzigd om de verplichtingsperiode te verlengen van 2020 tot 2030 en duidelijk te maken dat de lidstaten de vereiste energiebesparingen kunnen bereiken via een verplichtingsregeling inzake energie-efficiëntie, alternatieve maatregelen of een combinatie van beide benaderingen. De lidstaten zullen in zekere mate rekening kunnen houden met de installatie van nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie op of in gebouwen. Bijlage V wordt eveneens gewijzigd, om de wijze waarop energiebesparingen moeten worden berekend te vereenvoudigen en om te verduidelijken welke besparingen in aanmerking komen voor de doelstellingen van artikel 7. Dit is met name relevant voor energiebesparingen die voortvloeien uit maatregelen met betrekking tot de renovatie van gebouwen, die nu volledig kunnen worden geclaimd.

De berekening van de besparingen die nodig zijn voor de periode 2021-2030 wordt gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers gedurende de drie jaar voorafgaand aan het begin van de verplichtingsperiode. De lidstaten kunnen in hun verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie ook reeds sociale maatregelen nemen, gericht op huishoudens die lijden onder energiearmoede. Het gewijzigde artikel 7 versterkt deze bepaling en verplicht de lidstaten om rekening te houden met energiearmoede bij het ontwerpen van alternatieve maatregelen. De Commissie zal steun blijven verlenen om afnemers die getroffen worden door energiearmoede toegang te verschaffen tot maatregelen voor energie-efficiëntie, via de uitwisseling van beste praktijken.

Artikel 9 inzake meting en artikel 10 inzake facturering worden gewijzigd, zodat zij alleen van toepassing zijn op gas; deze artikelen worden ook aangevuld met nieuwe, vergelijkbare en duidelijke bepalingen die alleen van toepassing zijn op uit een centrale bron geleverde verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden.

Er wordt een onderscheid ingevoerd tussen eindafnemers en eindverbruikers, om te verduidelijken hoe de regels moeten worden toegepast op appartementengebouwen en gebouwen voor gemengd gebruik met meerdere meters. Tijdige en duidelijke feedback aan de consumenten over hun werkelijke energieverbruik kan hun energierekening helpen verlagen, maar feedback werkt het best als hij frequent wordt verstrekt; toestellen voor het meten van thermische energie moeten daarom in de toekomst op afstand kunnen worden gelezen om te waarborgen dat consumenten op een kostenefficiënte manier en frequent, en uiteindelijk eens per maand, informatie krijgen over hun verbruik. Een extra voordeel van op afstand leesbare meters is dat consumenten niet meer thuis hoeven te zijn om meteropnemers binnen te laten. Bijlage VII wordt gewijzigd om de samenhang met de artikelen 9, 10 en 11 te garanderen.

De bepalingen van artikel 15, leden 5 en 8, van de richtlijn inzake omzetting, transmissie en distributie van energie worden ingetrokken, zodat nieuwe, versterkte bepalingen kunnen worden opgenomen in de wetgevingsvoorstellen in het kader van het initiatief met betrekking tot de opzet van de markt. In het geval van artikel 15, lid 8, wordt dit op zodanige wijze gedaan dat de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van deze eisen volledig behouden blijven.

Artikel 23 over gedelegeerde bevoegdheden wordt gewijzigd om de huidige beperking in de tijd van de delegatie te schrappen en te vervangen door de standaardperiode van vijf jaar die is vastgesteld in het akkoord tussen het Europees Parlement en de Raad betreffende gedelegeerde handelingen.

Artikel 24 zal worden gewijzigd door het wetgevingsvoorstel betreffende de governance van de energie-unie.

Er wordt een algemene evaluatiebepaling aan de richtlijn toegevoegd, op grond waarvan de Commissie de richtlijn moet evalueren en daarover uiterlijk op 28 februari 2024 en vervolgens om de vijf jaar verslag moet uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.

De standaard-primaire energiefactor (PEF) in bijlage IV wordt gewijzigd om rekening te houden met de technologische vooruitgang. Dit kan gebeuren via een gedelegeerde handeling, maar het wordt passender geacht om gebruik te maken van dit wetgevingsvoorstel om tot hetzelfde resultaat te komen.